Uitspraak 201207642/13/R1


Volledige tekst

Bij deze uitspraak is een persbericht uitgebracht.

201207642/13/R1.
Datum uitspraak: 3 juni 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van:

provinciale staten van Limburg,
verzoekers,

om opheffing of wijziging (artikel 8:87 van de Awb) van de bij uitspraak van 16 november 2012, in zaak nr. 201207642/2/R1, getroffen voorlopige voorziening in het geding tussen:

1. de stad Aachen (Duitsland),
2. de stichting Stichting Stop Buitenring, gevestigd te Brunssum, en anderen,
3. [appellante sub 3], wonend te Kerkrade,
4. [appellante sub 4], wonend te Brunssum,
5. de vereniging Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland, gevestigd te 's-Graveland, gemeente Wijdemeren, en anderen,
6. [appellanten sub 6], beiden wonend te Nuth,
7. [appellant sub 7], wonend te Landgraaf,
8. [appellante sub 8], gevestigd te Landgraaf, en anderen,
9. [appellant sub 9], wonend te Brunssum,
10. [appellant sub 10], wonend te Heerlen,
11. [appellant sub 11], wonend te Landgraaf,
12. de stichting Stichting Adelante Zorg, gevestigd te Hoensbroek, gemeente Heerlen,
13. [appellant sub 13], gevestigd te Nuth, en anderen,
14. [appellant sub 14] en anderen, allen wonend te Hoensbroek, gemeente Heerlen,
15. [appellante sub 15], gevestigd te Kerkrade, en anderen,
16. [appellanten sub 16] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 16]), beiden wonend te Hoensbroek, gemeente Heerlen,
17. de vereniging IVN, Vereniging voor Natuur- en Milieueducatie, afdeling Nuth, gevestigd te Nuth,
18. [appellant sub 18], wonend te Landgraaf,

en

provinciale staten van Limburg,
verweerders.

Procesverloop

Bij uitspraak van 16 november 2012, in zaak nr. 201207642/2/R1, heeft de voorzitter bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van provinciale staten van 29 juni 2012, waarbij het inpassingsplan "Buitenring Parkstad Limburg" is vastgesteld, gedeeltelijk geschorst.

Provinciale staten hebben de voorzitter verzocht deze voorlopige voorziening gedeeltelijk op te heffen.

Natuurmonumenten en anderen en Stichting Stop Buitenring en anderen hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 mei 2014, waar provinciale staten, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Besselink, advocaat te Den Haag, Natuurmonumenten en anderen, vertegenwoordigd door mr. G.C.W. van der Feltz, advocaat te Den Haag, Stichting Stop Buitenring en anderen, vertegenwoordigd door [appellant sub 9] en [appellante sub 3] zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. Ingevolge artikel 8:87, eerste lid, van de Awb, kan de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening opheffen of wijzigen.

3. Het inpassingsplan voorziet in de realisering van een ringweg (de BPL) in het gebied van de stadsregio Parkstad Limburg. In de uitspraak van 16 november 2012 heeft de voorzitter geoordeeld dat ten aanzien van de vragen of aan de passende beoordeling de juiste gegevens ten grondslag zijn gelegd en of de in de passende beoordeling opgenomen stikstofmaatregelen als mitigerende maatregelen kunnen worden aangemerkt nader onderzoek benodigd was. De voorzitter overwoog dat deze vragen in de bodemprocedure dienden te worden behandeld. Gelet hierop zag de voorzitter aanleiding het inpassingsplan te schorsen behoudens de plandelen met de bestemming "Natuur" en de plandelen met de bestemming "Leiding-gas". De voorzitter heeft daarbij van belang geacht dat provinciale staten hebben toegezegd dat niet zou worden gestart met de aanleg van het wegtracé voordat uitspraak is gedaan in de bodemzaak. Op verzoek van provinciale staten heeft de voorzitter voorts bij wijze van voorlopige voorziening bepaald dat voorbereidende werkzaamheden in de vorm van het waardevrij maken van de percelen ter plaatse van de gronden waaraan in het inpassingsplan de bestemming "Verkeer" is toegekend, kunnen worden verricht.

4. Provinciale staten brengen naar voren dat de aanhouding van de bodemzaak tot gevolg heeft dat het inpassingsplan en de daarmee beoogde doelstelling om de verkeersstructuur van Parkstad Limburg te verbeteren ernstig worden vertraagd. Deze vertraging zal financiële schade voor de provincie tot gevolg hebben, aldus provinciale staten. Om deze vertraging te beperken, verzoeken provinciale staten de schorsing gedeeltelijk op te heffen. Het verzoek heeft betrekking op de plandelen met de bestemming "Verkeer" en "Berm" ter plaatse van het tracégedeelte met een lengte van ongeveer 700 m tussen de rotonde van Avantis en de Hamstraat.

