Uitspraak 201302693/1/R2


Volledige tekst

201302693/1/R2.
Datum uitspraak: 12 februari 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Ontwikkelingsmaatschappij Buitenveldert B.V. (hierna: OMB), gevestigd te Amsterdam,
2. [appellant sub 2], wonend te Vinkeveen, gemeente De Ronde Venen, en anderen,
3. [appellant sub 3], wonend te Vinkeveen, gemeente De Ronde Venen,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Vinkeveen Haven B.V., gevestigd te Vinkeveen, gemeente De Ronde Venen,
5. de vereniging Vereniging voor milieu- en natuurbescherming De Groene Venen, gevestigd te Vinkeveen, gemeente De Ronde Venen, en de stichting Stichting Commissie voor de Vecht en het Oostelijk en Westelijk Plassengebied, gevestigd te Weesp, (hierna: De Groene Venen en de Commissie);
6. [appellant sub 6] en anderen, allen wonend te Vinkeveen, gemeente De Ronde Venen,
7. Parochiële Caritas Instelling Sint Jan de Doper (hierna: PCI), gevestigd te Mijdrecht, gemeente De Ronde Venen,
appellanten,

en

de raad van de gemeente De Ronde Venen,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Kom Vinkeveen" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben OMB, [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3], Vinkeveen Haven B.V., De Groene Venen en de Commissie, [appellant sub 6] en anderen en PCI beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben [belanghebbende A] en [belanghebbende B] en anderen een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant sub 2] en anderen, de raad, OMB en [belanghebbende A] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 november 2013, waar OMB, vertegenwoordigd door [directeur], en bijgestaan door mr. H.J.M. van Schie, advocaat te Schiphol-Rijk, [appellant sub 2] en anderen, waarvan in persoon [appellant sub 2], bijgestaan door mr. C.M. van der Corput, advocaat te Veldhoven, [appellant sub 3], bijgestaan door mr. H.A.M. Lamers, Vinkeveen Haven B.V., vertegenwoordigd door [directeur], De Groene Venen en de Commissie, vertegenwoordigd door mr. M.C. Smit, [appellant sub 6] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en PCI, vertegenwoordigd door Th.J. Baars, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting gehoord de raad, vertegenwoordigd door P. Uijttenboogaard en N. Röling, beiden werkzaam bij de gemeente en [belanghebbende A], bijgestaan door mr. M.E. van Huet, advocaat te Amsterdam.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Het plan voorziet in een actuele juridische regeling voor de dorpskern Vinkeveen en een deel van de Baambrugse Zuwe. Het plan is in hoofdzaak conserverend van aard.

Het beroep van OMB

3. OMB stelt dat bij het vaststellen van een planregeling voor haar gronden ten onrechte geen rekening is gehouden met het door haar ingediende bouwplan voor Herenweg 112. Dit bouwplan is al in 2008 en vervolgens opnieuw in 2010, met bijbehorende ruimtelijke onderbouwing, ingediend. Voorts is het bouwplan in overeenstemming met de Structuurvisie Centrum Vinkeveen (hierna: de structuurvisie) en wordt tevens aan de welstandseisen voldaan. Ook is de laatste versie in overleg met omwonenden opgesteld. Daarnaast brengt OMB naar voren dat in 2013 weer nieuwe stedenbouwkundige richtlijnen van het gemeentebestuur zijn ontvangen waar het bouwplan alsnog aan moet voldoen. Hieruit blijkt dat bij de raad ook geen ruimtelijke bezwaren zijn tegen bebouwing op die gronden. Gezien de voorgeschiedenis heeft de raad in strijd met het vertrouwensbeginsel gehandeld, aldus OMB.

3.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat voor de ontwikkeling nog geen verklaring van geen bedenkingen kon worden afgegeven. Hoewel de structuurvisie Vinkeveen in een ontwikkeling ter plaatse voorziet, is de door OMB gewenste invulling ruimtelijk niet aanvaardbaar geacht. Voorts wordt de structuurvisie binnenkort herijkt en wordt een visie voor de ontwikkeling van het perceel daarin meegenomen.

3.2. Het plan voorziet voor het perceel Herenweg 112 in de bestemming "Wonen (W)" met een bouwvlak ter plaatse van de bestaande woning.

Ingevolge artikel 22, lid 22.2, onder 22.2.1, sub a, van de planregels dienen hoofdgebouwen binnen het bouwvlak te worden gebouwd.

In de plantoelichting is vermeld dat de omvang van de bestaande bebouwing leidend is. Dat betekent dat in beginsel slechts daar mag worden gebouwd, waar nu ook bebouwing aanwezig is.

3.2.1. In de structuurvisie is over het perceel vermeld dat het ter aansluiting op de Bernhardlaan een iets zwaardere invulling mag krijgen, als heldere markering aan de plas.

