Uitspraak 201306563/1/R6


Volledige tekst

201306563/1/R6.
Datum uitspraak: 11 december 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend te Opheusden, gemeente Neder-Betuwe,

en

de raad van de gemeente Neder-Betuwe,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 mei 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Herenland fase 5" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 oktober 2013, waar [appellant] en anderen, van wie [appellant], bijgestaan door mr. A. Diepeveen, en de raad vertegenwoordigd door P. Hospers en R.O.A. Jakobs, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bogor Projectontwikkeling B.V., vertegenwoordigd door J.P. Bouter, verschenen.

Overwegingen

Intrekking

1. Ter zitting hebben [appellant] en anderen hun beroep ingetrokken voor zover ingesteld door [appellant A], [appellante B] en [appellante C].

Voorts hebben [appellant] en anderen ter zitting hun beroepsgronden inhoudende dat aan het plan ten onrechte geen definitief vastgesteld archeologisch rapport ten grondslag is gelegd alsmede dat het akoestisch rapport op dezelfde dag is ondertekend als dat de raad het plan heeft vastgesteld, ingetrokken.

Het plan

2. Het plan voorziet in een juridisch-planologisch kader voor de realisatie van de vijfde fase van woningbouwlocatie Herenland. Het plan maakt de bouw van maximaal 65 woningen, de aanleg van groen- en watervoorzieningen, een speelzone en een interne ontsluitingsweg die aansluit op de ontsluitingsstructuur van Herenland mogelijk.

Toetsingskader

3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Toepasselijkheid Crisis- en herstelwet

4. [appellant] en anderen betogen dat de raad ten onrechte de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) van toepassing heeft verklaard op het besluit tot vaststelling van het plan. Onder verwijzing naar de considerans van de Chw voeren [appellant] en anderen aan dat de Chw is bedoeld voor een versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten teneinde bij te dragen aan de bestrijding van de economische crisis. [appellant] en anderen betogen dat de in het plan mogelijk gemaakte eengezinswoningen en zogenoemde nultredenwoningen niet zozeer een economische impuls geven, maar invulling geven aan de gemeentelijke Woonvisie 2011-2016.

4.1. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Chw, voor zover hier van belang, is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw van toepassing op alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten.

In categorie 3, onder 3.1, van bijlage I van de Chw, voor zover hier van belang, wordt als categorie ruimtelijke en infrastructurele projecten als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, aangemerkt de ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) ten behoeve van de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied of de herstructurering van woon- en werkgebieden.

4.2. Voor de toepassing van de Chw op het bestreden besluit is, anders dan [appellant] en anderen aanvoeren, niet bepalend of de in het plan voorziene ontwikkelingen een economische impuls geven. Van belang is of het bestreden besluit betrekking heeft op een categorie projecten genoemd in bijlage I of een project genoemd in bijlage II van de Chw.

Het plan is vastgesteld krachtens artikel 3.1, eerste lid, van afdeling 3.1 van de Wro en het plan maakt onder meer de bouw van maximaal 65 woningen mogelijk, zodat afdeling 2, van hoofdstuk 1, van de Chw op het bestreden besluit van toepassing is.

Inrichting van het plangebied

5. [appellant] en anderen, allen wonend aan de Jasmijnstraat te Opheusden, betogen dat onvoldoende rekening is gehouden met hun belangen. Zij staan een andere inrichting van het plangebied voor.

