Uitspraak 201306836/1/A2


Volledige tekst

201306836/1/A2.
Datum uitspraak: 2 juli 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Rumpt, gemeente Geldermalsen,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 juni 2013 in zaak nr. 12/1072 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 22 augustus 2011 heeft het college het verzoek van [appellant] om vergoeding van schade afgewezen.

Bij besluit van 10 februari 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 13 juni 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 mei 2014, waar het college, vertegenwoordigd door mr. K.I. Siem, werkzaam bij de gemeente Rotterdam, is verschenen.

Overwegingen

1. [appellant] is sinds 1977 gevestigd aan de [locatie] te Rotterdam. Haar bedrijfsmatige activiteiten bestaan uit brandstoffenverkoop, bandenservice en reparatie en onderhoud van motorvoertuigen.

2. Op 26 februari 2009 heeft [appellant] het college verzocht om compensatie voor het nadeel dat zij als gevolg van het uitvoeren van werkzaamheden in de wijk Crooswijk, zoals nader omschreven in het door PNP Management Advies opgestelde rapport ‘Generiek rapport voor verzoek tot nadeelcompensatie ondernemers Crooswijk’ van 15 maart 2008, heeft geleden. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de voornoemde werkzaamheden tot een omzetdaling van € 143.238,00 in de jaren 2004 tot en met 2007 hebben geleid.

3. Ter voorbereiding van het besluit van 22 augustus 2011 heeft het college eerst advies gevraagd aan de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: SAOZ).

In haar advies van juli 2010 heeft de SAOZ geadviseerd het verzoek van [appellant] betreffende de boekjaren 2005 tot en met 2009 in te willigen en haar een schadevergoeding toe te kennen van € 115.877,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 februari 2009 met betrekking tot de boekjaren 2005 tot en met 2007, vanaf 1 april 2009 met betrekking tot het boekjaar 2008 en vanaf 1 april 2010 met betrekking tot het boekjaar 2009 tot de dag van betaling.

Naar aanleiding van het advies van de SAOZ heeft het college nader advies gevraagd aan Bureau Zakelijke Overheidsbelangen Tankstations (hierna: BZO). In het advies van BZO van 26 januari 2011 wordt, in afwijking van het advies van de SAOZ, geconcludeerd dat de teruglopende verkoop van brandstoffen niet kan worden toegerekend aan de daling van het aantal motorvoertuigen in de omliggende wijk. De oorzaak van de teruglopende brandstoffenverkoop moet volgens BZO eerder worden gezocht in de opening in 2004 van een nieuw ruim opgezet benzinestation met shop en carwash aan de Gordelweg.

Bij het besluit van 22 augustus 2011 heeft het college, onder verwijzing naar het rapport van BZO, het verzoek om vergoeding van schade afgewezen.

De bezwaarschriftencommissie heeft op 31 januari 2012 advies uitgebracht. In dit advies is vermeld dat niet is verzocht om vergoeding van schade als gevolg van een onherroepelijk besluit waartegen beroep bij de bestuursrechter openstaat.

Aan het besluit van 10 februari 2012 heeft het college dat advies van de bezwaarschriftencommissie ten grondslag gelegd.

4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college haar verzoek terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daartoe voert zij aan dat het bestemmingsplan ‘Nieuw Crooswijk II’ eind 2012 onherroepelijk is geworden, maar dat ter realisering van dat nieuwe bestemmingsplan reeds vanaf 2005 werkzaamheden in de directe omgeving van haar onderneming hebben plaatsgevonden, zoals sloop- en nieuwbouwprojecten, straatafsluitingen en aanpassingen aan de infrastructuur, als gevolg waarvan zij schade heeft geleden. [appellant] stelt dat voor die werkzaamheden vele besluiten moeten zijn genomen, die afzonderlijk en tezamen moeten worden aangemerkt als schadeveroorzakend besluit. Voorts verwijst zij naar het rapport van PNP Management Advies dat door een jurist van de gemeente Rotterdam is toegelicht en waarin de mogelijkheid wordt geboden tot het indienen van een verzoek om nadeelcompensatie. Tot slot voert zij aan dat de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten dient te worden toegepast.