In de ontwerp-Dorpsvisie Centrum Vinkeveen van 14 mei 2013 (hierna: de ontwerpdorpsvisie) is vermeld dat het perceel Herenweg 112 intensiever bebouwd mag worden waarbij rekening moet worden gehouden met de aangrenzende percelen

3.3. Over het betoog van OMB dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, wordt overwogen dat OMB niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het plan in de door haar gewenste woningbouw zou voorzien. Hiertoe merkt de Afdeling op dat ter zitting is komen vast te staan dat de raad zich maar op één moment over het door OMB ontwikkelde bouwinitiatief heeft uitgelaten, namelijk met het besluit van 18 oktober 2012 waarbij gemotiveerd is besloten geen verklaring van geen bedenkingen af te geven. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.

Vast staat dat de structuurvisie voorziet in een ontwikkelingsmogelijkheid voor het perceel. Uit de ontwerpdorpsvisie blijkt dat de raad de ontwikkeling van het perceel voor woningbouw nog steeds als wenselijk beschouwt. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat hij weliswaar achter een herontwikkeling van het perceel ten behoeve van woningbouw staat, maar dat het meest recent ingediende bouwplan van OMB te massale bebouwing betreft en daardoor naar het oordeel van de raad onder meer onaanvaardbare gevolgen zal hebben voor omwonenden. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het door OMB ingediende bouwplan nog niet door het plan mogelijk dient te worden gemaakt.

3.4. Het beroep van OMB is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 2] en anderen

4. [appellant sub 2] en anderen voeren aan dat in het plan voor het perceel Herenweg 1a ten onrechte een bouwvlak is opgenomen, nu de bouwvergunning en de verleende vrijstelling zijn vernietigd. Zij voeren aan dat het plan ter plaatse een pannenkoekenrestaurant mogelijk maakt terwijl niet kan worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op het perceel. Voorts betogen zij dat het zonder onderbouwing opnemen van een bouwvlak voor een nieuwe ontwikkeling in strijd is met de conserverende aard van het plan. Volgens [appellant sub 2] en anderen is het bouwvlak tevens in strijd met het uitgangspunt dat bebouwing zoveel mogelijk in het lint langs de weg moet worden gesitueerd, waardoor geen ontsluiting mogelijk is, en waardoor het perceel niet geschikt is voor een horecalocatie. Tevens zal een horecagelegenheid ter plaatse leiden tot opstoppingen in de aangrenzende Geuzensloot. Tot slot maakt het bouwvlak een te grote bouwmassa mogelijk en is de noodzaak voor een dienstwoning niet aangetoond, aldus [appellant sub 2] en anderen. [appellant sub 2] voert daarnaast nog aan dat het plan ten onrechte in een horecabestemming voor het perceel voorziet.

4.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat er al eerder vrijstelling is verleend en een bouwvergunning is afgegeven en dat daarom deze ontwikkeling in ieder geval mogelijk moet worden gemaakt in het plan. Er zijn oplossingen mogelijk voor de parkeersituatie en die zullen in het kader van de vergunningprocedure aan de orde komen, aldus de raad. Voorts vormt het aan de achterzijde gelegen perceel ruimtelijk gezien een geheel met het aan de voorzijde aan de weg gelegen perceel waarop een horecagelegenheid is gevestigd. Daarom heeft het onbebouwde perceel aan de achterzijde ook een horecabestemming gekregen.

4.2. Het plan voorziet voor het perceel Herenweg 1a in de bestemming "Horeca (H)" met een bouwvlak en de aanduidingen "horeca tot en met horecacategorie 1" en "maximum goothoogte (m) = 4".

Ingevolge artikel 11, lid 11.1, van de planregels zijn de voor "Horeca (H)" aangewezen gronden bestemd voor:

a. horeca tot en met de categorie ter plaatse van de aanduiding "horeca tot en met horecacategorie";

b. wonen, [..] uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "wonen".

Ingevolge lid 11.2, onder 11.2.1, onder a en b, dienen hoofdgebouwen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, mag de goothoogte ter plaatse niet meer bedragen dan is aangeduid en mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan de maximale goothoogte vermeerderd met 5 meter.

4.3. Over het betoog van [appellant sub 2] dat aan het perceel ten onrechte een horecabestemming is toegekend, overweegt de Afdeling het volgende. Vast staat dat op het aan de voorzijde gelegen perceel een gebouw staat waarin reeds een horecagelegenheid was toegestaan en dat de achterliggende gronden onbebouwd zijn en geen eigen aansluiting op de weg hebben. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de achterliggende gronden ruimtelijk gezien kunnen worden aangemerkt als de bij de horecagelegenheid behorende gronden. De raad heeft dan ook in redelijkheid voor het perceel een horecabestemming kunnen vaststellen. Het betoog van [appellant sub 2] faalt.