5. De voorzitter stelt vast dat de Afdeling bij uitspraak van 7 november 2012 in zaak nrs. 201110075/1/R4 en 201201853/1/R4 prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft gesteld over de inhoud van onderdelen van de Habitatrichtlijn. De Afdeling heeft de onderhavige bodemzaak aangehouden, omdat zij de beantwoording van de gestelde vragen van belang acht voor de uitkomst van de bodemzaak. De omstandigheid dat prejudiciële vragen zijn gesteld over de inhoud van onderdelen van de Habitatrichtlijn en het antwoord dat het Hof van Justitie van de Europese Unie op 15 mei 2014 op de gestelde vragen heeft gegeven, betekent niet dat een verzoek om opheffing van de schorsing zonder meer moet worden afgewezen. Wel dient te worden bezien of het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening zal leiden tot onomkeerbare gevolgen in het licht van de doelstellingen van de Habitatrichtlijn en de vragen die zijn gesteld over de uitleg van artikel 6, derde en vierde lid, van deze richtlijn.

6. Het tracédeel tussen de rotonde van Avantis en de Hamstraat ligt op een afstand van minimaal 5 km van de Natura 2000-gebieden Geleenbeekdal en Brunssummerheide. Provinciale staten hebben uiteengezet dat zij ter plaatse van deze plandelen wensen te starten met verschillende werkzaamheden ten behoeve van de aanleg van dit gedeelte van het tracé. Provinciale staten hebben toegezegd dat dit gedeelte van het tracé niet in gebruik zal worden genomen voordat uitspraak is gedaan in de bodemzaak. Onder deze omstandigheden is de voorzitter van oordeel dat van de hiervoor bedoelde werkzaamheden die mogelijk worden met inwerkingtreding van deze plandelen voor de uitspraak in de bodemzaak geen onomkeerbare gevolgen zijn te verwachten voor de Natura 2000-gebieden Geleenbeekdal en Brunssummerheide.

7. Ten aanzien van het betoog van Natuurmonumenten en anderen, en Stichting Stop Buitenring en anderen dat provinciale staten een groot risico nemen met de start van de aanleg van het tracédeel, omdat niet zeker is of het inpassingsplan in stand kan blijven en er gelet hierop mogelijk een tracédeel wordt aangelegd dat niet zal worden gebruikt, overweegt de voorzitter als volgt. Provinciale staten hebben uiteengezet dat een aantal scenario's denkbaar is waarbij het inpassingsplan na een eventuele vernietiging mogelijk alsnog in overeenstemming met de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) kan worden gebracht. In dit verband hebben provinciale staten gewezen op de recente wijziging van deze wet op grond waarvan artikel 19kd thans van toepassing is op plannen. Daarnaast hebben provinciale staten, onder verwijzing naar een brief van de staatssecretaris, naar voren gebracht dat de BPL waarschijnlijk zal worden opgenomen in de Programmatische Aanpak Stikstof. Voorts hebben provinciale staten gewezen op de mogelijkheid de ADC-toets als bedoeld in artikel 19g, derde lid, van de Nbw 1998 te doorlopen. Bovendien hebben provinciale staten uiteengezet dat zij, indien het inpassingsplan niet kan worden gerealiseerd, voornemens zijn het wegtracé in te passen in de bestaande verkeersstructuur. Hiermee kunnen weliswaar niet alle doelstellingen met betrekking tot de verbetering van de verkeersstructuur in Parkstad Limburg worden behaald, maar de verkeersafwikkeling kan hiermee wel worden verbeterd, aldus provinciale staten. Of een dergelijk inpassingsplan in overeenstemming zal zijn met een goede ruimtelijke ordening en of een dergelijk plan uitvoerbaar kan worden geacht, kan niet op voorhand worden beoordeeld, maar onder deze omstandigheden, ziet de voorzitter na afweging van de betrokken belangen aanleiding om de schorsing op te heffen voor zover het betreft de plandelen met de bestemming "Verkeer" en "Berm" zoals groen omlijnd weergegeven op de aan deze uitspraak gehechte kaart. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding het verzoek toe te wijzen en de schorsing gedeeltelijk op te heffen.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. heft de door de voorzitter in zijn uitspraak van 16 november 2012 in zaak nr. 201207642/2/R1 getroffen voorlopige voorziening op, voor zover het betreft de plandelen met de bestemming "Verkeer" en "Berm", zoals groen omlijnd weergegeven op de aan deze uitspraak gehechte kaart;

II. gelast dat de secretaris van de Raad van State aan provinciale staten van Limburg het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, ambtenaar van staat.

w.g. Van Buuren w.g. Priem
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2014

646.