Uitspraak 201206146/1/R3


Volledige tekst

201206146/1/R3.
Datum uitspraak: 27 november 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Dommelen, gemeente Valkenswaard, en anderen,
2. de stichting Stichting Belangenplatform de Malpie e.o., gevestigd te Valkenswaard,
3. [appellant sub 3], wonend te Someren,
4. [appellante sub 4], gevestigd te Sterksel, gemeente Heeze-Leende, en anderen,
5. [appellante sub 5], gevestigd te Oirschot,
6. het college van burgemeester en wethouders van Sint Anthonis, het college van burgemeester en wethouders van Laarbeek en het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden (hierna tezamen: de gemeentebesturen),
7. [appellante sub 7]., gevestigd te Baarle-Nassau, en anderen,
8. [appellante sub 8], gevestigd te Leende, gemeente Heeze-Leende,
9. [appellant sub 9], wonend te Gilze, gemeente Gilze en Rijen,
10. [appellanten sub 10], gevestigd, respectievelijk wonend te Helmond,
11. [appellant sub 11], wonend te Zeeland, gemeente Landerd,
12. [appellante sub 12], gevestigd te Middelbeers, gemeente Oirschot,
13. [appellant sub 13], wonend te Heeswijk, gemeente Bernheze,
14. [appellant sub 14], wonend te Holthees, gemeente Boxmeer,
15. [appellanten sub 15], beiden wonend te De Rips, gemeente Gemert-Bakel,
16. [appellant sub 16], wonend te Valkenswaard,
17. [appellant sub 17], wonend te Sint Hubert, gemeente Mill en Sint Hubert,
18. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid HAMA B.V., gevestigd te Beers, gemeente Cuijk, en [appellant sub 18], wonend te Mill, gemeente Mill en Sint Hubert,
19. de stichting Stichting Brabantse Milieufederatie, gevestigd te Tilburg,
20. [appellant sub 20], wonend te Erp, gemeente Veghel, en anderen,
appellanten,

en

provinciale staten van Noord-Brabant, de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (thans: de staatssecretaris van Economische Zaken), en de minister van Infrastructuur en Milieu,
verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 2 maart 2012, kenmerk 02/12 E, (hierna: het intrekkingsbesluit) hebben provinciale staten de reconstructieplannen Beerze-Reusel, Baronie, Boven-Dommel, Maas en Meierij, Meierij, De Peel en Peel en Maas en de correctieve herzieningen van voornoemde reconstructieplannen en de gebiedsplannen Brabantse Delta en Wijde Bieschbosch ingetrokken.

Bij besluit van 24 april 2012 hebben de staatssecretaris en de minister goedkeuring verleend aan het intrekkingsbesluit.

Tegen het intrekkingsbesluit en het daarmee samenhangende goedkeuringsbesluit hebben appellanten beroep ingesteld.

Provinciale staten hebben een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1] en anderen, Stichting belangenplatform de Malpie e.o. en [appellant sub 3] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 augustus 2013, waar een aantal partijen is verschenen of zich heeft doen vertegenwoordigen. Ook provinciale staten, de staatssecretaris en de minister hebben zich doen vertegenwoordigen.

Overwegingen

Inhoud bestreden besluiten

1. Bij het intrekkingsbesluit hebben provinciale staten onder meer besloten de reconstructieplannen en de correctieve herzieningen van deze reconstructieplannen in te trekken. Verder is hierin bepaald dat dit besluit in werking treedt daags nadat het bestreden besluit, na goedkeuring hiervan, op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt, met uitzondering van de in de reconstructieplannen en in de correctieve herzieningen opgenomen begrenzing van de integrale zonering voor de intensieve veehouderij met inbegrip van de daarop betrekking hebbende onderbouwing en onderzoeken. De intrekking van deze begrenzing treedt op een nader door het college van gedeputeerde staten te bepalen datum in werking.

2. Bij het besluit tot verlening van goedkeuring hebben de staatssecretaris en de minister het intrekkingsbesluit in zijn geheel goedgekeurd.

Intrekking beroepsgrond

3. [appellant sub 1] en anderen en Stichting belangenplatform de Malpie e.o. hebben ter zitting hun beroepsgrond dat het goedkeuringsbesluit ten onrechte niet mede door de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie is genomen, ingetrokken.