Zij voeren in dit kader aan dat het plan ten onrechte op twee plaatsen voorziet in een ontsluiting van de nieuwe woonwijk op de Jasmijnstraat. Volgens [appellant] en anderen is de thans doodlopende Jasmijnstraat vanwege de breedte en de inrichting niet geschikt om te dienen als ontsluitingsweg voor de voorziene woonwijk. De raad heeft zich ten onrechte gebaseerd op modellen in plaats van de feitelijke situatie in de Jasmijnstraat, aldus [appellant] en anderen. Volgens hen zal de verkeersveiligheid op de Jasmijnstraat en de veiligheid van spelende kinderen onaanvaardbaar verslechteren. Daarnaast voeren zij aan dat de raad ten onrechte niet heeft gekozen voor de door hen voorgestane inrichting van het plan, waarbij het beoogde water en groen worden gesitueerd grenzend aan de Jasmijnstraat. Volgens [appellant] en anderen zou daar een veilige speellocatie voor kinderen kunnen worden gerealiseerd in het zicht van de woningen en zou de ontsluiting op de Jasmijnstraat kunnen vervallen. Bij de afweging van dit alternatief is de raad volgens [appellant] en anderen er ten onrechte van uitgegaan dat een afstand van 30 m moet worden aangehouden tussen de voorziene woningen en het aan het plangebied grenzende sportveld. Volgens hen heeft de raad de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) niet goed toegepast. Zij voeren aan dat, anders dan waar de raad van is uitgegaan, de omgeving niet is aan te merken als rustige woonwijk als bedoeld in de VNG-brochure. Volgens hen maken de ligging van de spoorlijn Arnhem-Tiel en het sportveld, waar jaarlijks diverse evenementen worden georganiseerd, dat sprake is van een gemengd gebied als bedoeld in de VNG-brochure. Wanneer de raad daarvan uitgaat, kan een kortere afstand tussen de woningen en het sportveld worden aangehouden en is een andere inrichting van het plan mogelijk, aldus [appellant] en anderen. De raad heeft volgens hen de aan te houden afstand van 30 m tussen de voorziene woningen en het sportveld onvoldoende gemotiveerd.

5.1. Met betrekking tot de verkeersveiligheid heeft de raad zich bij de vaststelling van het plan gebaseerd op het memo "Memo reactie ten aanzien van verkeer Herenland fase 5", van 3 september 2012, gewijzigd november 2012 (hierna: het memo). Volgens het memo is met behulp van een verkeersmodel berekend dat het plan, uitgaande van de bouw van 65 woningen, op de Jasmijnstraat zal leiden tot een toename van ongeveer 300 motorvoertuigen per etmaal naar ongeveer 503 motorvoertuigen per etmaal. Dit is volgens het memo een acceptabele intensiteit voor deze weg. Daarbij wordt verwezen naar de richtlijnen uit de "Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom van 2004" van het CROW (hierna: ASVV 2004), waarin staat dat er geen norm is waaraan de intensiteit op wegen binnen een verblijfsgebied getoetst kan worden. In een erf is een intensiteit van 1.000 motorvoertuigen per etmaal acceptabel, aldus de ASVV 2004. Volgens het memo is de Jasmijnstraat geen erf, maar heeft deze weg wel een erfachtige inrichting. De te verwachten intensiteit past bij dit type weg en de bijbehorende inrichting, aldus het memo. Volgens het memo nodigt de huidige inrichting, met auto’s die geparkeerd staan langs de rijbaan, niet uit tot hard rijden. Het is de verwachting dat er geen onacceptabele verkeerssituatie in de Jasmijnstraat ontstaat, aldus het memo.

5.1.1. Uit het memo volgt dat ook is gekeken naar de huidige inrichting van de Jasmijnstraat. [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat het verrichte onderzoek naar de gevolgen van het plan voor de verkeerssituatie in de Jasmijnstraat zodanige gebreken of leemten in kennis vertonen dat de raad zich hierop bij het nemen van zijn besluit niet had mogen baseren. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de verkeerstoename als gevolg van het plan geen onaanvaardbare gevolgen heeft voor de verkeersveiligheid in de Jasmijnstraat. Het betoog faalt in zoverre.

5.2. [appellant] en anderen hebben hun betoog dat het plan leidt tot een onaanvaardbare verslechtering van de veiligheid van spelende kinderen niet onderbouwd. Voor zover dit betoog ziet op de veiligheid van de in het plan voorziene speellocatie nabij het voorziene water heeft de raad ter zitting naar voren gebracht dat de speellocatie wordt ingericht voor kinderen tussen de zes en twaalf jaar en dat daarmee rekening zal worden gehouden bij de inrichting van het water. [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat geen veilige speellocatie is te realiseren binnen het plangebied. Het betoog faalt in zoverre.

