Uitspraak 201309499/1/R1 en 201304326/1/R1


Volledige tekst

201309499/1/R1 en 201304326/1/R1.
Datum uitspraak: 28 mei 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Heythuysen, gemeente Leudal,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te Heythuysen, gemeente Leudal (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant sub 2]),
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats], en anderen,
4. [appellant sub 4], wonend te Heythuysen, gemeente Leudal,

en

de raad van de gemeente Leudal,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 maart 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "De Kreppel, partiële herziening fase 2" vastgesteld.

Tegen het besluit van 12 maart 2013 hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

Bij besluit van 25 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Kern Heythuysen" (hierna: het plan) vastgesteld.

Tegen het besluit van 25 juni 2013 hebben [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 4] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben de stichting Stichting Wonen Limburg, en [belanghebbenden] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant sub 1], [appellant sub 3] en anderen, en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaken ter zitting behandeld op 15 april 2014, waar [appellant sub 3] en anderen, in de persoon van [appellant sub 3], [appellant sub 4], vertegenwoordigd door mr. R.A.M. Verkoijen, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door J.C.D. Stoop, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Wonen Limburg, vertegenwoordigd door ing. J. van Wijnhoven en mr. J.L. Stoop, advocaat te Roermond, als partij gehoord.

Overwegingen

Toetsingskader

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

De bestreden besluiten

2. Het besluit van 12 maart 2013 heeft betrekking op gronden in het noordwesten van de kern Heythuysen, in de nabijheid van het St. Elisabethklooster. Dit besluit voorziet onder meer in de bouw van een appartementengebouw met negen appartementen aan de Groenewoudstraat.

Het plan voorziet in een juridisch planologische regeling voor de kern van Heythuysen. De gronden aan de Groenewoudstraat maken deel uit van het plangebied. Het plan voorziet onder meer, evenals het besluit van 12 maart 2013, in de bouw van een appartementengebouw met negen appartementen aan de Groenewoudstraat.

De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2]

Het besluit van 25 juni 2013

3. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.

3.1. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn eigenaren en bewoners van de percelen [locatie 1] en [locatie 2] in Heythuysen. Hun beroepen zijn gericht tegen het besluit van 12 maart 2013, voor zover daarin is voorzien in een appartementengebouw met negen appartementen aan de Groenewoudstraat. Het beroep van [appellant sub 2] is tevens gericht tegen de twee voorziene woningen direct ten noordwesten van dit appartementengebouw.

3.2. Wonen Limburg betoogt dat de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] niet tevens van rechtswege zijn gericht tegen het plan. Zij voert hiertoe aan dat niet gebleken is dat de raad het besluit van 12 maart 2013 heeft ingetrokken, gewijzigd of vervangen, zodat artikel 6:19, eerste lid, van de Awb niet van toepassing is.

3.3. De Afdeling overweegt dat het plan onder meer betrekking heeft op het plandeel dat door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] is bestreden in hun beroepen tegen het besluit van 12 maart 2013. Nu de raad bij besluit van 25 juni 2013 een nieuw bestemmingsplan heeft vastgesteld dat onder meer betrekking heeft op de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] bestreden plandelen, volgt uit de aard van een dergelijk besluit dat het besluit van 12 maart 2013 in zoverre is vervangen. Gelet hierop zijn de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] van rechtswege tevens gericht tegen het besluit van 25 juni 2013. Het betoog faalt.

4. Wonen Limburg betoogt dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] geen belang meer hebben bij een uitspraak op hun beroepen. Zij voert hiertoe aan dat het college van burgemeester en wethouders bij besluit van 9 juli 2013 een omgevingsvergunning heeft verleend voor het bouwen van het appartementengebouw dat door het plan is voorzien. Deze vergunning is inmiddels in rechte onaantastbaar geworden, aldus Wonen Limburg.