Bezwaar tegen het goedkeuringsbesluit

4. [appellante sub 5], [appellant sub 9], [appellanten sub 10], [appellant sub 11] en [appellante sub 12] voeren aan dat het goedkeuringsbesluit ten onrechte niet is gemotiveerd.

4.1. Zoals door de staatssecretaris en de minister ter zitting is bevestigd, hebben zij met het goedkeuringsbesluit het gehele intrekkingsbesluit goedgekeurd, inclusief de daaraan ten grondslag liggende motivering. Op deze wijze hebben de staatssecretaris en de minister zich de motivering van het intrekkingsbesluit eigen gemaakt en aldus het goedkeuringsbesluit gemotiveerd. De betogen falen.

Bezwaren tegen het intrekkingsbesluit

5. De gemeentebesturen, [appellante sub 7] en anderen, [appellante sub 4] en anderen, [appellante sub 5], [appellant sub 9], [appellanten sub 10], [appellant sub 11], [appellante sub 12], [appellant sub 13], [appellant sub 14], [appellanten sub 15], [appellant sub 16], [appellant sub 17], HAMA en [appellant sub 18], [appellante sub 8], de BMF, [appellant sub 20] en anderen, [appellant sub 1] en anderen, Stichting belangenplatform De Malpie e.o. en [appellant sub 3] betogen dat het intrekkingsbesluit is genomen in strijd met de Reconstructiewet concentratiegebieden (hierna: Rwc). Zij voeren aan dat geen wettelijke grondslag bestaat voor deze intrekking.

De gemeentebesturen, [appellante sub 7] en anderen, [appellante sub 4] en anderen, [appellante sub 5], [appellant sub 9], [appellanten sub 10], [appellant sub 11], [appellante sub 12], [appellant sub 13], [appellant sub 14], [appellanten sub 15], [appellant sub 16], [appellant sub 17], HAMA en [appellant sub 18], [appellante sub 8], de BMF en [appellant sub 20] en anderen voeren onder meer aan dat het intrekkingsbesluit in strijd is met artikel 4 en artikel 11 van de Rwc.

Volgens de gemeentebesturen en [appellante sub 7] en anderen kan de grondslag voor het intrekkingsbesluit evenmin worden gevonden in de beoogde wijziging van de Wet inrichting landelijk gebied (hierna: Wilg), omdat deze wetswijziging nog niet in werking is getreden. [appellant sub 13], [appellant sub 14], [appellanten sub 15], [appellant sub 16], [appellant sub 17], HAMA en [appellant sub 18] voeren onder meer aan dat de verwachting dat de Rwc zal worden ingetrokken, niet steunt op een concreet wetsvoorstel.

5.1. Onder 2 van het intrekkingsbesluit hebben provinciale staten besloten de bij besluit van 22 april 2005 vastgestelde en met ingang van 29 juli 2005 in werking getreden reconstructieplannen delen A en B Beerze-Reusel, Baronie, Boven-Dommel, Maas en Meierij, Meierij, De Peel en Peel en Maas in te trekken.

Onder 3 hebben provinciale staten besloten de bij besluit van 27 juni 2008 vastgestelde en met ingang van 9 september 2008 in werking getreden correctieve herziening reconstructieplannen Beerze-Reusel, Baronie, Boven-Dommel, Maas en Meierij, Meierij, De Peel en Peel en Maas in te trekken.

Onder 5 hebben provinciale staten besloten dat het besluit tot intrekking van de plannen als bedoeld onder 2 en 3 van het intrekkingsbesluit in werking treedt daags nadat dit besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, met uitzondering van de in de reconstructieplannen en de correctieve herziening van de reconstructieplannen opgenomen begrenzing van de integrale zonering voor de intensieve veehouderij met inbegrip van de daarop betrekking hebbende onderbouwing en onderzoeken, waarbij de intrekking van bedoelde begrenzing op een nader door het college van gedeputeerde staten te bepalen datum in werking treedt.

Onder 6 hebben provinciale staten besloten dat de begrenzing van de integrale zonering voor de intensieve veehouderij met inbegrip van de daarop betrekking hebbende onderbouwing en onderzoeken tot het moment dat de intrekking daarvan in werking treedt, geacht worden het reconstructieplan te vormen als bedoeld in artikel 11 van de Rwc.