4.4. Over de bereikbaarheid van het perceel voor nooddiensten is ter zitting komen vast te staan dat er bij de Veiligheidsregio Utrecht geen bezwaren bestaan tegen bebouwing op het achterperceel. Tevens is niet gebleken dat het feitelijk onmogelijk is om het perceel te bereiken in geval van een calamiteit. Het betoog van [appellant sub 2] en anderen dat het perceel om die reden niet geschikt zou zijn voor een horecagelegenheid, faalt.

De vrees van [appellant sub 2] en anderen dat de exploitatie van een horecagelegenheid op het perceel zal leiden tot een verergering van de bestaande doorvaartproblemen in de aangrenzende Geuzensloot vanwege het illegaal aanmeren van boten, betreft een kwestie van handhaving van regelgeving. Dit betoog kan derhalve in deze procedure niet aan de orde komen.

4.5. Aan het perceel is in het plan niet de aanduiding "wonen" toegekend. Gelet hierop is ter plaatse ten behoeve van de horecagelegenheid geen dienstwoning toegestaan. Het betoog van [appellant sub 2] en anderen dat de noodzaak voor een dienstwoning niet is aangetoond, mist feitelijke grondslag. Voorts is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de toegestane bouwmassa op het perceel niet onaanvaardbaar is in de bebouwde omgeving. Daarbij is in aanmerking genomen dat de maximale goothoogte 5 meter is en dat de voorziene bouwstijl van een bouwlaag met kap aansluit bij de bebouwing in de omgeving.

4.6. Niet in geschil is dat in verband met de voorziene horecagelegenheid zonder woning 11 parkeerplaatsen nodig zijn. Vast staat dat het niet mogelijk is om op het perceel parkeerplaatsen te realiseren. In het verweerschrift is vermeld dat de parkeersituatie in de procedure omtrent de bouwvergunning (thans: omgevingsvergunning voor het bouwen) aan de orde zal komen. Ter zitting heeft de raad hierover toegelicht dat het al enige jaren vast beleid is van het college van burgemeester en wethouders om bij een dergelijke vergunning de eis te stellen dat de parkeerbehoefte niet op de openbare ruimte mag worden afgewenteld en dat daarvan ook slechts bij hoge uitzondering door middel van een ontheffing mag worden afgeweken. Nu de raad niet aannemelijk heeft gemaakt dat op een andere locatie in de benodigde parkeerplaatsen kan worden voorzien, is de Afdeling van oordeel dat de raad zich bij het vaststellingsbesluit onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de parkeerproblematiek in het kader van de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de voorzien ontwikkeling. Gelet hierop heeft de raad bij het bestreden besluit in zoverre onvoldoende de bij het nemen van een besluit te betrachten zorgvuldigheid in acht genomen.

4.7. In hetgeen [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op de vaststelling van het bouwvlak voor het plandeel met de bestemming "Horeca" voor zover dat ziet op het perceel Herenweg 1a, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

Het beroep is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient op dit punt te worden vernietigd.

Het beroep is voor het overige ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 3]

5. [appellant sub 3] richt zich in beroep tegen de aanduiding "karakteristiek" die in het plan aan zijn perceel [locatie] is toegekend. Hij voert aan dat de aanduiding ten onrechte niet op de legenda bij de verbeelding is vermeld, waardoor het plan rechtsonzeker is. Tevens leidt de aanduiding tot een beperking van de exploitatiemogelijkheden ter plaatse die niet noodzakelijk is. Volgens [appellant sub 3] is de hoofdvorm van het pand wezenlijk veranderd en niet meer beschermenswaardig. Bovendien is de hoofdvorm zo veel voorkomend dat geen sprake kan zijn van de door de raad veronderstelde monumentale waarde, aldus [appellant sub 3].

5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de aanduiding ziet op de bescherming van de hoofdvorm van de buitenkant van het pand. Daarom is de aanwezigheid van terrassen, schuttingen en nabij gelegen gebouwen niet relevant. Dit geldt tevens voor het gewijzigde uiterlijk van ramen, nu alleen de plaats en het formaat van gevelopeningen wordt beschermd. De dakkapellen vormen wel een wijziging volgens de raad, maar verder is de hoofdvorm nog vrijwel intact. Voorts heeft de monumentencommissie in 2012 nog geadviseerd het pand te beschermen vanwege de cultuurhistorische waarde. Tot slot is bij de papieren verbeelding en bij de digitale verbeelding de legenda te raadplegen en is de aanduiding in beide verbeeldingen aan het pand toegekend, aldus de raad.

