Uitspraak 201302076/1/R1


Volledige tekst

201302076/1/R1.
Datum uitspraak: 20 november 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], wonend te Wijhe, gemeente Olst-Wijhe,

en

de raad van de gemeente Olst-Wijhe,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Wijhendaalseweg ongenummerd" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellanten] hebben een nader stuk ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 september 2013, waar de raad, vertegenwoordigd door A.H.A. Ganzevles, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Het plan maakt op verzoek van [partij] de realisatie van een vrijstaande woning mogelijk op het perceel aan de Wijhendaalseweg ongenummerd, gelegen tussen de [nummers] te Wijhe.

Aan het desbetreffende perceel zijn de bestemmingen "Wonen", voorzien van een bouwvlak, en "Tuin" toegekend.

2.1. [appellant], bewoner van het perceel [locatie A] te Wijhe, woont op een afstand van ongeveer 600 m van de plandelen met de bestemmingen "Wonen" en "Tuin", gelegen aan de Wijhendaalseweg ongenummerd. Vanuit zijn woning heeft hij, gelet op tussenliggende bebouwing, geen zicht op het betrokken perceel. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die op de door [appellant] bestreden plandelen mogelijk worden gemaakt is deze afstand naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen.

Voorts heeft [appellant] geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang van hem rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt. Een louter subjectief gevoel van betrokkenheid bij een besluit, hoe sterk dat gevoel ook is, is daarvoor niet voldoende.

De conclusie is dat [appellant] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en dat hij daartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, geen beroep kan instellen. Het beroep is niet-ontvankelijk voor zover het is ingesteld door [appellant].

3. [appellante], wonend aan de [locatie B], voert aan dat het stedenbouwkundig advies "Advies locatie Wijhendaalseweg, tussen [nummers], te Wijhe" van 21 april 2010 van Witpaard (hierna: het stedenbouwkundig advies), het onderzoek "Beoordeling mogelijke effecten van nieuwbouw aan de Wijhendaalseweg te Wijhe, gemeente Olst-Wijhe op natuurwaarden" van 10 november 2009 van Van der Ham Advies (hierna: het ecologisch onderzoek), het onderzoek "Verkennend bodemonderzoek Wijhendaalseweg F 6497 (naast [nummer]) Wijhe" van februari 2011 van Bakker milieuadviezen Waalwijk (hierna: het bodemonderzoek) en het onderzoek "Woning Wijhendaalseweg tussen nummers] te Wijhe, Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai" van 19 december 2010 van Expertisecentrum Stad en Landschap (hierna: het akoestisch onderzoek) ten onrechte niet met het ontwerpplan ter inzage hebben gelegen.

3.1. Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Awb legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.

3.2. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming is artikel 3:11 van de Awb een uitwerking van de actieve openbaarmakingsplicht, die ziet op het uit eigen beweging verstrekken van informatie door een bestuursorgaan. Doel van de terinzagelegging is dat betrokkenen kennis kunnen nemen van het ontwerp van het plan, zodat zij kunnen beoordelen of zij een zienswijze willen indienen.

3.3. De raad stelt zich op het standpunt dat niet is uitgesloten dat de door [appellante] genoemde onderzoeken per abuis niet met het ontwerpplan ter inzage zijn gelegd.

Het stedenbouwkundig advies, het ecologisch onderzoek, het bodemonderzoek en het akoestisch onderzoek moeten naar het oordeel van de Afdeling als op het ontwerpplan betrekking hebbende stukken worden aangemerkt, omdat de raad de stukken ten grondslag heeft gelegd aan het plan. De raad heeft niet gemotiveerd weersproken dat deze stukken in strijd met artikel 3:11, eerste lid, van de Awb niet met het ontwerpplan ter inzage hebben gelegen. Het standpunt van de raad dat de stukken op het gemeentehuis aanwezig zijn en voor een ieder beschikbaar waren doet gelet op de actieve openbaarmakingsplicht aan het voorgaande niet af.