4.1. De omstandigheid dat een omgevingsvergunning voor bouwen in rechte onaantastbaar is geworden brengt niet met zich dat geen belang meer bestaat bij een uitspraak op de beroepen. Een bestemmingsplan leent zich immers voor herhaalde toepassing. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen het besluit van 25 juni 2013 vanwege het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk te verklaren. Het betoog faalt.

5. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het vaststellingsbesluit van 25 juni 2013 gebrekkig is, omdat het vermoeden bestaat dat een wethouder, voorafgaande aan de vaststelling van het plan, de raad onvolledig heeft geïnformeerd over het voorziene appartementengebouw.

5.1. De Afdeling is van oordeel dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] niet aannemelijk hebben gemaakt dat de informatieverstrekking door de wethouder, wat daar ook van zij, er toe geleid heeft dat de raad bij het vaststellen van het plan is uitgegaan van een verkeerde voorstelling van zaken. Het betoog faalt.

6. [appellant sub 1] betoogt dat het onderzoek naar de archeologische waarden in het plangebied ondeugdelijk is geweest.

6.1. Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

6.2. Ingevolge artikel 38a, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 houdt de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.

6.3. De Afdeling overweegt dat de beroepsgrond van [appellant sub 1] ten aanzien van het aspect archeologie betrekking heeft op artikel 38a van de Monumentenwet 1988. Deze bepaling strekt in het bijzonder tot het behoud van monumenten van archeologie. Voor [appellant sub 1] gaat het echter om het belang dat hij gevrijwaard blijft van aantastingen van zijn woon- en leefklimaat en om het behoud van zijn woonomgeving. Artikel 38a van de Monumentenwet 1988 strekt daarom kennelijk niet tot bescherming van de belangen waarvoor [appellant sub 1] in deze procedure bescherming zoekt.

Het voorgaande betekent dat het betoog van [appellant sub 1] dat het verrichtte onderzoek naar de archeologische waarden gebrekkig is geweest, niet kan leiden tot vernietiging van het plan. De Afdeling ziet daarom af van een inhoudelijke bespreking van deze beroepsgrond.

7. [appellant sub 2] betoogt dat de twee voorziene woningen op gronden direct ten zuidoosten van zijn perceel vanwege hun ongunstige ligging in de directe nabijheid van het voorziene appartementengebouw niet verkocht kunnen worden. Het plan is volgens [appellant sub 2] in zoverre niet-uitvoerbaar.

7.1. Wonen Limburg betoogt dat deze beroepsgrond niet kan leiden tot vernietiging van het besluit van 25 juni 2013 vanwege het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb.

7.2. Onder verwijzing naar haar uitspraak van 18 januari 2012, in zaak nr. 201105439/1/R2, overweegt de Afdeling dat [appellant sub 2] zich in het kader van een goede ruimtelijke ordening kan beroepen op het belang van het behoud van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van zijn woning, omdat het plan woonbebouwing mogelijk maakt waarvan hij nadelige gevolgen voor zijn woon- en leefklimaat vreest. In het licht van die afweging kan [appellant sub 2] bezwaren over de behoefte en de verkoopbaarheid van de voorziene woningen naar voren brengen. Het betoog van Wonen Limburg faalt.

7.3. De stelling van [appellant sub 2] dat de keuze voor een grondgebonden woning in belangrijke mate afhankelijk is van de ligging daarvan is onvoldoende voor het oordeel dat de twee voorziene woningen ten zuidoosten van zijn perceel onverkoopbaar zijn. Bovendien heeft de door [appellant sub 2] geciteerde passage uit het "WoonKennis Jaarrapport 2007" betrekking op de ligging van woningen ten opzichte van voorzieningen in een wijk en niet op hun ligging ten opzichte van andere bebouwing.

Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre uitvoerbaar is. Het betoog van [appellant sub 2] faalt.

8. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat geen behoefte bestaat aan het voorziene appartementengebouw met negen woningen. Zij voeren hiertoe aan dat in de Regionale Woonvisie Midden-Limburg Oost 2010-2014, vastgesteld door de raad op 21 december 2010 (hierna: Woonvisie), wordt uitgegaan van een behoefte aan middeldure en dure grondgebonden woningen in de koopsector. Tevens wordt in de Woonvisie uitgegaan van een beperkte behoefte aan ouderenwoningen in de huursector. Het accent ligt wat seniorenwoningen betreft op grondgebonden nultredenwoningen. Het plan voorziet in negen gestapelde woningen, hetgeen in strijd is met de Woonvisie, aldus [appellant sub 1] en [appellant sub 2].

8.1. De raad stelt zich primair op het standpunt dat deze beroepsgrond niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit vanwege het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb.

Subsidiair stelt de raad dat in het oorspronkelijke bouwprogramma als voorzien in het bestemmingsplan "De Kreppel", vastgesteld door de raad op 28 juni 2005, uit werd gegaan van 28 grondgebonden woningen. Wegens veranderende marktomstandigheden heeft de raad besloten om het programma bij te stellen. Uit het woningmarktonderzoek, verricht in 2008, volgt dat vooral behoefte bestaat aan seniorenwoningen. Het plan voorziet thans in negentien grondgebonden woningen en negen huurappartementen, aldus de raad.

8.2. Het betoog van de raad dat deze beroepsgrond van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] het bestreden besluit niet kan aantasten vanwege het relativiteitsvereiste slaagt niet. Voor de motivering van dit oordeel verwijst de Afdeling naar hetgeen zij hiervoor in 7.2 heeft overwogen. Deze beroepsgrond zal hierna inhoudelijk worden besproken.

8.3. In de Woonvisie staat dat binnen de kern Heythuysen onder meer behoefte bestaat aan een beperkt aantal voor ouderen geschikte woningen in de huursector met het accent op grondgebonden nultredenwoningen. De Afdeling is van oordeel dat hieruit niet volgt dat de Woonvisie zich verzet tegen gestapelde huurwoningen.

De raad heeft toegelicht dat de uitkomsten van het onderzoek uit 2008, dat ten grondslag ligt aan de Woonvisie, nog steeds kunnen worden gehanteerd, maar dat er accentverschuivingen zijn als gevolg van de recente ontwikkelingen op de woningmarkt. In de huidige markt is volgens de raad vooral differentiatie binnen plannen nodig om beter aan te sluiten op de verschillende en veranderende behoeften. Gekozen is om het programma gedeeltelijk in te vullen met appartementen, omdat deze woningen levensloopbestendig zijn en daardoor geschikt voor senioren. Mede door de ligging nabij zorgcentrum De Kreppel is de verwachting dat het appartementengebouw juist bij senioren gewild zal zijn, aldus de raad.

In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat behoefte bestaat aan de negen huurappartementen. Het betoog faalt.

9. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het voorziene appartementengebouw leidt tot een onaanvaardbare aantasting van hun privacy. Zij voeren hiertoe aan dat in het bestemmingsplan "De Kreppel" op de desbetreffende gronden voorzien was in grondgebonden woningen van twee bouwlagen en een maximale bouwhoogte van 8,5 m. Het in het plan voorziene appartementengebouw met drie bouwlagen en een hoogte van 11 m leidt tot een grotere aantasting van de privacy. [appellant sub 2] wijst in dit verband op de omstandigheid dat ten zuidwesten van zijn perceel reeds een ander appartementencomplex is gesitueerd. Zijn woning komt thans tussen twee appartementengebouwen te liggen.

9.1. Volgens de raad leidt het plan niet tot een onaanvaardbare aantasting van de privacy van [appellant sub 1] en [appellant sub 2], gelet op de afstand tussen het voorziene appartementengebouw tot hun woningen in samenhang met de omstandigheid dat daartussen voorzien is in twee grondgebonden woningen, die het zicht vanuit het appartementengebouw beperken.