5.2. Provinciale staten stellen zich op het standpunt dat het intrekkingsbesluit niet is genomen in strijd met de Rwc. Zij erkennen dat een expliciete wettelijke grondslag voor de intrekking van reconstructieplannen in de Rwc ontbreekt, doch dit brengt volgens hen niet met zich dat zij niet bevoegd zijn tot het nemen van het besluit. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 29 februari 2012, in zaak nr. 201002029/1/T1/R2, hebben provinciale staten ter zitting toegelicht dat na intrekking van de reconstructieplannen de provinciale structuurvisie, waarin het reconstructiebeleid is neergelegd, als beleidskader fungeert. Blijkens het intrekkingsbesluit is met name de wens om duidelijkheid te scheppen over welk reconstructiebeleid van toepassing is, aanleiding geweest voor de intrekking van de reconstructieplannen. Volgens provinciale staten bestond hierover geen duidelijkheid, nu het reconstructiebeleid is neergelegd in de reconstructieplannen en ook in de provinciale Structuurvisie ruimtelijke ordening en de provinciale Verordening ruimte 2011 en 2012. Voorts verwijzen provinciale staten naar de beoogde intrekking van de Rwc.

5.3. Ingevolge artikel 1 van de Rwc wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:

Onze Minister: Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (thans: de staatssecretaris van Economische Zaken);

Onze Ministers: Onze Minister en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (thans: de minister van Infrastructuur en Milieu);

concentratiegebied: concentratiegebied Zuid of concentratiegebied Oost als bedoeld in bijlage I bij de Meststoffenwet;

reconstructiegebied: bij een reconstructieplan nader begrensd gebied binnen een concentratiegebied waar de reconstructie daadwerkelijk plaatsvindt.

Ingevolge artikel 4 vindt ter bevordering van een goede ruimtelijke structuur van de concentratiegebieden, in het bijzonder met betrekking tot landbouw, natuur, bos, landschap, recreatie, water, milieu en infrastructuur, alsmede ter verbetering van een goed woon-, werk- en leefklimaat en van de economische structuur, in deze gebieden een reconstructie plaats op grond van deze wet.

Ingevolge artikel 5 omvat de reconstructie de gecoördineerde en geïntegreerde voorbereiding, vaststelling en uitvoering van maatregelen en voorzieningen, waaronder in ieder geval maatregelen en voorzieningen:

a. ter verbetering van de ruimtelijke structuur ten behoeve van de landbouw, mede teneinde de veterinaire risico's voortvloeiend uit een hoge veedichtheid te verminderen;

b. ter verbetering van de kwaliteit van natuur en landschap en

c. ter verbetering van de kwaliteit van milieu en water.

Ingevolge artikel 9, eerste lid, geschieden, met het oog op het bereiken van de doelstellingen, bedoeld in artikel 4, de voorbereiding, de vaststelling en de uitvoering van het reconstructieplan met inachtneming van de in de bijlage bij deze wet opgenomen rijksuitgangspunten.

Ingevolge het tweede lid kunnen bij algemene maatregel van bestuur criteria worden vastgesteld voor de wijze waarop de toetsing van de resultaten van de reconstructieplannen aan de rijksuitgangspunten, bedoeld in het eerste lid, kan plaatsvinden.

Ingevolge artikel 11, eerste lid, worden voor elk concentratiegebied een of meer reconstructieplannen vastgesteld.

Ingevolge het tweede lid bevat een reconstructieplan:

a. een aanduiding van de grenzen van het reconstructiegebied;

b. een beschrijving van de in het reconstructiegebied bestaande toestand van de aspecten, bedoeld in artikel 4;

c. de aanduiding van de meest gewenste ontwikkeling van het reconstructiegebied ten aanzien van de aspecten, bedoeld in artikel 4;

d. een beschrijving van de ruimtelijke indeling van het reconstructiegebied in landbouwontwikkelingsgebieden, verwevingsgebieden en extensiveringsgebieden;

e. een aanduiding van de te treffen maatregelen en voorzieningen met het oog op de ontwikkeling, bedoeld in onderdeel c;

