Uitspraak 201304510/1/R1


Volledige tekst

201304510/1/R1.
Datum uitspraak: 29 januari 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], (hierna: het zandbedrijf), gevestigd te Raalte,

en

de raad van de gemeente Raalte,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 maart 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Recreatieoord Krieghuusbelten (uitbreiding)" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft het zandbedrijf beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
Het zandbedrijf en de raad hebben hun zienswijzen daarop naar voren gebracht.

Het zandbedrijf en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 december 2013, waar het zandbedrijf, vertegenwoordigd door haar [directeur] en V.J.H. Reinders en bijgestaan door mr. C.G.J.M. Termaat, advocaat te Den Bosch, en ir. P. Bouter, werkzaam bij Peutz, en de raad, vertegenwoordigd door R.M. Voeten, werkzaam bij de gemeente, en bijgestaan door mr. M.H.P. Bullens, advocaat te Enschede en C.H. Kooy, werkzaam bij het geluidBuro, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Recreatieoord Krieghuusbelten B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij gehoord.

Overwegingen

Toetsingskader

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het plan

2. Het plan voorziet in een juridisch-planologisch kader voor een uitbreiding van het recreatieoord Krieghuusbelten aan de Krieghuisweg 19 in Raalte in zuidelijke richting met 60 recreatiewoningen.

Intrekking

3. Het zandbedrijf heeft ter zitting haar beroepsgrond dat het voorzien van bebouwing in het maten- en flierenlandschap in strijd is met de Omgevingsverordening Overijssel 2009, ingetrokken.

Formele aspecten

4. Het zandbedrijf betoogt dat de raad voorafgaand aan de bestemmingsplanprocedure ten onrechte geen overleg heeft gevoerd met haar. Zij acht dit in strijd met de artikelen 3:2 en 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Het bieden van inspraak maakt echter geen deel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Het schenden van een inspraakverplichting heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan.

5. Met betrekking tot het betoog van het zandbedrijf dat de raad haar brief van 28 februari 2013 en de daarbij behorende brief van Peutz van 26 februari 2013 ten onrechte niet bij zijn besluitvorming heeft betrokken wordt het volgende overwogen. Niet in geschil is dat deze brieven een nadere onderbouwing betreffen van de eerder naar voren gebrachte zienswijze van het zandbedrijf. De raad heeft gesteld dat deze brieven van het zandbedrijf in de raadspleinsessie van 4 maart 2013 aan de raad ter beschikking zijn gesteld en daarmee bij de besluitvorming tot vaststelling van het bestemmingplan zijn betrokken. De Afdeling ziet hiervan een bevestiging op de internetpagina van de raad waar bij agendapunt 6 van de raadspleinsessie van 4 maart 2013 deze brieven onder punt 5 zijn opgenomen. Het betoog van het zandbedrijf dat deze brieven niet in de geluidsopname van de raadspleinsessie van 4 maart 2013 worden genoemd, betekent niet dat de raad deze brieven niet bij zijn besluitvorming heeft betrokken. De raad heeft in voormelde aanvullende zienswijze van het zandbedrijf geen aanleiding gezien om de beantwoording van de zienswijze van het zandbedrijf in de nota van zienswijzen aan te passen. Dat in de nota van zienswijzen niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk wordt ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten zoals aangevoerd in de brief van 28 februari 2013 en de daarbij behorende brief van Peutz van 26 februari 2013 niet in de overwegingen zijn betrokken. Het betoog van het zandbedrijf faalt.