De Afdeling ziet evenwel aanleiding dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, nu de raad voormelde stukken in deze procedure overgelegd heeft dan wel omdat de stukken met het vastgestelde plan ter inzage hebben gelegen, zodat [appellante] de stukken heeft kunnen inzien en daarop heeft kunnen reageren. Aannemelijk is dat andere belanghebbenden daardoor niet benadeeld zijn, nu het bestaan van de stukken kenbaar was omdat de stukken in de toelichting bij het ontwerpplan worden genoemd. Er mag derhalve worden aangenomen dat andere belanghebbenden een zienswijze naar voren zouden hebben gebracht waarin erop zou worden gewezen dat voormelde stukken niet ter inzage lagen dan wel dat zij, na desgevraagd inzage te hebben gehad in de stukken, na kennisneming daarvan een zienswijze naar voren zouden hebben gebracht.

4. [appellante] betoogt dat in het raadsvoorstel tot het gewijzigd vaststellen van het voorliggende bestemmingsplan en het besluit tot vaststelling van het plan ten onrechte de Nota zienswijzen niet wordt genoemd. Voorts staat in het besluit tot vaststelling van het plan ten onrechte niet vermeld dat de raad kan instemmen met de Nota zienswijzen.

4.1. In de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), noch in enige andere wettelijke bepaling is de verplichting opgenomen dat in het raadsvoorstel tot het vaststellen van een bestemmingsplan en in het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan expliciet moet worden vermeld dat de raad instemt met de Nota zienswijzen, dan wel dat in het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan de Nota zienswijzen moet worden genoemd. Met de vaststelling van het bestemmingsplan heeft de raad ingestemd met de Nota zienswijzen. Niet is gebleken dat de raad niet heeft beoogd in te stemmen met de Nota zienswijzen. Het betoog faalt.

5. Voor zover [appellante] aanvoert dat het rechtsonzeker is dat in de kennisgeving van het bestreden besluit staat dat het gaat om het ontwerpbestemmingsplan in plaats van het vastgestelde bestemmingsplan, stelt de Afdeling vast dat in de kennisgeving van het bestreden besluit niet wordt gesproken over een ontwerpbestemmingsplan. Het betoog mist derhalve feitelijke grondslag.

6. [appellante] voert aan dat in het vastgestelde plan, anders dan in het ontwerpplan, ook de gronden rondom het bouwvlak zijn opgenomen, maar dat dat uit de stukken, anders dan uit de verbeelding, ten onrechte niet kan worden afgeleid. In het raadsvoorstel wordt alleen gesproken over een aanpassing van de verbeelding door aan een deel van de gronden de bestemming "Tuin" toe te kennen, maar dat impliceert volgens [appellante] niet dat het plangebied is vergroot.

6.1. Op de verbeelding bij het ontwerpbestemmingsplan is aan het perceel Wijhendaalseweg ongenummerd de bestemming "Wonen" toegekend en is het perceel voorzien van een bouwvlak, waarbij het bestemmingsvlak dezelfde omvang heeft als het bouwvlak.

Op de verbeelding bij het vastgestelde bestemmingsplan is aan het perceel in kwestie de bestemming "Wonen" toegekend en is het perceel voorzien van een bouwvlak van dezelfde omvang als in het ontwerpbestemmingsplan. Het bestemmingsvlak is echter in ruime mate groter dan het bouwvlak, nu de bestemming "Wonen" ook is toegekend aan gronden ten westen, ten zuiden en ten zuidwesten van het desbetreffende perceel. Voorts is aan de gronden ten noorden en ten oosten van het bouwvlak de bestemming "Tuin" toegekend.

6.2. In het raadsvoorstel staat dat de verbeelding zodanig is aangepast, dat ten noorden van de woning geen gebouwen mogen worden opgericht, waarbij vergunningvrije bouwwerken zijn uitgezonderd. Dit wordt gerealiseerd door aan gronden de bestemming "Tuin" toe te kennen. Op deze manier wordt tegemoet gekomen aan de bezwaren van de eigenaren van de naastgelegen woning, aldus het raadsvoorstel.