4.1. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 26 januari 2011 in zaak nr. 201002702/1/H2) is de bestuursrechter slechts bevoegd kennis te nemen van een beroep tegen een zogeheten zuiver schadebesluit, indien die rechter ook bevoegd is te oordelen over het beroep tegen de beweerdelijk schadeveroorzakende uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid zelf. Indien het beroep is gericht tegen het besluit op bezwaar van een bestuursorgaan, is de bestuursrechter wel bevoegd van het beroep kennis te nemen, maar is het bezwaar slechts ontvankelijk indien tegen de beweerdelijk schadeveroorzakende uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid zelf ook bezwaar en beroep openstond.

4.2. Het verzoek om schadevergoeding is gebaseerd op het uitvoeren van werkzaamheden, zoals omschreven in het door PNP Management Advies opgestelde rapport ‘Generiek rapport voor verzoek tot nadeelcompensatie ondernemers Crooswijk’. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat dit rapport niet kan worden aangemerkt als wettelijke nadeelcompensatieregeling. Dat dit rapport is toegelicht door een jurist van de gemeente en dat in het rapport de mogelijkheid wordt genoemd tot het indienen van een verzoek om nadeelcompensatie, betekent niet dat dit een wettelijke, door de gemeenteraad of het college van Rotterdam vastgestelde regeling betreft op grond waarvan nadeelcompensatie kan worden verkregen.

Voorts staat vast dat de gemeente Rotterdam ten tijde van belang geen algemene of specifiek ten aanzien van de wijk Crooswijk geldende gemeentelijke nadeelcompensatieregeling kende. [appellant] heeft geen besluiten aangewezen die ten grondslag liggen aan de beweerdelijk schadeveroorzakende werkzaamheden. Voor zover zij verkeersbesluiten als schadeoorzaak heeft willen aanvoeren, heeft het college in dit verband in het besluit op bezwaar van 10 februari 2012 vermeld dat weliswaar wegafsluitingen hebben plaatsgevonden, maar dat deze kortdurend waren en daarvoor derhalve geen verkeersbesluiten noodzakelijk waren. De werkzaamheden op zichzelf kunnen evenmin worden aangemerkt als besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, nu die werkzaamheden slechts feitelijke handelingen zijn.

Nu [appellant] aan het schadeverzoek geen schadeveroorzakend besluit ten grondslag heeft gelegd waartegen bezwaar kon worden gemaakt, bestond ook geen mogelijkheid van bezwaar tegen de afwijzing van het schadeverzoek en heeft het college terecht het bezwaar tegen de afwijzing niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft om die reden het beroep daartegen terecht ongegrond verklaard.

4.3. Voor zover het college het verzoek van [appellant] had moeten opvatten als een verzoek om tegemoetkoming in planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening, heeft de rechtbank terecht overwogen dat op een dergelijk verzoek eerst inhoudelijk kan worden beslist indien het schadeveroorzakend besluit - in dit geval naar [appellant] heeft gesteld: het bestemmingsplan ‘Nieuw Crooswijk II’ - onherroepelijk is geworden. Nu dat bestemmingsplan ten tijde van het besluit van 10 februari 2012 nog niet onherroepelijk was, is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat dit niet ten grondslag kon worden gelegd aan het verzoek om planschade. Dit staat er niet aan in de weg dat [appellant], nu het bestemmingsplan op 3 oktober 2012 met de uitspraak van de Afdeling in zaak nr. 201202749/1/R4 onherroepelijk is geworden, alsnog bij het college een verzoek om planschade kan indienen.

4.4. Voor zover [appellant] heeft aangevoerd dat de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten dient te worden toegepast, kan dit evenmin slagen, reeds omdat deze wet thans niet ziet op een verzoek om nadeelcompensatie als hier aan de orde.

4.5. Het betoog faalt.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.

w.g. Van Altena w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2014

362-705.