f. een beschrijving van de te verwachten gevolgen van de onder e bedoelde maatregelen en voorzieningen voor de toestand van de aspecten, bedoeld in artikel 4;

g. een globale raming van de totale kosten en de verdeling daarvan over de te treffen maatregelen en voorzieningen, alsmede een tijdschema voor de uitvoering van de maatregelen en voorzieningen;

h. in voorkomend geval een aanduiding van te verwerven onroerende zaken;

i. in voorkomend geval de aanwijzing van te onteigenen percelen of opstallen;

j. een of meer kaarten die met inachtneming van het vierde lid zijn vervaardigd.

Ingevolge artikel 16, eerste lid, stellen provinciale staten het reconstructieplan vast binnen acht weken nadat de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen is verstreken.

Ingevolge het tweede lid geldt ten aanzien van onderdelen van het reconstructieplan die een afwijking inhouden van een vastgestelde structuurvisie als bedoeld in artikel 2.2, eerste of tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening, de vaststelling van het reconstructieplan als besluit tot herziening van die structuurvisie.

Ingevolge artikel 17, eerste lid, zoals dit luidde ten tijde van belang, behoeft het reconstructieplan, bedoeld in artikel 16, eerste lid, de goedkeuring van Onze Ministers. Onze Ministers nemen het besluit omtrent goedkeuring in overeenstemming met Onze Ministers die het mede aangaat.

Ingevolge het tweede lid, zoals dit luidde ten tijde van belang, kan de goedkeuring, bedoeld in het eerste lid, worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang of indien onvoldoende is gewaarborgd dat met de beschikbare middelen het plan genoegzaam en met inachtneming van de beleidsprioriteiten, bedoeld in artikel 10, kan worden uitgevoerd.

Ingevolge artikel 26, eerste lid, zoals dit luidde ten tijde van belang, kan het reconstructieplan worden gewijzigd.

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van de Wilg wordt onder gebiedsgericht beleid verstaan: beleid, gericht op de verbetering van de kwaliteit van het landelijke gebied, in elk geval ten aanzien van natuur, recreatie, landschap, landbouw, sociaal-economische vitaliteit, milieu en water, voor zover het betreft inrichting, gebruik en beheer van daarvoor specifiek in aanmerking komende delen van het landelijke gebied, met inbegrip van de reconstructie van de concentratiegebieden, bedoeld in artikel 4 van de Rwc.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, draagt het college van gedeputeerde staten van de onderscheiden provincies zorg voor de realisatie van het gebiedsgerichte beleid.

5.4. De Afdeling stelt voorop dat in de bevoegdheid voor provinciale staten tot vaststelling van een reconstructieplan als bedoeld in artikel 16 van de Rwc besloten ligt dat dit bestuursorgaan ook bevoegd is tot intrekking van een vastgesteld en goedgekeurd reconstructieplan, mits die intrekking in overeenstemming is met het stelsel van de Rwc.

De Afdeling stelt vast dat het intrekkingsbesluit is gericht op de integrale intrekking van de reconstructieplannen Beerze-Reusel, Baronie, Boven-Dommel, Maas en Meierij, Meierij, De Peel en Peel en Maas en de correctieve herzieningen van voornoemde reconstructieplannen. De uitgestelde inwerkingtreding van de intrekking van de integrale zonering en het bepaalde onder 6 van het intrekkingsbesluit betekenen niet dat geen sprake is van een integrale intrekking. Voorts hebben provinciale staten ter zitting erkend met het intrekkingsbesluit niet te hebben beoogd een besluit tot wijziging van de reconstructieplannen en de correctieve herzieningen daarvan te nemen, maar alleen procedureel te hebben aangesloten bij de bepalingen in de Rwc die gelden voor het wijzigen van een reconstructieplan.