Inhoudelijke aspecten

6. Het zandbedrijf betoogt dat de raad ten onrechte heeft voorzien in de uitbreiding van het recreatieoord Krieghuusbelten direct naast haar bedrijf gevestigd aan de [locatie]. Het zandbedrijf vreest hierdoor een onevenredige belemmering van haar bedrijfsvoering. Hiertoe voert zij aan dat als gevolg van haar bedrijfsactiviteiten geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat met betrekking tot geluid en trilling kan worden gegarandeerd in de voorziene recreatiewoningen en de daarbij behorende tuinen. Uit de reacties van Peutz op het akoestisch onderzoek, die zij in deze procedure heeft overgelegd, volgt volgens haar dat het akoestisch onderzoek dat is verricht ten behoeve van het bestemmingsplan, ondeugdelijk is.

Het zandbedrijf betoogt voorts dat toepassing van de in het bestemmingsplan "Buitengebied Raalte" opgenomen wijzigingsbevoegdheid die voorziet in een uitbreiding van haar zandbedrijf, vanwege het thans voorliggende bestemmingsplan ten onrechte geheel dan wel gedeeltelijk onmogelijk wordt gemaakt.

6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat bij de voorziene recreatiewoningen een aanvaardbaar akoestisch klimaat kan worden gegarandeerd. Hiertoe voert de raad aan dat uit akoestisch onderzoek volgt dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau op de gevel van de voorziene recreatiewoningen als gevolg van zandwinning in ontgrondingsfase I van de ontgrondingsvergunning in de dagperiode maximaal 60 dB(A) bedraagt. Het zandbedrijf wint geen zand meer in fase I van de ontgrondingsvergunning, maar is reeds gestart met ontgrondingsfase II en III. Uit akoestisch onderzoek volgt dat de geluidbelasting op de gevel van de voorziene recreatiewoningen als gevolg van zandwinning in ontgrondingsfase II en III maximaal 50 dB(A) bedraagt.

Verder erkent de raad dat het toepassingsgebied van de wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan "Buitengebied Raalte" met de vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan is verkleind, maar stelt zich daarbij op het standpunt dat grotendeels nog steeds toepassing kan worden gegeven aan deze wijzigingsbevoegdheid. Een eventuele uitbreiding van het zandbedrijf zal volgens de raad eerder ruimtelijke gevolgen hebben voor de reeds aanwezige omliggende woningen dan voor de voorziene recreatiewoningen. Nu niet gebleken is van concrete plannen voor de uitbreiding van het zandbedrijf en de gronden in het plangebied niet tot het eigendom van het zandbedrijf behoren, acht de raad het niet aannemelijk dat de gronden van het plangebied bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan "Buitengebied Raalte" zouden worden betrokken.

6.2. Aan de gronden gelegen ten noorden van het zandbedrijf aan de [locatie] is gedeeltelijk de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" met gedeeltelijk de aanduiding "bouwvlak" toegekend.

Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn de voor "Recreatie - Verblijfsrecreatie" aangewezen gronden bestemd voor:

a. een kampeerterrein voor recreatieverblijven;

b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.

Ingevolge lid 4.2, aanhef en onder a, mogen recreatieverblijven uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd.

Ingevolge lid 4.2, aanhef en onder c, mogen maximaal 60 recreatieverblijven (inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen) worden gebouwd.

6.3. Aan de gronden gelegen ten westen en ten oosten van het thans voorliggende plan is in het bestemmingsplan "Buitengebied Raalte" de bestemming "Agrarisch" met gedeeltelijk de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied" toegekend. Aan de gronden gelegen ten zuiden en zuidwesten van het thans voorliggende bestemmingsplan is in het bestemmingsplan "Buitengebied Raalte" de bestemming "Water-1" toegekend. Aan de gronden ten zuidoosten van het plan zijn gedeeltelijk de bestemming "Water - 1" en gedeeltelijk de bestemming "Natuur -1" toegekend met de aanduiding "zandwinning".

Ingevolge artikel 17, lid 17.1, aanhef en onder d, van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied Raalte" zijn de voor "Natuur - 1" aangewezen gronden bestemd voor zandwinning.

Ingevolge artikel 29, lid 29.1, zijn de voor "Water" aangewezen gronden bestemd voor beperkt recreatief gebruik alsmede zandwinning en natuurontwikkeling.