6.3. De Afdeling overweegt dat [appellante] terecht betoogt dat uit het raadsvoorstel niet kan worden afgeleid dat het plangebied ten opzichte van het ontwerpplan is vergroot. Echter, met de wijziging van de verbeelding ten aanzien van de bestemming "Tuin" is tegemoet gekomen aan het bezwaar van [appellante] uit haar zienswijze dat de gronden tussen haar woning en de voorziene woning in het ontwerpplan niet bebouwingsvrij waren. Nu dat bezwaar ziet op gronden buiten het plangebied uit het ontwerpplan en uit de Nota zienswijzen volgt dat de raad het plan overeenkomstig dat bezwaar zal aanpassen, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre voor [appellante] rechtsonzeker is.

Wat betreft de vergroting van het plangebied ten aanzien van het bestemmingsvlak "Wonen", overweegt de Afdeling het volgende. De enkele omstandigheid dat in het raadsvoorstel staat dat de aanpassing ziet op de gronden met de bestemming "Tuin" en er in dat voorstel niet wordt ingegaan op de vergroting van het bestemmingsvlak "Wonen", maakt naar het oordeel van de Afdeling niet dat onduidelijk is op welke wijze de verbeelding bij de vaststelling ten opzichte van het ontwerpplan is gewijzigd. De Afdeling betrekt bij haar oordeel dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat ervoor is gekozen het bestemmingsvlak "Wonen" te vergroten, omdat daarmee wordt aangesloten bij het voorgaande bestemmingsplan "Wijhe", op grond waarvan ook een woonbestemming voor die gronden rondom het bouwvlak gold en welk plan in zoverre door het college van gedeputeerde staten van Overijssel was goedgekeurd op 16 juni 2009. De Afdeling acht van belang dat de vergroting van het bestemmingsvlak "Wonen" in het vastgestelde plan derhalve planologisch gezien geen verandering met zich brengt.

In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling gelet op het voorgaande geen aanleiding voor het oordeel dat de gewijzigde vaststelling met betrekking tot de vergroting van het plangebied rechtsonzeker is.

7. [appellante] voert aan dat het rapport "Rapport betreffende uitgevoerde onderzoeken ter onderbouwing van het besluit van de gemeenteraad van de gemeente Olst-Wijhe tot toekenning van een bouwblok aan de Wijhendaalseweg tussen de percelen [nummers] te Wijhe" van 18 november 2009 van Van der Ham Advies (hierna: de quickscan) niet onderbouwd is. Volgens haar voldoet de quickscan niet aan de eis van het college van gedeputeerde staten van Overijssel in het goedkeuringsbesluit van 16 juni 2009 - waarin goedkeuring was onthouden aan het bestemmingsplan "Wijhe" wat betreft het plandeel met de bestemming "Wonen", voorzien van een bouwvlak, voor het perceel Wijhendaalseweg ongenummerd - van het verrichten van een vooronderzoek naar de omgevingsaspecten. Voorts acht [appellante] Van der Ham Advies, die de quickscan heeft uitgevoerd, niet deskundig, hetgeen volgens haar blijkt uit het feit dat de raad na de quickscan nog een bodemonderzoek en een akoestisch onderzoek heeft laten uitvoeren, terwijl de quickscan daartoe geen aanleiding gaf.

7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat Van der Ham Advies een quickscan heeft uitgevoerd naar de omgevingsaspecten. De raad heeft voorts geconcludeerd dat aanvullend onderzoek nodig is ten aanzien van de aspecten bodem en geluid, maar dat daarvoor geen aanleiding bestaat wat betreft de aspecten ecologie en archeologie, milieuhinder, water en luchtkwaliteit. De quickscan en de aanvullende onderzoeken ten aanzien van de aspecten bodem en geluid vormen een voldoende onderbouwing van het bestreden besluit, aldus de raad.