5.2. Het perceel [locatie] heeft in het plan de bestemming "Horeca (H)" met onder meer de aanduiding "karakteristiek (ka)".

Ingevolge artikel 28, lid 28.4, aanhef en onder a, van de planregels mag ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek" de uitwendige hoofdvorm van een pand zoals deze op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan bestaat, niet worden gewijzigd.

Ingevolge lid 28.4, onder b, wordt onder de uitwendige hoofdvorm van een pand verstaan:

1. de bouwmassa, naar hoofdafmeting en onderlinge verhoudingen;

2. dakvorm, nokrichting en dakhelling;

3. de gevelindeling door ramen, deuropeningen en erkers;

4. de situering op het perceel;

5. dakoverstekken, goot- en daklijsten (indien aanwezig);

6. stoepen, plinten, pilasters en gevellijsten (indien aanwezig).

Ingevolge lid 28.4, onder c van dat artikel, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde onder a.

5.2.1. In paragraaf 5.10.3 van de plantoelichting is vermeld dat binnen het plangebied is geïnventariseerd welke panden in 1992 op de lijst zijn geplaatst in het kader van het Monumenten Inventarisatie Project, maar nog niet zijn aangemerkt als rijks- of gemeentelijk monument. Daarnaast is onderzocht welke panden nog aanwezig en beschermenswaardig zijn. Onder meer het pand [locatie] draagt in hoge mate bij aan het karakter van het lint van Vinkeveen aan de Herenweg.

5.2.2. In de brief van de monumentencommissie van 15 oktober 2012 is vermeld dat het pand [locatie] nog steeds een belangrijke bijdrage vormt voor de herkenbaarheid van de historische karakteristiek van de omgeving. Niet alleen door de hoofdvorm, maar ook door de markante ligging en de karakteristieke indeling. Voorts is daarin vermeld dat bij de beoordeling van eventuele wijzigingsplannen in de toekomst altijd rekening zal worden gehouden met het verschil in waarde tussen nog originele elementen en al eens later aangebrachte wijzigingen.

5.3. De Afdeling stelt vast dat op zowel de elektronische versie als de papieren versie van de verbeelding aan de gronden ter plaatse van [locatie] de aanduiding "karakteristiek (ka)" is toegekend. Ter zitting is komen vast te staan dat dat de aanduiding in beide versies op de legenda is vermeld. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre rechtsonzeker is.

Niet is gebleken van concrete (ver-)bouwplannen van [appellant sub 3] waarmee de raad bij zijn besluit rekening had moeten houden. Voorts heeft [appellant sub 3] niet aannemelijk gemaakt dat de bedrijfsvoering door de voorziene aanduiding onevenredig wordt beperkt. Hoewel de uitwendige hoofdvorm niet meer geheel in de oorspronkelijke staat is, in het bijzonder vanwege geplaatste dakkapellen, heeft de raad in redelijkheid bij zijn belangenafweging een groter gewicht kunnen toekennen aan het behoud daarvan dan aan de belangen van [appellant sub 3]. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat uit de onderbouwing van de raad blijkt dat het behoud niet alleen verband houdt met de hoofdvorm, maar ook met de ligging op het perceel en de indeling van de gevel. Overigens heeft de raad ter zitting verklaard dat ten behoeve van concrete bouwplannen kan worden bezien of op grond van artikel 28, lid 28.4, onder c, van de planregels, van lid 28.4, aanhef en onder a, van de planregels kan worden afgeweken.

5.4. Het beroep van [appellant sub 3] is ongegrond.

Het beroep van Vinkeveen Haven B.V.

6. Vinkeveen Haven B.V. betoogt dat in het plan ten onrechte geen bouwvlak is opgenomen ter plaatse van het bestaande overdekte terras (Het Voordek) op de gronden achter Herenweg 144. Hiertoe voert zij aan dat het een gebouw betreft, wat ook blijkt uit de verleende bouwvergunning. Volgens de gehanteerde plansystematiek zou bestaande, legale bebouwing in het plan dienen te worden opgenomen. Als het overdekte terras als een bouwwerk geen gebouw zijnde moet worden aangemerkt, wordt niet voldaan aan de in het plan daarvoor opgenomen maximale bouwhoogte van 3 meter. Bovendien is de voorziene regeling in strijd met eerdere toezeggingen dat voor het terras in een bouwvlak zou worden voorzien. Daarnaast brengt Vinkeveen Haven B.V. naar voren dat zij beoogt ter plaatse een nieuwe permanente horecavoorziening te realiseren, hetgeen door het ontbreken van een bouwvlak niet mogelijk is. Hiervoor is nog geen aanvraag ingediend omdat ervan werd uitgegaan dat na de vaststelling van het plan in overeenstemming met de bouwregels zou kunnen worden gebouwd.