Ingevolge artikel 48, lid 48.8, geldt in aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2 van de planregels op gronden met de aanduiding "zandwinning" tevens dat op deze gronden bebouwing mag worden opgericht en installaties mogen worden geplaatst ten behoeve van de zandwinning met inachtneming van het volgende:

1. uitsluitend gebouwen ten behoeve van verblijf en/of opslag zijn toegestaan;

[…]

5. de bouwhoogte van sorteer-, meng-, opslag-, weeg- en verladingsinstallaties bedraagt ten hoogste 25 m;

[…]

Ingevolge artikel 50, lid 50.1, kan het college van burgemeester en wethouders de onderliggende bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied" wijzigen ten behoeve van de realisatie van fase IV van de zandwinning met inachtneming van het volgende:

a. de verhouding tussen de bestemmingen "Water" en "Natuur" voor het gehele gebied binnen de plangrenzen zoals aangegeven in bijlage 8 bedraagt maximaal 67% en minimaal 33%;

[…]

c. de fasen I, II en III van de zandwinning dienen in overwegende mate te zijn uitgevoerd;

[…]

e. er wordt aansluiting gezocht bij de bestaande landschapsstructuur die wordt bereikt door:

1. aan de noord-, oost-, en westkant beplantingen en grondvormen aan te brengen zodat wordt aangesloten op de beslotenheid van het bos dat zich aan de noordkant van de plas bevindt;

2. aan de zuidzijde van de plas strakke, lange oevers aan te brengen, met rechte beplantingsvlakken en rechte bomenrijen waardoor een referentie ontstaat met de karakteristiek van het aangrenzende, overzichtelijke agrarische gebied.

6.4. Op 12 januari 1999 heeft het college van gedeputeerde staten van Overijssel een milieuvergunning verleend voor de oprichting van een zandwinbedrijf zoals bedoeld in het voormalige Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (thans: Besluit omgevingsrecht) waarin geluidgrenswaarden zijn opgenomen die gelden voor 24 in de omgeving gelegen geluidgevoelige gebouwen. Voorts bevat de milieuvergunning voorschriften die betrekking hebben op onder meer trillingen en de route van het aan- en afvoerverkeer van het zandbedrijf.

Ingevolge voorschrift 2.2.1 van de milieuvergunning mogen in de periode van 20.00 uur tot 7.00 uur, op zaterdag na 13.00 uur en op erkende zon- en feestdagen geen zandzuigers en pompen in bedrijf zijn en mogen geen transport, laad- en loswerkzaamheden plaatsvinden met shovels, vrachtauto's, tankauto's of vergelijkbare transportmiddelen.

Ingevolge voorschrift 2.2.2 dient alle aan- en afvoerverkeer voor de inrichting uitsluitend gebruik te maken van de route Hogebroeksweg, oostzijde Overijssels kanaal en Crismanweg naar de provinciale weg. […]

6.5. Bij besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 15 augustus 2007 is de geldigheidsdatum van de ontgrondingsvergunning van het zandbedrijf gewijzigd in 1 juli 2017. Bij de ontgrondingsvergunning is een situatietekening gevoegd waarop ontgrondingsfase I tot en met V staan ingetekend. Direct ten zuiden van het plangebied is het gebied voor ontgrondingsfase I gelegen. Direct ten zuiden van het gebied voor ontgrondingsfase I is het gebied voor ontgrondingsfase II/III gelegen. Zowel ten oosten als ten westen van het plangebied is het gebied voor ontgrondingsfase IV gelegen. Ten oosten van het gebied van ontgrondingsfase I en II/III, en ten zuiden van het gebied van ontgrondingsfase IV, is het gebied voor ontgrondingsfase V gelegen. De ontgrondingsvergunning ziet alleen op ontgrondingsfase I tot en met III. Voor ontgrondingsfase IV en V is nog geen ontgrondingsvergunning verleend.