Gelet op artikel 16 van de Rwc en artikel 2 in samenhang met artikel 1 van de Wilg stellen provinciale staten een reconstructieplan vast en is het college van gedeputeerde staten belast met de uitvoering daarvan. Gelet op de artikelen 4, 5 en 9 van de Rwc dient een reconstructie plaats te vinden van de concentratiegebieden en geschiedt deze reconstructie mede door de uitvoering van de reconstructieplannen. Hieruit volgt dat het provinciebestuur is gehouden voor de concentratiegebieden die zijn gelegen binnen haar provinciegrenzen reconstructieplannen in werking te hebben. Steun voor deze lezing vindt de Afdeling in de memorie van toelichting bij de Rwc (Kamerstukken II 1998/1999, 26 356, nr. 3, p. 57) waarin staat dat uit artikel 11 van de Rwc voortvloeit dat in ieder concentratiegebied ten minste één reconstructiegebied zal zijn gelegen. De concentratiegebieden zijn aangewezen in bijlage I van de Meststoffenwet, die nog altijd geldt.

Nu het intrekkingsbesluit strekt tot algehele intrekking, zijn er ten gevolge van de goedkeuring van het intrekkingsbesluit geen reconstructieplannen meer in werking voor de concentratiegebieden, als bedoeld in bijlage I van de Meststoffenwet, in Noord-Brabant. Er zijn immers geen voorgaande reconstructieplannen die als gevolg van deze besluitvorming herleven en er zijn geen nieuwe reconstructieplannen vastgesteld en goedgekeurd. Gelet op deze omstandigheden is de toepassing van de bevoegdheid tot intrekking van de reconstructieplannen in dit geval in strijd met de Rwc, in het bijzonder met artikel 11, eerste lid. Hierbij is van belang dat het bestaan van de structuurvisie de verplichting tot het in werking hebben van reconstructieplannen niet kan opheffen. De structuurvisie is immers een instrument dat zijn grondslag vindt in de Wro en een ander doel heeft. Reeds daarom is deze niet aan een reconstructieplan gelijk te stellen. Ook de provinciale verordening is een instrument dat zijn grondslag vindt in de Wro en is niet aan een reconstructieplan gelijk te stellen. De omstandigheid dat het reconstructiebeleid grotendeels is overgenomen in de provinciale structuurvisie en de provinciale verordening en hierin op onderdelen is aangescherpt, hetgeen rechtens is toegestaan, en de, op zichzelf niet onredelijke, wens van provinciale staten om duidelijkheid te scheppen omtrent het van toepassing zijnde reconstructiebeleid, doen aan het voorgaande niet af.

Gelet op het voorgaande staat het systeem van de Rwc, zoals dit volgt uit de vermelde artikelen, in het bijzonder artikel 11, in de weg aan het intrekkingsbesluit.

Voorts hebben provinciale staten zich bij het intrekkingsbesluit ten onrechte gebaseerd op een beoogd vervallen van de Rwc in de toekomst. Het wetsvoorstel tot wijziging van de Wilg, waarin is bepaald dat de Rwc vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, was ten tijde van het bestreden besluit immers nog niet ingediend en is ook thans nog niet vastgesteld, laat staan in werking getreden.

Gelet op het voorgaande slagen de betogen.

Slotoverwegingen

6. De beroepen zijn gegrond. Het intrekkingsbesluit dient wegens strijd met de Rwc, in het bijzonder artikel 11, eerste lid, te worden vernietigd, voor zover daarbij de reconstructieplannen Beerze-Reusel, Baronie, Boven-Dommel, Maas en Meierij, Meierij, De Peel en Peel en Maas en de correctieve herzieningen van voornoemde reconstructieplannen zijn ingetrokken. Het goedkeuringsbesluit dient eveneens te worden vernietigd wegens strijd met artikel 11, eerste lid, van de Rwc, voor zover daarbij de intrekking van de reconstructieplannen Beerze-Reusel, Baronie, Boven-Dommel, Maas en Meierij, Meierij, De Peel en Peel en Maas en de correctieve herzieningen van voornoemde reconstructieplannen is goedgekeurd. Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking.

6.1. Over het verweer van provinciale staten dat in enkele beroepschriften mede wordt opgekomen tegen de intrekking van niet-bindende onderdelen van de reconstructieplannen en deze beroepen in zoverre niet-ontvankelijk zijn, wordt als volgt overwogen. Dit verweer treft in dit geval geen doel, omdat artikel 11, eerste lid, van de Rwc ertoe verplicht voor elk concentratiegebied een reconstructieplan vast te stellen, uit te voeren en in werking te hebben en ingevolge het tweede lid een dergelijk reconstructieplan de aldaar genoemde elementen dient te bevatten. Mede gelet op de samenhang tussen de bindende en niet-bindende onderdelen van een reconstructieplan, leidt de gegrondheid van de ingediende beroepen ertoe dat het besluit tot intrekking van de reconstructieplannen en het besluit tot goedkeuring hiervan in hun geheel dienen te worden vernietigd.