Voorts voert zij aan dat ten onrechte niet is voorzien in 15% aan uitbreidingsmogelijkheden voor alle aanwezige bouwvlakken, hoewel dit was toegezegd. Het plan voorziet hierdoor slechts in 125 m² uitbreidingsruimte, terwijl dit 190 m² had moeten zijn, aldus Vinkeveen Haven B.V..

6.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de open stalen constructie met het beweegbare dak geen gebouw is. Omdat bouwwerken geen gebouwen zijnde ook buiten het bouwvlak mogen worden opgericht, is in het plan ter plaatse van het overdekte terras geen bouwvlak opgenomen. Nu de houten zijwanden van het terras 2 meter hoog zijn, wordt ook voldaan aan de maximale toegestane bouwhoogte van 3 meter voor bouwwerken geen gebouwen zijnde. In de brieven die namens het college van burgemeester en wethouders aan Vinkeveen Haven B.V. zijn verstuurd, is niet vermeld dat zou worden meegewerkt aan een nieuwe, zelfstandige horecagelegenheid ter plaatse. Hierbij wijst de raad onder meer op de extra parkeerbehoefte die daardoor zou ontstaan, waarop het perceel niet is berekend. Wel is naar aanleiding van die brieven voor het perceel ondergeschikte horeca mogelijk gemaakt. Voorts is in overeenstemming met de brieven voorzien in ruimschoots 15% uitbreidingsruimte van de bestaande, legale bebouwing die binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Buitengebied De Ronde Venen" viel.

6.2. Het plan voorziet voor de gronden achter Herenweg 144 in de bestemming "Recreatie - Zeilschool (R-Zs)" met de aanduiding "horeca van categorie 2 (h=2)" en een aantal bouwvlakken.

Ingevolge artikel 17, lid 17.1, aanhef en onder a en d, van de planregels, zijn de voor "Recreatie - Zeilschool" aangewezen gronden bestemd voor zeilschool en horeca uitsluitend voor bestaande horeca ter plaatse van de aanduiding "horeca van categorie 2" en ondergeschikt aan de hoofdbestemming.

Ingevolge lid 17.2, aanhef, mogen op of in de in lid 17.1 bedoelde gronden slechts in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd.

Ingevolge lid 17.2, onder 17.2.1, sub a, dienen gebouwen binnen het bouwvlak te worden gebouwd.

Ingevolge artikel 1, lid 1.30, moet onder gebouw worden verstaan, elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

6.2.1. Bij besluit van 9 juni 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders in overeenstemming met de aanvraag een bouwvergunning (oud) met vrijstelling verleend voor een overdekte terras met een beweegbaar dak, met een oppervlakte van 116 m². Uit de bij de aanvraag gevoegde bouwtekeningen blijkt dat het een stalen constructie betreft, met een bouwhoogte van 4,1 meter. De dakbedekking is van zeil en kan worden opgerold richting de nok. De wanden bestaan grotendeels uit panelen van hout en glas. Alleen de voorzijde bestaat voor een deel uit zeil.

6.3. Gelet op hetgeen in de bouwvergunning is vermeld, is vergunning verleend voor een terras met dakbedekking. Gelet hierop betreft het overdekte terras een voor mensen toegankelijk, overdekt en geheel dan wel gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte. Hierbij is niet van doorslaggevend belang dat de dakbedekking kan worden opgerold. Het overdekte terras is dan ook een gebouw. De raad heeft ter zitting verklaard dat hij met de voorziene regeling heeft beoogd het overdekte terras als zodanig te bestemmen. Nu gebouwen alleen binnen het bouwvlak zijn toegestaan en ter plaatse van het overdekte terras niet in een bouwvlak is voorzien, is de Afdeling van oordeel dat de raad het plan in zoverre onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid.

6.3.1. In hetgeen Vinkeveen Haven B.V. heeft aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover daarbij voor het plandeel met de bestemming "Recreatie - Zeilschool (R-Zs)" dat ziet op de gronden achter Herenweg 144 niet is voorzien in een bouwvlak ter plaatse van het overdekte terras, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb.

Het beroep is op dit punt gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre te worden vernietigd.

6.3.2. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, de raad op te dragen om voor het vernietigde planonderdeel met inachtneming van deze uitspraak een nieuw plan vast te stellen en zal daartoe een termijn stellen. Het door de raad te nemen nieuwe besluit behoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.

6.4. In de brief van het college van burgemeester en wethouders van 22 februari 2007 aan Vinkeveen Haven B.V. is vermeld dat per abuis de 15% uitbreidingsmogelijkheid van bestaande en legale bebouwing niet is opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied". Desondanks mag van die uitbreidingsmogelijkheid wel gebruik worden gemaakt, zo is in de brief vermeld.