Ingevolge voorschrift 6, onder 2, van de ontgrondingsvergunning dient de ontgronding te worden uitgevoerd volgens het door het college van gedeputeerde staten goedgekeurde werkplan. Bij wezenlijke wijzigingen in de uitvoering als voorzien in het goedgekeurde werkplan, moet het werkplan worden aangepast en zo spoedig mogelijk ter goedkeuring aan het college van gedeputeerde staten worden voorgelegd.

Ingevolge voorschrift 8, onder 1, dient de ontgronding te worden uitgevoerd in de volgorde: eerst fase I, vervolgens fase II/III, zoals weergegeven op de situatietekening en mag niet met een fase worden begonnen, alvorens de voorgaande fase is uitgevoerd.

6.6. In het deskundigenbericht staat dat de zandzuiger in belangrijke mate bepalend is voor de optredende geluidniveaus bij de recreatiewoningen, omdat deze bron op een aanzienlijk kortere afstand voorkomt dan de overige bronnen van de zandverwerking.

6.7. In het rapport "Akoestisch Onderzoek V1.3" van 3 januari 2013, dat ten behoeve van het bestemmingsplan is opgesteld door het geluidBuro (hierna: het akoestisch rapport) staat dat berekeningen zijn gemaakt van de geluidbelasting op de voorziene recreatiewoningen waarbij ervan is uitgegaan dat de zandzuiger is gelegen ten noorden van de huidige plas op de oever, vlak voor de zuidelijke grens van het plangebied (locatie 1). De afstand tussen de oever en de dichtstbij voorziene recreatiewoning bedraagt ongeveer 75 m. In het akoestisch rapport staat dat bij de voorziene recreatiewoningen als gevolg van het zandbedrijf met zandzuiger op locatie 1 langtijdgemiddelde geluidniveaus zijn berekend van 60 dB(A) in de dagperiode en 54 dB(A) in de avondperiode.

In het akoestisch rapport staat voorts dat, uitgaande van de vergunde situatie van het zandbedrijf bij de voorziene recreatiewoningen een goed akoestisch woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en dat de bedrijfsvoering van het zandbedrijf niet door het bestemmingsplan wordt beperkt.

6.7.1. In het akoestisch rapport staat dat tevens berekeningen zijn gemaakt waarbij ervan is uitgegaan dat de zandzuiger is gelegen ten westen van het plangebied of ten zuidoosten van het plangebied (hierna: locatie 2). De afstand tussen de oever van de toekomstige uitbreiding van het zandbedrijf en de dichtstbij voorziene recreatiewoning bedraagt ongeveer 55 m. Voor zandwinning op locatie 2 zijn nog geen omgevingsvergunning en ontgrondingsvergunning verleend. In het akoestisch rapport staat dat bij de voorziene recreatiewoningen als gevolg van het zandbedrijf met de zandzuiger op locatie 2 de langtijdgemiddelde geluidniveaus 63 dB(A) en 57 dB(A) in de dag-, onderscheidenlijk de avondperiode bedragen.

6.8. De Afdeling stelt voorop dat een recreatiewoning, hoewel het geen geluidgevoelig gebouw is in de zin van de Wet geluidhinder, kan worden aangemerkt als een object dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening bescherming tegen geluidhinder behoeft, nu hier regelmatig mensen zullen verblijven en waar blootstelling aan geluid kan leiden tot hinder. De raad dient dan ook te beoordelen of in het kader van een goede ruimtelijke ordening een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd bij de voorziene recreatiewoningen.