7.2. Ingevolge artikel 30, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (oud) (hierna: WRO), stelde de raad, indien door het college van gedeputeerde staten goedkeuring aan een vastgesteld bestemmingsplan was onthouden, binnen een jaar met ingang van de dag na die, waarop de beroepstermijn bedoeld in artikel 56a, onder b of c, afliep, een nieuw plan vast, waarbij het besluit van het college van gedeputeerde staten in acht werd genomen.

7.3. In de quickscan, opgesteld door Van der Ham advies, zijnde een juridisch adviesbureau op het gebied van ruimtelijke ordening, is het plan getoetst aan een aantal aspecten. Zo zijn er vooronderzoeken verricht ten aanzien van de wijze waarop het verkeer wordt ontsloten, ten aanzien van het wegverkeerslawaai, de milieuhinder, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bodemkwaliteit, waterhuishouding en flora en fauna. In de quickscan wordt geconcludeerd dat er, gekeken naar de omgevingsaspecten, geen belemmeringen zijn voor de bouw van de voorziene woning.

7.4. Op 1 juli 2008 is de WRO ingetrokken en is de Wro in werking getreden. Het ontwerpbestemmingsplan is na 1 juli 2008 ter inzage gelegd, zodat de Wro op de procedure tot vaststelling van het bestemmingsplan van toepassing is.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 16 juli 2008 in zaak nr. 200707137/1) voorziet de Wro niet in een bepaling dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan op grond van artikel 3.1 van de Wro een besluit tot onthouding van goedkeuring aan een onder de WRO tot stand gekomen plan in acht neemt. Artikel 30 van de WRO heeft derhalve geen betekenis voor een op grond van de Wro vastgesteld bestemmingsplan.

Gezien het voorgaande komt aan de aan het besluit tot onthouding van goedkeuring ten grondslag liggende motivering in deze bestemmingsplanprocedure geen betekenis toe. Gelet op hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding te bezien of de raad in redelijkheid de quickscan aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen.

7.5. De quickscan bestaat uit verschillende vooronderzoeken. Niet is gebleken dat de quickscan dusdanige gebreken dan wel leemten in kennis vertoont dat de raad zich niet op dat onderzoek heeft mogen baseren. Voor zover [appellante] de deskundigheid van Van der Ham advies betwist, overweegt de Afdeling dat in de enkele omstandigheid dat de raad, ondanks de conclusie uit de quickscan, het verrichten van een bodemonderzoek en akoestisch onderzoek wenselijk achtte, geen grond is gelegen voor het oordeel dat Van der Ham advies niet deskundig zou zijn om deze vooronderzoeken in de quickscan uit te voeren. De stelling van [appellante] dat de opsteller van de quickscan niet deskundig is, heeft zij voorts niet anderszins aannemelijk gemaakt.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de quickscan niet in redelijkheid aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen.

7.6. Voor zover [appellante] betoogt dat de conclusies uit het akoestisch onderzoek en de quickscan niet als onderbouwing kunnen dienen voor het besluit hogere waarden van het college van burgemeester en wethouders van 30 oktober 2012, omdat de conclusies tegenstrijdig aan elkaar zijn, overweegt de Afdeling het volgende. De termijn om beroep in te stellen tegen het besluit hogere waarden liep samen met de beroepstermijn van het besluit van de raad tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan. Uit het opschrift van het beroepschrift, waar staat "betreft: beroep tegen de gewijzigde vaststelling bestemmingsplan Wijhendaalseweg ongenummerd, planidentificatienummer NL.IMRO.1771.BP2011004008-0301, door de gemeenteraad van Olst-Wijhe op 17 december 2012" en de conclusie van het beroepschrift, waarin staat dat [appellante] verzoekt het bestreden bestemmingsplan te vernietigen, volgt niet dat [appellante] heeft beoogd beroep in te stellen tegen het besluit hogere waarden van het college van burgemeester en wethouders van 30 oktober 2012. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling aanleiding dit betoog buiten beschouwing te laten.

8. Het beroep is ongegrond.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep, voor zover ingesteld door [appellant], niet-ontvankelijk;

II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van staat.

w.g. Kranenburg w.g. Zwemstra
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2013

91-668.