De raad heeft ter zitting toegelicht dat de in deze brief vermelde 15% uitbreidingsmogelijkheid ziet op de bestaande en legale bebouwing zoals die was opgenomen in het voorheen ter plaatse geldende bestemmingsplan.

In de brief van het college van burgemeester en wethouders van 8 juli 2008 aan Vinkeveen Haven B.V. is vermeld dat in vervolg op de eerdere toezegging de huidige legale bebouwing binnen de bouwgrens zal vallen van de eerstvolgende herziening van het bestemmingsplan.

6.4.1. Niet in geschil is dat met de in het plan voorziene bouwvlakken een totale uitbreidingsruimte van 125 m² is mogelijk gemaakt. De raad heeft ter zitting toegelicht dat deze oppervlakte ten opzichte van de bestaande legale bebouwing ten tijde van het voorheen ter plaatse geldende bestemmingsplan meer dan 15% groter is. Zelfs indien rekening wordt gehouden met een bouwvlak ter plaatse van het overdekte terras, maakt het plan nog steeds meer dan 15% uitbreiding mogelijk. Voor zover Vinkeveen Haven B.V. nader heeft onderbouwd dat in deze berekeningen geen rekening is gehouden met de vergunde, maar niet gerealiseerde pannenkoekenboot, is ter zitting gebleken dat de locatie van deze pannenkoekenboot niet binnen de plangrens van het voorheen ter plaatse geldende bestemmingsplan viel en ook niet binnen de plangrens van het voorliggende plan valt. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad zich op goede gronden op het standpunt heeft kunnen stellen dat met het plan aan de toegezegde uitbreidingsmogelijkheid van 15% wordt voldaan. Ook overigens ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de exploitatie van het bedrijf van Vinkeveen Haven B.V. door de voorziene bebouwingsregeling onevenredig wordt beperkt. Het betoog van Vinkeveen Haven B.V. dat het plan in meer uitbreidingsmogelijkheden had moeten voorzien, faalt.

6.5. Voor zover Vinkeveen Haven B.V. heeft betoogd dat het plan ter plaatse van het overdekte terras een zelfstandige horecagelegenheid zou moeten toelaten, overweegt de Afdeling het volgende. Ingevolge artikel 17, lid 17.1, van de planregels is ter plaatse alleen aan de hoofdbestemming ondergeschikte horeca toegestaan. De raad heeft ter zitting nader toegelicht dat ondergeschikte horeca is toegestaan omdat de zeilschool in de winter weinig inkomsten genereert. Om de zeilschool te kunnen exploiteren, mogen ter plaatse onder meer een restaurant en een groepsaccommodatie worden geëxploiteerd. Gelet hierop en op de planregeling is de Afdeling van oordeel dat de raad in redelijkheid ter plaatse geen zelfstandige horecagelegenheid heeft willen mogelijk maken.

6.6. Het beroep van Vinkeveen Haven B.V. is voor het overige ongegrond.

Het beroep van De Groene Venen en de Commissie

7. Ter zitting hebben De Groene Venen en de Commissie de beroepsgrond die was gericht tegen de in het plan voorziene goothoogtes, ingetrokken.

8. De Groene Venen en de Commissie betogen dat de Structuurvisie Centrum Vinkeveen (hierna: de structuurvisie) niet in het plan had moeten worden opgenomen als toetsingskader voor nieuwe ontwikkelingen. Zij voeren aan dat de structuurvisie hiervoor ongeschikt is. Tevens is hun zienswijze onvoldoende beantwoord, aldus De Groene Venen en de Commissie.

8.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat op korte termijn geen concrete ontwikkelingen uit de structuurvisie zullen worden uitgevoerd. Daarom zijn die ontwikkelingen ook niet in het plan opgenomen. De structuurvisie is wel vastgesteld beleid en wordt als zodanig genoemd in de plantoelichting. Inmiddels is een ontwerp voor een nieuwe structuurvisie opgesteld. Voor de vaststelling daarvan zullen alle betrokkenen nog hun zienswijze mogen indienen, aldus de raad.

8.2. In paragraaf 3.3 van de plantoelichting is vermeld dat de raad de structuurvisie in september 2007 heeft vastgesteld. Deze structuurvisie is een plan op hoofdlijnen, dat richting geeft aan wenselijke ontwikkelingen en een kader biedt voor verdere planuitwerkingen. De structuurvisie is volgens de plantoelichting een belangrijk basisdocument voor het plan, omdat een aantal keuzes ten aanzien van de gewenste ruimtelijke ontwikkelingsrichting in de structuurvisie is vastgelegd. In de plantoelichting zijn vervolgens de belangrijkste uitgangspunten van de structuurvisie beschreven. Hierbij is onder meer vermeld dat één van de uitgangspunten is om het cultuurhistorisch waardevolle lint te behouden en waar mogelijk te versterken.