6.8.1. Vaststaat dat het bestemmingsplan "Buitengebied Raalte" in het gebied van ontgrondingsfase I, II, III en V voorziet in het gebruik van de gronden voor zandwinning. Niet in geschil is dat als gevolg van ontgrondingsactiviteiten in het gebied van ontgrondingsfase I, met de zandzuiger op een afstand van ongeveer 75 m ten zuiden van de voorziene recreatiewoningen, het langtijdgemiddelde geluidniveau op de gevel van de voorziene recreatiewoningen in de dagperiode maximaal ongeveer 60 dB(A) bedraagt. Uit de e-mail van Peutz van 3 oktober 2013 volgt dat het langtijdgemiddelde geluidniveau in de dagperiode als gevolg van de bedrijfsactiviteiten in ontgrondingsfase V ongeveer 60 dB(A) bedraagt. De raad heeft dit niet betwist. Niet in geschil is dat thans geen ontgrondingsactiviteiten meer plaatsvinden in het gebied van ontgrondingsfase I, maar alleen in het gebied van ontgrondingsfase II en III, waarbij het langtijdgemiddelde geluidniveau op de gevel van de voorziene recreatiewoningen in ieder geval lager is dan 60 dB(A).

Daargelaten of, gelet op voorschrift 8, onder 1, van de ontgrondingsvergunning, een terugkeer naar ontgrondingsfase I op grond van de ontgrondingsvergunning mogelijk is, wordt overwogen dat de raad te kennen heeft gegeven dat hij een geluidbelasting van 60 dB(A) op de gevel van de voorziene recreatiewoningen in de dagperiode in het onderhavige geval aanvaardbaar acht. Hiertoe heeft de raad onweersproken gesteld dat de zandzuiger niet constant op een dusdanige afstand van de voorziene recreatiewoningen wordt geplaatst waarbij het langtijdgemiddelde geluidniveau op de gevel van de voorziene recreatiewoningen 60 dB(A) bedraagt. Verder brengt een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden volgens de raad met zich dat de activiteiten op het recreatieterrein overwegend gelijktijdig met de bedrijfsactiviteiten van het zandbedrijf in de dagperiode zullen plaatsvinden. De Afdeling acht dit standpunt van de raad niet onredelijk.

Hierbij betrekt de Afdeling dat in de milieuvergunning is opgenomen dat in de periode van 20.00 uur tot 7.00 uur, op zaterdag na 13.00 uur en op erkende zon- en feestdagen geen zandzuigers en pompen in bedrijf mogen zijn en mogen evenmin transport, laad- en loswerkzaamheden plaatsvinden met shovels, vrachtauto's, tankauto's of vergelijkbare transportmiddelen. Gelet op het voorgaande bestaat in hetgeen het zandbedrijf heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een aanvaardbaar akoestisch klimaat op het recreatieterrein kan worden gewaarborgd. In hetgeen het zandbedrijf heeft aangevoerd bestaat evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat als gevolg van het bestemmingsplan de Wabo en de Ontgrondingenwet aan de uitvoering van de plandelen van het bestemmingsplan "Buitengebied Raalte" met de bestemming "Water - 1", "Natuur - 1" en de aanduiding "zandwinning" gelegen ten zuiden, zuidoosten en zuidwesten van het thans voorliggende plangebied, in de weg staan.

6.9. Voor zover het zandbedrijf vreest dat als gevolg van het plan geheel dan wel gedeeltelijk geen toepassing meer kan worden gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid van het bestemmingsplan "Buitengebied Raalte" die voorziet in een uitbreiding van haar zandbedrijf ten behoeve van ontgrondingsfase IV, overweegt de Afdeling het volgende. Vaststaat dat voor de gronden gelegen ten noorden van het zandbedrijf in het bestemmingsplan "Buitengebied Raalte" een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen waarmee het college van burgemeester en wethouders, mits wordt voldaan aan de bij dat bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden, kan voorzien in een planologisch kader voor de uitbreiding van het zandbedrijf ten behoeve van de uitvoering van ontgrondingsfase IV. Bij de vaststelling van een wijzigingsplan gaat het om een bevoegdheid en niet om een plicht, zodat de uitoefening van een wijzigingsbevoegdheid een onzekere toekomstige gebeurtenis betreft waar slechts bij de uitoefening daarvan een planologisch voordeel kan worden verkregen. Dit neemt niet weg dat de raad de aanwezigheid van de wijzigingsbevoegdheid bij de vaststelling van het bestemmingsplan dient te betrekken. Nu het thans voorliggende bestemmingsplan gedeeltelijk ziet op dezelfde gronden als de wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan "Buitengebied Raalte", is het toepassingsgebied van deze wijzigingsbevoegdheid verkleind met 20%, zo staat in het deskundigenbericht. De Afdeling acht deze verkleining van het toepassingsgebied van de wijzigingsbevoegdheid niet onredelijk.