5.3. Met betrekking tot een alternatieve inrichting van het plan overweegt de Afdeling dat de raad bij de keuze van een bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.

5.3.1. In de Zienswijzennota bestemmingsplan "Herenland fase 5" is over de door [appellant] en anderen naar voren gebrachte alternatieve inrichting van het plangebied vermeld dat dit alternatief onder meer als nadelen heeft dat minder parkeerplaatsen op eigen erf zijn te realiseren, het groen in het plangebied meer versnipperd raakt, het aandeel waterberging kleiner is en in een aantal situaties achterkanten langs de hoofdontsluiting moeten worden gerealiseerd. Daarnaast is het nadelig voor de leefbaarheid in de voorziene woonwijk wanneer de wijk maar aan één zijde wordt ontsloten, aldus de Zienswijzennota.

5.3.2. Voor zover [appellant] en anderen stellen dat de raad in de Zienswijzennota ten onrechte een afstand van 30 m heeft aangehouden tussen de voorziene woningen en het sportveld overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft volgens de plantoelichting de VNG-brochure toegepast en is uitgegaan van een rustige woonwijk, als bedoeld in de VNG-brochure. Wat betreft de typering van de omgeving overweegt de Afdeling dat het plangebied aan alle zijden wordt omgeven door woonwijken en ten zuidwesten grenst aan sportvelden. De door [appellant] en anderen bedoelde spoorlijn ligt aan de andere zijde van het sportveld. Gelet hierop heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de omgeving van het plangebied is aan te merken als rustige woonwijk als bedoeld in de VNG-brochure.

In de VNG-brochure wordt een veldsportcomplex (met verlichting) aangeduid als categorie 3.1 waarvoor een richtafstand van 50 m wordt aanbevolen voor het omgevingstype rustige woonwijk. De afstand tussen de voorziene woningen en het sportveld is ongeveer 30 m. De raad stelt een afstand van 30 m te hebben aangehouden tussen de voorziene woningen en het sportveld, omdat het hier anders dan in de VNG-brochure gaat om een sportveld zonder verlichting en bestaande woningen reeds op een afstand van 30 m van het sportveld staan en niet is gebleken dat die afstand bezwaarlijk wordt geacht. De door de raad gegeven motivering acht de Afdeling niet onredelijk. De raad heeft bij de afweging van de door [appellant] en anderen naar voren gebrachte alternatieve inrichting van het plan dan ook in redelijkheid een afstand van 30 m kunnen aanhouden tussen de voorziene woningen en het aan het plangebied grenzende sportveld.

Gelet op de door de raad gemaakte afweging van de door [appellant] en anderen voorgestane inrichting van het plangebied en de in het plan opgenomen inrichting van het plangebied, ziet de Afdeling, gezien de stukken en het verhandelde ter zitting, in hetgeen [appellant] en anderen over de afweging van alternatieven hebben aangevoerd, geen grond voor het oordeel dat onvoldoende onderzoek heeft plaatsgevonden naar alternatieven. De Afdeling acht daarin evenmin grond gelegen voor het oordeel dat de belangenafweging van de raad als onevenwichtig moet worden aangemerkt.

5.4. Gelet op het voorgaande hebben [appellant] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat de raad niet in redelijkheid tot de in het plan voorziene inrichting van het gebied heeft kunnen komen. Het betoog faalt.

6. Voor zover in deze uitspraak is geoordeeld dat een betoog faalt, heeft de Afdeling zich niet uitgesproken over de vraag of artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht aan vernietiging van het bestreden besluit in de weg zou hebben gestaan.

7. Het beroep is ongegrond.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Alderlieste, ambtenaar van staat.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Alderlieste
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2013

590.