8.3. Voor zover De Groene Venen en de Commissie betogen dat de wijze waarop de raad de naar voren gebrachte zienswijzen heeft behandeld in strijd is met artikel 3:46 van de Awb, overweegt de Afdeling het volgende. Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken. Het betoog faalt.

8.4. Ter zitting hebben De Groene Venen en de Commissie hun beroep nader toegespitst in die zin dat de bezwaren in het bijzonder zien op het feit dat de structuurvisie in de plantoelichting is genoemd als geldend beleid, terwijl de structuurvisie wordt herijkt. Hierover overweegt de Afdeling dat aan de plantoelichting geen bindende betekenis toekomt. Weliswaar vergezelt de toelichting het plan, doch het maakt hiervan geen deel uit. Het betoog behoeft gelet hierop geen bespreking.

8.5. Het beroep van De Groene Venen en de Commissie is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 6] en anderen

9. De raad betoogt dat het beroep van [appellant sub 6] en anderen niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat zij geen belanghebbenden zijn bij het betwiste plandeel.

De Afdeling overweegt dat [appellant sub 6] en anderen op een afstand van ongeveer 22 tot 50 meter van het bestreden plandeel met de bestemming "Recreatie - Jachthaven (R-JH)" met onder meer de aanduiding "horeca van categorie 2 (h=2)" wonen. Vanuit hun woningen hebben zij bovendien zicht op het betrokken perceel. Gelet hierop zijn [appellant sub 6] en anderen belanghebbenden bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Het betoog faalt.

10. [appellant sub 6] en anderen richten zich in beroep tegen de voorziene regeling voor het achterste bouwvlak op het perceel Herenweg 240. Zij vrezen dat het door de voorziene regeling in de toekomst mogelijk wordt om de ter plaatse aanwezige botenloods te vervangen door een uitbreiding van het motel met bijbehorende hogere bouwhoogtes terwijl het een conserverend plan betreft. Zij wijzen erop dat de raad ten onrechte ervan is uitgegaan dat het bestemmingsplan "Lintbebouwing Vinkeveen 2003" het vorige plan is, terwijl aan dat deel goedkeuring is onthouden en dus aansluiting had moeten worden gezocht bij de bebouwingsregeling zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Vinkeveen en Waverveen" uit 1976. Op basis daarvan gold voor de botenloods een maximale goot- en bouwhoogte van 4,5 respectievelijk 8,5 meter. In het plan had voor de botenloods dan ook in een maximale goothoogte van 5 meter in plaats van 7 meter moeten worden voorzien. Volgens [appellant sub 6] en anderen had tevens binnen het bouwvlak onderscheid naar functie moeten worden gemaakt zodat alleen de huidige functies in de bestaande omvang zijn toegestaan.

10.1. De raad stelt dat in 2009 onder meer voor het perceel Herenweg 240 het bestemmingsplan "1e herziening Lintbebouwing Vinkeveen 2003" is vastgesteld. De planregeling sluit aan bij de regeling in dat bestemmingsplan, op grond waarvan binnen het bouwvlak ook een goothoogte van 7 meter gold. Een uitbreiding van het bestaande gebruik buiten het bouwvlak is voorts niet mogelijk, aldus de raad.

10.2. Het plan voorziet voor het perceel Herenweg 240 in de bestemming "Recreatie - Jachthaven (R-JH)" met onder meer de aanduiding "horeca van categorie 2 (h=2)". Tevens is in een aantal bouwvlakken voorzien. Voor het achterste bouwvlak is voorzien in de aanduiding "maximum goothoogte (m) = 7".

Ter plaatse van het achterste bouwvlak staan twee gebouwen. Eén daarvan betreft een gebouw met tien recreatieappartementen dat op grond van het voorgaande plan in 2004 is vergund. Dat gebouw heeft een goothoogte van 6 meter. Het tweede gebouw is een botenloods met een goothoogte van 4 meter.

10.2.1. Ingevolge artikel 15, lid 15.1, van de planregels zijn de voor "Recreatie - Jachthaven" aangewezen gronden bestemd voor:

a. jachthavens;

b. watersport;

c. één bedrijfswoning per bedrijf;

inclusief daaraan verwante en ondergeschikte:

d. detailhandel;

e. dienstverlening;

f. horeca uitsluitend voor bestaande horeca ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 2' en ondergeschikt aan de hoofdbestemming;

g. dagrecreatieve voorzieningen.

Ingevolge artikel 1, lid 1.10, onder b, moet onder bestaand gebruik worden verstaan, bestaand ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan.