In dit verband doet het betoog van het zandbedrijf dat zij op de gronden die thans deel uitmaken van het plangebied, doch voorheen waren gelegen in het toepassingsgebied van de wijzigingsbevoegdheid, natuurcompensatie had voorzien, daar niet aan af. Verder overweegt de Afdeling dat in het algemeen aan een voorheen geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Daarnaast staat in het deskundigenbericht dat de verkleining grotendeels ziet op gronden die in eigendom zijn van het recreatieoord Krieghuusbelten B.V. en dat de raad heeft gesteld dat binnen het overgebleven toepassingsgebied van de wijzigingsbevoegdheid nog steeds voldoende ruimte bestaat voor natuurcompensatie, hetgeen door het zandbedrijf niet is betwist. Het betoog faalt in zoverre.

6.9.1. Naar het oordeel van de Afdeling bestaat voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten aannemen dat het bestemmingsplan de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid voor het overige van het bestemmingsplan "Buitengebied Raalte", onmogelijk maakt. In dit verband wordt in aanmerking genomen dat in hetgeen het zandbedrijf heeft aangevoerd geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat als gevolg van het plan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) en de Ontgrondingenwet aan de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid van het bestemmingsplan "Buitengebied Raalte" in de weg staan. Evenmin heeft het zandbedrijf aannemelijk gemaakt dat bij een toepassing van de wijzigingsbevoegdheid van het bestemmingsplan "Buitengebied Raalte" geen aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd bij de voorziene recreatiewoningen. In dit verband overweegt de Afdeling het volgende.

Door het zandbedrijf wordt blijkens haar zienswijze op het deskundigenbericht, gelet op de e-mail van Peutz van 3 oktober 2013, niet betwist dat als gevolg van ontgrondingsactiviteiten in het gebied van ontgrondingsfase IV met de zandzuiger op een afstand van ongeveer 55 m ten westen of ten zuidoosten van de voorziene recreatiewoningen de langtijdgemiddelde geluidniveaus op de gevel van de voorziene recreatiewoningen maximaal ongeveer 63 dB(A) en 57 dB(A) in de dag- onderscheidenlijk de avondperiode bedragen. De raad heeft betoogd dat de uitbreidingsmogelijkheden van het zandbedrijf in het gebied van ontgrondingsfase IV reeds beperkingen ondervinden als gevolg van de nabij het plangebied gelegen geluidgevoelige gebouwen waarvoor in de milieuvergunning grenswaarden zijn opgenomen. Dit komt de Afdeling, gelet op de in de milieuvergunning opgenomen beoordelingspunten, niet onjuist voor. Voor zover een geluidbelasting van 63 dB(A) en 57 dB(A) in de dag-, onderscheidenlijk de avondperiode, gelet op de bestaande geluidgevoelige objecten, haalbaar is, acht de raad een dergelijke geluidbelasting in het onderhavige geval aanvaardbaar. In dit verband heeft de raad onweersproken gesteld dat de zandzuiger niet constant op 55 m van de recreatiewoningen zal worden geprojecteerd, maar zich in ontgrondingsfase IV steeds op wisselende locaties in het gebied van ontgrondingsfase IV zal bevinden. De langtijdgemiddelde geluidniveaus zullen volgens de raad dan ook niet constant 63 dB(A) en 57 dB(A) in de dag-, onderscheidenlijke de avondperiode bedragen. Verder brengt een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden van het bestemmingsplan volgens de raad met zich dat de activiteiten op het recreatieterrein overwegend in de dagperiode en daarmee gelijktijdig met de bedrijfsactiviteiten van het zandbedrijf zullen plaatsvinden. De Afdeling acht dit standpunt van de raad niet onredelijk. Hierbij betrekt de Afdeling dat in de milieuvergunning voor ontgrondingsfase I, II en III is opgenomen dat in de periode van 20.00 uur tot 7.00 uur, op zaterdag na 13.00 uur en op erkende zon- en feestdagen geen zandzuigers en pompen in bedrijf mogen zijn en mogen evenmin transport, laad- en loswerkzaamheden plaatsvinden met shovels, vrachtauto's, tankauto's of vergelijkbare transportmiddelen. Het betoog faalt in zoverre.