9.2. Aan de gronden aan de Groenewoudstraat is in het plan de bestemming "Wonen" met de aanduidingen "bouwvlak", "gestapeld", "maximum goothoogte (m) = 11", "maximum bouwhoogte (m) = 11" en "maximaal aantal wooneenheden = 9" toegekend.

Ingevolge artikel 16, lid 16.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor wonen met dien verstande dat gestapelde woningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "gestapeld" zijn toegelaten.

Ingevolge lid 16.2.1, onder a, mogen gebouwen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd.

Ingevolge lid 16.2.2, aanhef en onder a, gelden voor het bouwen van nieuwe hoofdgebouwen de volgende bepalingen:

1. nieuwe hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" met in acht name van het aangeduide maximum;

[…];

4. de goot- en bouwhoogte bij nieuwe hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte";

[…].

9.3. In het bestemmingsplan "De Kreppel" was aan de gronden aan de Groenewoudstraat de bestemming "Woondoeleinden (W)" toegekend.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften waren de op de plankaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor wonen, niet zijnde gestapelde woningen.

Ingevolge het derde lid, onder b, onder 1, waren ter plaatse uitsluitend vrijstaande dan wel maximaal drie aaneen te bouwen woningen toegelaten.

Ingevolge het derde lid, onder b, onder 5 en 6, bedroeg de maximale goot- en nokhoogte onderscheidenlijk 5,5 m en 8,5 m.

9.4. De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een voorheen geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. De afstand tussen de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tot het voorziene appartementengebouw bedraagt meer dan 45 m. De gronden waarop het appartementengebouw is voorzien zijn thans onbebouwd. Het is aannemelijk dat het plan zal leiden tot een zekere beperking van de privacy van [appellant sub 1] en [appellant sub 2]. De Afdeling is evenwel van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze beperking van de privacy niet ernstig is. Een appartementengebouw leidt weliswaar in de regel tot een grotere inbreuk op de privacy van omwonenden dan grondgebonden woningen, maar in dit geval zal reeds vanwege de situering van het voorziene appartementengebouw ten opzichte van de percelen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] niet vanuit alle negen appartementen zicht bestaan op hun percelen. Het plan voorziet bovendien tussen de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tevens in twee woningen met een bouwhoogte van 10 m. De Afdeling overweegt verder dat [appellant sub 2] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de cumulatieve gevolgen van het voorziene appartementengebouw en het reeds bestaande appartementengebouw leiden tot een ernstige aantasting van zijn privacy, gelet ook op de afstand van minimaal 20 m tussen het bestaande appartementencomplex en zijn woning. Het betoog faalt.

10. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het voorziene appartementengebouw, mede vanwege zijn hoogte, niet passend is in de omgeving.
10.1. De raad heeft zich op het standpunt geteld dat de omgeving van de percelen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] niet kan worden aangemerkt als landelijk. Hij wijst hierbij op de omstandigheid dat in de nabijheid van de percelen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] een zorgcentrum is gerealiseerd, bestaande uit drie bouwlagen en een bouwhoogte van ruim 10 m. Het voorziene appartementengebouw heeft een bouwhoogte van 11 m, hetgeen in zoverre niet uitzonderlijk is.

In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het voorziene appartementengebouw met een maximale bouwhoogte van 11 m passend is in de omgeving. Het betoog faalt.

11. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan. Het betoog faalt.

12. [appellant sub 1] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze.

[appellant sub 1] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn. Het betoog faalt.

13. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen het besluit van 25 juni 2013 ongegrond.

Het besluit van 12 maart 2013

14. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben geen belang meer bij een oordeel over de rechtmatigheid van het besluit van 12 maart 2013, nu het besluit van 25 juni 2013, wat betreft de door hen bestreden plandelen, in stand blijft. De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen het besluit van 12 maart 2013 zijn niet-ontvankelijk.