7. Provinciale staten, de staatssecretaris en de minister dienen ten aanzien van de beroepen van [appellant sub 1] en anderen, Stichting Belangenplatform de Malpie e.o., [appellant sub 3], [appellante sub 4] en anderen, [appellante sub 5], de gemeentebesturen, [appellante sub 7] en anderen, [appellant sub 9], [appellanten sub 10], [appellant sub 11], [appellante sub 12], [appellant sub 13], [appellant sub 14], [appellanten sub 15], [appellant sub 16], [appellant sub 17], HAMA en [appellant sub 18], de BMF en [appellant sub 20] en anderen op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Ten aanzien van het beroep van [appellante sub 8] is niet gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

7.1. De beroepen van de gemeentebesturen en [appellante sub 7] en anderen zijn twee afzonderlijke beroepen die op dezelfde gronden tegen het bestreden besluit zijn ingediend. Derhalve worden deze beroepen ingevolge artikel 3, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) beschouwd als één samenhangende zaak. De beroepen van [appellant sub 9], [appellanten sub 10], [appellant sub 11] en [appellante sub 12] zijn vier afzonderlijke beroepen die op dezelfde gronden tegen het bestreden besluit zijn ingediend. Ook deze beroepen worden derhalve ingevolge artikel 3, eerste lid, van het Bpb beschouwd als één samenhangende zaak. Vanwege het aantal appellanten van vier of meer bestaat voorts aanleiding ten aanzien van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand een wegingsfactor van 1,5 toe te passen (bijlage bij het Bpb, onderdeel C2). Voorts zijn de beroepen van [appellant sub 13], [appellant sub 14], [appellanten sub 15], [appellant sub 16], [appellant sub 17] en HAMA en [appellant sub 18] op dezelfde gronden tegen het bestreden besluit ingediend. Ook deze beroepen worden derhalve ingevolge artikel 3, eerste lid, van het Bpb beschouwd als één samenhangende zaak. Vanwege het aantal appellanten van vier of meer bestaat ook hier aanleiding ten aanzien van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand een wegingsfactor van 1,5 toe te passen (bijlage bij het Bpb, onderdeel C2).

Nu de opgegeven verletkosten van [appellant sub 1] en anderen niet zijn onderbouwd, is het bedrag daarvoor forfaitair vastgesteld op € 42,00.

7.2. Nu zowel het intrekkingsbesluit van provinciale staten als de goedkeuring hiervan door de staatssecretaris en de minister worden vernietigd, acht de Afdeling het redelijk provinciale staten, voor de helft, en de staatssecretaris en de minister, gezamenlijk voor de helft, te veroordelen tot vergoeding van in verband met de behandeling van de in de beslissing nader genoemde beroepen opgekomen proceskosten. De betaling van de bedragen aan appellanten dient door provinciale staten te geschieden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart de beroepen gegrond;

II. vernietigt het besluit van provinciale staten van Noord-Brabant van 2 maart 2012, kenmerk 02/12 E, voor zover het betreft de intrekking van de reconstructieplannen Beerze-Reusel, Baronie, Boven-Dommel, Maas en Meierij, Meierij, De Peel en Peel en Maas en van de correctieve herzieningen van voornoemde reconstructieplannen;

III. vernietigt het besluit tot goedkeuring van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (thans: de staatssecretaris van Economische Zaken) en de minister van Infrastructuur en Milieu van 24 april 2012, waarbij het besluit van provinciale staten van Noord-Brabant van 2 maart 2012, kenmerk 02/12 E, is goedgekeurd, voor zover het betreft de goedkeuring van de intrekking van de reconstructieplannen Beerze-Reusel, Baronie, Boven-Dommel, Maas en Meierij, Meierij, De Peel en Peel en Maas en van de correctieve herzieningen van voornoemde reconstructieplannen;

