Uitspraak 201401195/2/R1


Volledige tekst

201401195/2/R1.
Datum uitspraak: 30 april 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

1. [verzoeker sub 1], wonend te Muiderberg, gemeente Muiden,
2. de stichtingen Stichting Groen Muiderberg en Stichting Hart voor Muiderberg, beide gevestigd te Muiderberg, gemeente Muiden,
verzoekers,

en

de raad en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Muiden,
verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 19 december 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "2e Hockeyveld MHC Muiderberg" vastgesteld.

Bij besluit van 23 december 2013 heeft het college aan MHC Muiderberg (hierna: de hockeyclub) een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een tweede hockeyveld ter plaatse van het perceel, kadastraal bekend als gemeente Muiden, sectie [.], nummer [….], plaatselijk bekend als Googweg, ten zuidwesten van het Kocherbos te Muiderberg.

Tegen deze besluiten hebben onder meer [verzoeker sub 1] en de stichtingen beroep ingesteld. Zij hebben de voorzitter tevens verzocht een voorlopige voorziening met betrekking de besluiten te treffen.

De raad en het college en de stichtingen hebben nadere stukken ingediend.

De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 1 april 2014, waar [verzoeker sub 1], bijgestaan door mr. H.A.M. Lamers, de Stichtingen, vertegenwoordigd door mr. drs. C.C. de Brauw, advocaat te Haarlem, en de raad en het college, vertegenwoordigd door mr. E.J.J.P. Engels en mr. K. Bakayan, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is de hockeyclub, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als belanghebbende gehoord.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. De raad en het college betogen dat met het verzoek geen spoedeisend belang is gemoeid omdat met betrekking tot het plangebied een pachtovereenkomst is afgesloten die pas zal worden ontbonden als het bestemmingsplan onherroepelijk is.

2.1. De raad en het college hebben ter zitting toegelicht dat met de pachter is onderhandeld over beëindiging van de pachtovereenkomst met wederzijds goedvinden en dat die onderhandelingen zijn vastgelopen. [verzoeker sub 1] en de stichtingen hebben ter zitting betwist dat een definitief einde is gekomen aan de onderhandelingen en gesteld dat de pachter en de gemeente alsnog elk moment tot overeenstemming kunnen komen. De raad en het college hebben voorts niet toegezegd niet meer te zullen meewerken aan beëindiging van de pachtovereenkomst als de pachter daartoe alsnog bereid blijkt. De hockeyclub heeft toegelicht zo snel mogelijk met de werkzaamheden voor de aanleg van het tweede hockeyveld te willen beginnen. Onder deze omstandigheden gaat de voorzitter er vanuit dat [verzoeker sub 1] en de stichtingen een spoedeisend belang hebben bij de verzoeken.

3. [verzoeker sub 1] en de stichtingen voeren aan dat het plan voorziet in een nieuwe functie in de nationale landschappen de Nieuwe Hollandse Waterlinie en Het Groene Hart en dat het plan, in strijd met artikel 22 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (hierna: de PRVS), de kernkwaliteiten van het gebied zal aantasten. Voorts voeren zij aan dat het legaliseren van de parkeerplaats en het intensievere gebruik van het tot de ecologische hoofdstructuur behorende Kocherbos de waarden en kenmerken van het bos zal aantasten, hetgeen volgens de stichtingen ook in strijd is met artikel 19 van de PRVS. De stichtingen betogen tevens dat het plan in strijd met artikel 14 van de PRVS nieuwe verstedelijking in landelijk gebied mogelijk maakt.

3.1. De voorzitter overweegt dat deze beroepsgronden vragen opwerpen over de interpretatie van begrippen en bepalingen van de PRVS die zich minder goed lenen voor beoordeling in deze procedure. Die beoordeling kan beter in de bodemprocedure geschieden. Gelet daarop kan op voorhand niet uitgesloten worden geacht dat de beroepen van [verzoeker sub 1] en de stichtingen kunnen slagen. Hierbij neemt de voorzitter in aanmerking dat de Afdeling in de uitspraak van 13 november 2013 in zaak nr. 201301168/1/R1 heeft overwogen dat artikel 14 van de PRVS ziet op alle functies die verband houden met voorzieningen, voor zover deze het oprichten van bebouwing mede mogelijk maken. Voorts neemt de voorzitter in aanmerking dat de raad en het college ter zitting hebben gesteld dat zal worden voorzien in een landschappelijke inpassing van de beoogde ontwikkeling die de aanwezige waarden als bedoeld in artikel 22 van de PRVS zal versterken, maar dat zij dat standpunt vooralsnog - in aanmerking genomen dat de waarden onder meer zijn gelegen in de zichtbaarheid van de steilrand van het Kocherbos en de openheid van het gebied - onvoldoende inzichtelijk hebben gemaakt.

Onder deze omstandigheden ziet de voorzitter aanleiding, bij afweging van de betrokken belangen, om bij wijze van voorlopige voorziening het plan te schorsen in afwachting van de behandeling van het beroep in de bodemprocedure. Hierbij neemt de voorzitter in aanmerking dat aan de belangen van de hockeyclub bij een snelle realisering van een tweede veld geen doorslaggevend gewicht toekomt, nu de hockeyclub, door meer leden aan te nemen dan past bij de capaciteit van het bestaande hockeyveld, is vooruitgelopen op de besluitvorming over het mogelijk maken van een tweede veld. Nu het besluit van 23 december 2013 gebaseerd is op het plan en op grond van artikel 3.30, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening daarmee gecoördineerd is voorbereid en bekendgemaakt, ziet de voorzitter tevens aanleiding om dat besluit te schorsen.

Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden van [verzoeker sub 1] en de stichtingen geen bespreking.

4. De raad en het college dienen op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten van [verzoeker sub 1] en de stichtingen te worden veroordeeld. Het verzoek van de stichtingen om vergoeding van de kosten van een meegebrachte getuige wordt afgewezen nu geen getuige is gehoord. Wat betreft de kosten van het opgestelde deskundigenrapport overweegt de voorzitter dat dit rapport dateert van voor de vaststelling van het plan, zodat de kosten voor het opstellen ervan niet zijn gemaakt in verband met de behandeling van het voorliggende verzoek. Die kosten komen derhalve reeds daarom niet voor vergoeding in aanmerking.

Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Muiden van 19 december 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "2e Hockeyveld MHC Muiderberg" en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Muiden van 23 december 2013, kenmerk M-HZ_WABO-2013-1189;

II. veroordeelt de raad en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Muiden tezamen tot vergoeding van bij [verzoeker sub 1] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

veroordeelt de raad en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Muiden tezamen tot vergoeding van bij de stichtingen Stichting Groen Muiderberg en Stichting Hart voor Muiderberg in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.002,54 (zegge: duizendtwee euro en vierenvijftig cent), waarvan € 974,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

III. gelast dat de raad en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Muiden tezamen aan verzoekers het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [verzoeker sub 1] en € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) voor de stichtingen Stichting Groen Muiderberg en Stichting Hart voor Muiderberg, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen, vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mathot, ambtenaar van staat.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Mathot
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 30 april 2014

413.