Het beroep van [appellant sub 3] en anderen

15. [appellant sub 3] en anderen betogen dat de raad ten onrechte niet heeft voorzien in een groter bouwvlak op hun perceel [locatie 3]. Zij voeren hiertoe aan dat zij het voornemen hebben om het perceel te verkopen en dat een groter bouwvlak ten goede komt aan de waarde van de gronden. Een vergroting van het bouwvlak heeft geen nadelige gevolgen voor omwonenden, aldus [appellant sub 3] en anderen.

15.1. De raad stelt zich op het standpunt dat in het plan de bestaande situatie op het perceel als zodanig is bestemd. Het bouwvlak op het zuidelijke deel van het perceel is aangepast zodat een bestaande garage geheel binnen het bouwvlak valt. Voor het overige bestond geen aanleiding voor het aanpassen van het bouwvlak, aldus de raad.

15.2. Aan het perceel [locatie 3] is de bestemming "Wonen" toegekend. Een groot deel van deze gronden is aangewezen als bouwvlak. Het verzoek van [appellant sub 3] en anderen heeft betrekking op een uitbreiding van het bestaande bouwvlak in zuidelijke, westelijke en noordelijke richting van het perceel, zodat de begrenzing van het bouwvlak meer nabij de begrenzing van het bestemmingsvlak zou komen te liggen. De raad heeft dit verzoek afgewezen, afgezien van een geringe aanpassing in het zuiden van het perceel vanwege het als zodanig bestemmen van een bestaande garage.

15.3. Ingevolge artikel 16, lid 16.2.1, onder a, van de planregels mogen op gronden met de bestemming "Wonen" gebouwen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd.

15.4. [appellant sub 3] en anderen hebben in hun zienswijze de raad alleen verzocht om vergroting van het bouwvlak. Zij hebben in de zienswijze niet kenbaar gemaakt welke ruimtelijke ontwikkeling de raad dient te faciliteren door het vergroten van het bouwvlak. De Afdeling is van oordeel dat aan het verzoek in zoverre geen kenbaar uitbreidingsvoornemen ten grondslag lag. Ter zitting hebben [appellant sub 3] en anderen desgevraagd bevestigd dat zij geen concrete (bouw)plannen hebben voor hun gronden. Zij hebben toegelicht dat hun verzoek, naast het economische argument, mede is ingegeven door de omstandigheid dat een groter bouwvlak meer in overeenstemming is met de historische situatie op het perceel. De Afdeling is van oordeel dat de raad deze belangen van [appellant sub 3] en anderen in redelijkheid niet zwaarwegend heeft hoeven achten. Andere belangen bij een bouwvlak dat parallel loopt aan het bestemmingsvlak hebben [appellant sub 3] en anderen niet gesteld.

De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het verzoek van [appellant sub 3] en anderen in zoverre niet in redelijkheid heeft kunnen afwijzen. Het betoog faalt.

16. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 3] en anderen ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 4]

17. [appellant sub 4] exploiteert een pluimveehouderij op het perceel [locatie 4]. Zijn beroep is gericht tegen de plandelen met de bestemming "Wonen" voor acht percelen ten westen van zijn perceel.

[appellant sub 4] betoogt dat de raad ten onrechte geen onderzoek heeft verricht naar de gevolgen van zijn bedrijfsvoering voor het woon- en leefklimaat ter plaatse op deze percelen. Het betreft in het bijzonder de gevolgen vanwege geur-, geluid- en stofhinder. Nu het plan voorziet in een verruiming van de woonfunctie op de gronden ten westen van zijn perceel had een dergelijk onderzoek niet achterwege gelaten mogen worden. Gelet hierop staat niet vast dat ter plaatse van de acht percelen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd, aldus [appellant sub 4].

17.1. Volgens de raad voorzag reeds het voorheen geldende bestemmingsplan in een woonbestemming voor de gronden ten westen van het perceel van [appellant sub 4]. Het plan voorziet weliswaar in een verruiming van de bouw- en gebruiksmogelijkheden op deze gronden, maar deze mogelijkheden zijn niet significant. Het plan voorziet niet in de mogelijkheid nieuwe geurgevoelige objecten op te richten op een geringere afstand tot het bedrijf van [appellant sub 4], aldus de raad.