IV. veroordeelt provinciale staten van Noord-Brabant, de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (thans: de staatssecretaris van Economische Zaken) en de minister van Infrastructuur en Milieu gezamenlijk tot vergoeding van bij onderstaande appellanten in verband met de behandeling van hun beroepen opgekomen proceskosten. Deze bedragen dienen door provinciale staten van Noord-Brabant te worden betaald, als volgt:

a. aan [appellant sub 1] en anderen en de stichting Stichting Belangenplatform de Malpie e.o. gezamenlijk een bedrag van € 69,92 (zegge: negenenzestig euro en tweeënnegentig cent), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

b. aan [appellant sub 3] een bedrag van € 45,68 (zegge: vijfenveertig euro en achtenzestig cent);

c. aan [appellante sub 4]. en anderen een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

d. aan [appellante sub 5] een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

e. aan het college van burgemeester en wethouders van Sint Anthonis, het college van burgemeester en wethouders van Laarbeek en het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere;

f. aan [appellante sub 7]. en anderen een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

g. aan [appellant sub 9] een bedrag van € 354,00 (zegge: driehonderdvierenvijftig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

h. aan [appellanten sub 10] een bedrag van € 354,00 (zegge: driehonderdvierenvijftig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

i. aan [appellant sub 11] € 354,00 (zegge: driehonderdvierenvijftig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

j. aan [appellante sub 12] een bedrag van € 354,00 (zegge: driehonderdvierenvijftig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

k. aan [appellant sub 13] een bedrag van € 236,00 (zegge: tweehonderdzesendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,

l. aan [appellant sub 14] een bedrag van € 236,00 (zegge: tweehonderdzesendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,

m. aan [appellanten sub 15] een bedrag van € 236,00 (zegge: tweehonderdzesendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

n. aan [appellant sub 16] een bedrag van € 236,00 (zegge: tweehonderdzesendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,

o. aan [appellant sub 17] een bedrag van € 236,00 (zegge: tweehonderdzesendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

p. aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid HAMA B.V. en [appellant sub 18] een bedrag van € 236,00 (zegge: tweehonderdzesendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

q. aan de stichting Stichting Brabantse Milieufederatie een bedrag van € 35,08 (zegge: vijfendertig euro en acht cent);

r. aan [appellant sub 20] en anderen een bedrag van € 982,28 (zegge: negenhonderdtweeëntachtig euro en achtentwintig cent), waarvan € 944,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

V. gelast dat provinciale staten van Noord-Brabant, de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (thans: de staatssecretaris van Economische Zaken) en de minister van Infrastructuur en Milieu gezamenlijk aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoeden. Deze bedragen dienen door provinciale staten van Noord-Brabant te worden betaald, als volgt:

a. aan [appellant sub 1] en anderen een bedrag van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

b. aan de stichting Stichting Belangenplatform de Malpie e.o. een bedrag van € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro);

c. aan [appellant sub 3] een bedrag van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro);

d. aan [appellante sub 4]. en anderen een bedrag van € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

e. aan [appellante sub 5] een bedrag van € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro);

f. aan het college van burgemeester en wethouders van Sint Anthonis, het college van burgemeester en wethouders van Laarbeek en het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden: een bedrag van € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere;

g. aan [appellante sub 7]. en anderen een bedrag van € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

h. aan [appellante sub 8] een bedrag van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro);

i. aan [appellant sub 9] een bedrag van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro);

j. aan [appellanten sub 10] een bedrag van € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

k. aan [appellant sub 11] een bedrag van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro);

l. aan [appellante sub 12] een bedrag van € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro);

m. aan [appellant sub 13] een bedrag van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro);

n. aan [appellant sub 14] een bedrag van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro);

o. aan [appellanten sub 15] € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

p. aan [appellant sub 16] een bedrag van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro);

q. aan [appellant sub 17] een bedrag van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro);

r. aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid HAMA B.V. en [appellant sub 18] een bedrag € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

s. aan de stichting Stichting Brabantse Milieufederatie een bedrag van € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro);

t. aan [appellant sub 20] en anderen een bedrag van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. D.A.C. Slump en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, ambtenaar van staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Pikart-van den Berg
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2013

350-653.