6.10. De Afdeling overweegt verder dat het zandbedrijf niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar bedrijfsactiviteiten zullen leiden tot onaanvaardbare trillinghinder bij de voorziene recreatiewoningen. Hiertoe wordt overwogen dat in het deskundigenbericht staat dat de recreatieverblijven op ruime afstand liggen tot de ontsluitingsroute van het vrachtverkeer van en naar het zandbedrijf en dat krachtens voorschrift 2.2.2 van de milieuvergunning het aan- en afvoerverkeer voor de inrichting uitsluitend gebruik dient te maken van de ten zuiden van het zandbedrijf gelegen route Hogebroekweg, oostzijde Overijssels kanaal en de Crismanweg naar de provinciale weg. Voorts volgt uit het rapport "Geluid in omgeving vanwege ontzanding Hogebroek" van 9 januari 1994 dat ten behoeve van de milieuvergunning is opgesteld, dat de aard en omvang van de zandwinnings en -verwerkingsactiviteiten binnen het zandbedrijf geen aanleiding vormen voor separate voorschriften ten aanzien van trillingen in de milieuvergunning. Het zandbedrijf heeft niet aannemelijk gemaakt dat aan dit onderzoek zodanige gebreken kleven of dat deze zodanige leemten in kennis vertoont dat de raad zich hier bij de vaststelling van het bestemmingsplan niet op heeft mogen baseren. Het betoog van het zandbedrijf dat de voorziene recreatiewoningen dichter op het terrein van het zandbedrijf zijn geprojecteerd dan de in de milieuvergunning gehanteerde beoordelingspunten maakt dat niet anders, omdat dit niet afdoet aan de omstandigheid dat niet is gebleken dat binnen het zandbedrijf relevante trillingsbronnen aanwezig zijn. De Afdeling ziet hiervan een bevestiging in het deskundigenbericht. Het betoog faalt.

7. Gelet op het voorgaande bestaat in hetgeen het zandbedrijf heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het bestemmingsplan zal leiden tot een onevenredige belemmering van haar bedrijfsvoering.

8. Het zandbedrijf heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het herhalen van haar inspraaknota van 21 juni 2011, haar zienswijze en haar brief van 28 februari 2013 met de daarbij behorende brief van Peutz. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op bezwaren verwoord in deze stukken van het zandbedrijf. Het zandbedrijf heeft in het beroepschrift, noch ter zitting, redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende inspraaknotitie, zienswijze en brief van 28 februari 2013 met bijbehorende brief van Peutz, in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

Conclusie

9. Gelet op het voorgaande is het beroep van het zandbedrijf ongegrond.

Proceskosten

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, leden, in tegenwoordigheid van mr. Z. Huszar, ambtenaar van staat.

w.g. Van Sloten w.g. Huszar
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2014

533-749.