17.2. Aan de acht percelen ten westen van het perceel van [appellant sub 4] is in het plan de bestemming "Wonen" toegekend.

Ingevolge artikel 16, lid 16.1, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor:

a. wonen;

b. de uitoefening van

1. een bedrijf aan huis, in hoofdgebouw en bijbehorend bouwwerk op een oppervlak van in totaal maximaal 30 m² en/of;

2. een beroep aan huis in hoofdgebouw en bijbehorend bouwwerk op een oppervlak van in totaal maximaal 80 m²;

met dien verstande dat:

- bij een gecombineerde uitoefening van het bepaalde onder 1 en 2 de totale maximale oppervlakte van 80 m² niet overschreden wordt;

[…].

Ingevolge lid 16.2.1, onder a, mogen gebouwen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd.

Ingevolge lid 16.2.1, onder b, mag de bebouwde oppervlakte van een bouwperceel maximaal 60% bedragen, met een maximum van 175 m² met dien verstande dat ten minste 50% van het bouwperceel, gelegen achter de achterste grens van het hoofdbebouwingsvlak onbebouwd dient te blijven.

17.3. In het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied Heythuysen 1998", vastgesteld door de raad op 18 mei 1999 en goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Limburg bij besluit van 21 december 1999, was aan de acht percelen ten westen van het bedrijf van [appellant sub 4] de hoofdbestemming "Agrarisch gebied (A)" en de overige bestemming "Woondoeleinden (W)" toegekend.

Ingevolge artikel 8, eerste lid, onder 1, van de planvoorschriften waren de voor "Agrarisch gebied (A)" aangewezen gronden bestemd voor de uitoefening van een duurzaam agrarisch grondgebruik.

Ingevolge artikel 14, eerste lid, waren de voor "Woondoeleinden (W)" aangewezen gronden bestemd voor de instandhouding, herbouw, verbouw en uitbreiding van woningen.

Ingevolge het tweede lid, onder 1, mochten in het woonhuis en/of de bijgebouwen aan huis gebonden beroepen uitsluitend worden uitgeoefend indien:

a. de agrarische ontwikkelingen niet worden belemmerd;

b. overige belangen in de directe omgeving niet worden geschaad;

[…];

f. daarvoor geen uitbreiding van de bebouwing noodzakelijk is;

g. niet meer dan 80 m² van de woning hiervoor wordt aangewend.

Ingevolge het tweede lid, onder d, mochten bijgebouwen een maximale afstand tot het hoofdgebouw hebben van 10 m.

Ingevolge het derde lid, onder 1, onder a, mocht per bestemmingsaanduiding (W) ten hoogste één woning worden gebouwd.

Ingevolge het derde lid, onder 2, onder a, mocht de totale oppervlakte van de bij eenzelfde woning behorende bijgebouwen ten hoogste 70 m² bedragen.

17.4. Ingevolge artikel 2 van de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: Wgv) betrekt het bevoegd gezag bij een beslissing inzake de omgevingsvergunning voor het oprichten of veranderen van een veehouderij de geurhinder door de geurbelasting vanwege tot veehouderijen behorende dierenverblijven uitsluitend op de wijze als aangegeven bij of krachtens de artikelen 3 tot en met 9 van de Wgv.

17.5. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 7 oktober 2009 in de zaak nr. 200900801/1/R3 geldt dat indien de voor veehouderijen toepasselijke wettelijke geurnorm uit de Wgv wordt overschreden, dit niet met zich brengt dat ter plaatse geen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Bij uitspraak van 6 januari 2010, in zaak nr. 200807852/1/R2, is overwogen dat indien de voor veehouderijen toepasselijke individuele norm niet wordt overschreden er evenmin zonder meer van kan worden uitgegaan dat ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd. Ook indien in een gemeentelijke geurverordening bepaalde geurnormen zijn vastgelegd, moet inzichtelijk zijn dat de toegestane milieubelasting in overeenstemming is met het vereiste van een goede ruimtelijke ordening.