Ingevolge artikel 1, lid 1.33, moet onder horeca worden verstaan, het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

10.3. De Afdeling stelt op grond van de planregels vast dat ter plaatse van de aanduiding "horeca van categorie 2" alleen de ten tijde van het in werking treden van het plan bestaande horeca is toegestaan. Gelet hierop is de vrees van [appellant sub 6] en anderen voor een uitbreiding van het motel ter plaatse ongegrond. Wat betreft de voorziene goothoogte heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de goothoogte van maximaal 7 meter passend is in de bebouwde omgeving. Gelet hierop en gezien het feit dat een eventuele uitbreiding van het gebouw niet mag worden gebruikt voor horeca, heeft de raad bij de afweging van de bij het besluit betrokken belangen geen doorslaggevend gewicht hoeven toekennen aan de belangen van [appellant sub 6] en anderen bij het behoud van de bestaande situatie ter plaatse. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat op grond van het vorige plan "1e herziening Lintbebouwing Vinkeveen 2003" ter plaatse ook een maximale goothoogte van 7 meter gold.

10.4. Het beroep van [appellant sub 6] en anderen is ongegrond.

Het beroep van PCI

11. Ter zitting heeft PCI de beroepsgrond die is gericht tegen de voorziene maximale bouwhoogte voor het perceel Herenweg 62, ingetrokken.

12. PCI richt zich in beroep tegen het bouwvlak dat in het plan is voorzien voor haar perceel Herenweg 62. Hiertoe voert zij aan dat de aangebouwde bijgebouwen op het perceel een volwaardig onderdeel vormen van de woning en daarom binnen het bouwvlak zouden moeten vallen.

12.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het in overeenstemming is met de plansystematiek om aangebouwde bijgebouwen niet binnen het bouwvlak te laten vallen. De hoofdmassa van het gebouw valt wel binnen het bouwvlak. De aangebouwde bijgebouwen mogen voor wonen worden gebruikt, aldus de raad.

12.2. Het plan voorziet voor het perceel Herenweg 62 in de bestemming "Wonen" met een bouwvlak.

Ingevolge artikel 22, lid 22.2, onder 22.2.1., sub a van de planregels, dienen hoofdgebouwen binnen het bouwvlak te worden gebouwd.

In dit artikellid zijn onder 22.2.2. bouwregels voor bijgebouwen opgenomen.

Ingevolge artikel 1, lid 1.13 moet onder een bijgebouw worden verstaand, een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

12.3. Ter zitting is komen vast te staan dat alleen de oorspronkelijke hoofdmassa van de woning op het perceel binnen het voorziene bouwvlak ligt. Dit is in overeenstemming met de genoemde plansystematiek waarin aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen ook buiten het bouwvlak zijn toegestaan. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid het bouwvlak kunnen beperken tot het hoofdgebouw.

12.4. Het beroep van PCI is ongegrond.

Slotoverweging

13. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Proceskostenveroordeling

14. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 2] en anderen op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Ten aanzien van Vinkeveen Haven B.V. is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen niet gebleken.

Ten aanzien van OMB, [appellant sub 3], De Groene Venen en de Commissie, [appellant sub 6] en anderen en PCI bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart de beroepen van [appellant sub 2] en anderen en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Vinkeveen Haven B.V. gedeeltelijk gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente De Ronde Venen van 20 december 2012, voor zover:

a. dat betreft de vaststelling van het bouwvlak voor het plandeel met de bestemming "Horeca" voor zover dat ziet op het perceel Herenweg 1a;

b. daarbij voor het plandeel met de bestemming "Recreatie - Zeilschool (R-Zs)" dat ziet op de gronden achter Herenweg 144 niet is voorzien in een bouwvlak ter plaatse van het overdekte terras;

III. draagt de raad van de gemeente De Ronde Venen op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel onder II.a wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

IV. draagt de raad van de gemeente De Ronde Venen op om voor het vernietigde planonderdeel zoals genoemd onder II.b binnen 26 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

V. verklaart de beroepen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Ontwikkelingsmaatschappij Buitenveldert B.V., [appellant sub 3], de vereniging Vereniging voor milieu- en natuurbescherming De Groene Venen en de stichting Stichting Commissie voor de Vecht en het Oostelijk en Westelijk Plassengebied, [appellant sub 6] en anderen en Parochiële Caritas Instelling Sint Jan de Doper geheel en de beroepen van [appellant sub 2] en anderen en van de besloten vennootschap Vinkeveen Haven B.V. voor het overige, ongegrond;

VI. veroordeelt de raad van de gemeente De Ronde Venen tot vergoeding van bij [appellant sub 2] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

VII. gelast dat de raad van de gemeente De Ronde Venen aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt, ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 2] en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen; en € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) voor de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Vinkeveen Haven B.V..

Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, ambtenaar van staat.

w.g. Kranenburg w.g. Kuggeleijn-Jansen
Voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2014

545.