Uitspraak 201306186/1/A3


Volledige tekst

201306186/1/A3.
Datum uitspraak: 30 april 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 mei 2013 in zaak nr. 13/638 in het geding tussen:

[appellant]

en

de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (thans: de staatssecretaris van Economische Zaken).

Procesverloop

Bij besluit van 12 oktober 2012 heeft de staatssecretaris [appellant] een boete van € 4.522,00 voor het overschrijden van de gebruiksnorm dierlijke meststoffen opgelegd.

Bij besluit van 18 december 2012 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 23 mei 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 2014, waar [appellant], bijgestaan door J. Bouwman, adviseur, is verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.

Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.

Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.

Ingevolge het tweede lid is een bezwaar- of beroepschrift bij verzending per post tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.

Ingevolge artikel 6:11 blijft niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het beroepschrift op 29 januari 2013, derhalve voor het einde van de beroepstermijn, ter post is bezorgd. Volgens [appellant] is het tegenwoordig niet vreemd als via PostNL verzonden post niet de volgende dag wordt bezorgd. Hij mag daar niet op worden afgerekend, aldus [appellant].

2.1. Niet in geschil is dat het besluit van 18 december 2012 op dezelfde dag aan [appellant] is verzonden. De termijn voor het indienen van een beroepschrift is derhalve aangevangen op 19 december 2012 en geëindigd op 29 januari 2013. Het beroepschrift, gedateerd op 29 januari 2013 en per post verzonden, is buiten deze termijn, te weten op 1 februari 2013, door de rechtbank ontvangen.

2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 17 augustus 2011 in zaak nr. 201011168/1/H3) hanteert de Afdeling als uitgangspunt dat een via PostNL verzonden poststuk in ieder geval geacht wordt tijdig ter post te zijn bezorgd als het de eerste of tweede werkdag na de laatste dag van de bezwaar- of beroepstermijn is ontvangen, tenzij op grond van de vaststaande feiten aannemelijk is dat het later dan de laatste dag van de termijn ter post is bezorgd.

De Afdeling heeft voorts overwogen (uitspraak van 12 oktober 2011 in zaak nr. 201102385/1/R4) dat terpostbezorging plaatsvindt op het moment waarop een poststuk in een brievenbus van PostNL wordt gedeponeerd dan wel op het moment waarop het op een postvestiging van PostNL wordt aangeboden. Het poststempel van PostNL is veelal het enige vaststaande gegeven met betrekking tot het tijdstip van postbezorging. In verband daarmee moet in gevallen waarin op de enveloppe een leesbaar poststempel is geplaatst, als bewijsrechtelijk uitgangspunt worden genomen dat terpostbezorging heeft plaatsgevonden op de dag waarop het desbetreffende poststuk door PostNL is afgestempeld.

2.3. Het beroepschrift van [appellant] is op vrijdag 1 februari 2013 door de rechtbank ontvangen. Dit is niet uiterlijk op de tweede werkdag na het verstrijken van de beroepstermijn. Het is derhalve aan [appellant] om aannemelijk te maken dat het beroepschrift tijdig ter post is bezorgd. De datum op het poststempel is in dit geval niet volledig leesbaar. Wel is duidelijk dat het eerste getal van de datum een drie is. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat de datum op het poststempel niet 29 januari 2013 kan zijn. Voorts volgt uit de dagtekening van het beroepschrift en de in het hogerberoepschrift vermelde registratie van het door [appellant] bijgehouden postregistratiesysteem slechts dat het beroepschrift op 29 januari 2013 is opgesteld, dan wel voor het laatst op die dag is opgeslagen. [appellant] heeft met een verwijzing hiernaar niet aannemelijk gemaakt dat het beroepschrift op 29 januari 2013 ter post is bezorgd. Nu [appellant] voorts in hoger beroep niet is opgekomen tegen het oordeel van de rechtbank dat niet is gebleken van omstandigheden als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb, op grond waarvan niet kan worden geoordeeld dat [appellant] in verzuim is geweest, heeft de rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Het betoog faalt.

3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van staat.

w.g. Borman w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 30 april 2014

434-773.