De Afdeling overweegt dat de raad geen onderzoek heeft verricht naar de gevolgen van de geurhinder vanwege het bedrijf van [appellant sub 4] voor het woon- en leefklimaat ter plaatse van de percelen ten westen van het perceel [locatie 4]. De raad heeft evenmin onderzoek verricht naar de gevolgen van de geluid- en stofhinder voor het woon- en leefklimaat ter plaatse. In de door de raad gestelde omstandigheid dat het plan weliswaar voorziet in een uitbreiding van gevoelige objecten, maar dat de afstand tot het perceel van [appellant sub 4] niet zal afnemen ten opzichte van de reeds bestaande situatie, heeft hij geen aanleiding mogen zien een zodanig onderzoek achterwege te laten. Reeds de omstandigheid dat voorzien wordt in een verruiming van de planologische mogelijkheden ten behoeve van de woonfunctie vereist dat de raad onderzoekt of ter plaatse van de hier aan de orde zijnde percelen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd.

De raad kan niet worden gevolgd in zijn standpunt dat in dit geval voorzien is in een dermate beperkte uitbreiding van de planologische mogelijkheden dat een onderzoek naar de gevolgen van de bedrijfsvoering van [appellant sub 4] voor het woon- en leefklimaat ter plaatse niet uitgevoerd behoefde te worden. Daartoe is van belang dat het plan voorziet in een maximale oppervlakte aan bijgebouwen van 175 m². Onder het voorheen geldende bestemmingsplan was een maximale oppervlakte van 80 m² toegelaten. De raad heeft geen feiten gesteld op grond waarvan geoordeeld kan worden dat vanwege de concrete omstandigheden op de percelen ten westen van het perceel [locatie 4] een uitbreiding van de bestaande oppervlakte aan bijgebouwen niet daadwerkelijk mogelijk zou zijn.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de raad niet inzichtelijk heeft gemaakt dat ter plaatse van de acht percelen ten westen van het perceel van [appellant sub 4] een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd. Het betoog slaagt.

17.6. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 4] gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met de bij het nemen van een besluit te betrachten zorgvuldigheid te worden vernietigd voor zover het betreft de plandelen met de bestemming "Wonen" voor de percelen Busschopsweg 1, 2, 3, 3a, 6 en 8, en de percelen Biesstraat 41 en 43. Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking.

18. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Proceskosten

19. Ten aanzien van [appellant sub 1], [appellant sub 2], en [appellant sub 3] en anderen bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Ten aanzien van [appellant sub 4] dient de raad op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] tegen het besluit van de raad van de gemeente Leudal van 12 maart 2013 tot het vaststellen van het bestemmingsplan "De Kreppel, partiële herziening fase 2" niet-ontvankelijk;

II. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], en [appellant sub 3] en anderen tegen het besluit van de raad van de gemeente Leudal van 25 juni 2013, tot het vaststellen van het bestemmingsplan "Kern Heythuysen" ongegrond;

III. verklaart het beroep van [appellant sub 4] gegrond;

IV. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Leudal van 25 juni 2013 waarbij het bestemmingsplan "Kern Heythuysen" is vastgesteld, voor zover het betreft de plandelen met de bestemming "Wonen" voor de percelen Busschopsweg 1, 2, 3, 3a, 6 en 8, en de percelen Biesstraat 41 en 43;

V. draagt de raad van de gemeente Leudal op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel IV. wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

VI. veroordeelt de raad van de gemeente Leudal tot vergoeding van bij [appellant sub 4] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII. gelast dat de raad van de gemeente Leudal aan [appellant sub 4] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, ambtenaar van staat.

w.g. Van Sloten w.g. Van Loo
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2014

418-739.