Uitspraak 201210280/1/A3


Volledige tekst

201210280/1/A3.
Datum uitspraak: 20 november 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 20 september 2012 in zaak nr. 11/1247 in het geding tussen:

[appellant]

en

de burgemeester van Helmond.

Procesverloop

Bij besluit van 1 december 2010 heeft de burgemeester met onmiddellijke ingang de sluiting van de door [appellant] geëxploiteerde [coffeeshop] aan de [locatie] te Helmond (hierna: de inrichting) bevolen tot 1 april 2011.

Bij besluit van 11 maart 2011 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 20 september 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtgevolgen daarvan in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op 17 oktober 2013 ter zitting gevoegd behandeld met zaak nr. 201210284/1/A3, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.M. van den Boomen, advocaat te Roermond, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. P. Helmus, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. B.J.P.G. Roozendaal, advocaat te Breda, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 2.3.1.5, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Helmond 2008 (hierna: APV), zoals dat luidde ten tijde van belang, kan de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer inrichtingen tijdelijke sluiting bevelen.

2. Op 30 november 2010 heeft de Portefeuillehouder Conflict en Crisisbeheersing van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost de loco-burgemeester geïnformeerd over de dreigingsanalyse die is opgesteld naar aanleiding van ernstige bedreigingen tegen de inrichting en de daarmee gepaard gaande ernstige bedreiging tegen het leven van burgemeester F. Jacobs. Op diezelfde datum is deze analyse vervolgens besproken in het driehoeksoverleg. De op 1 juli 2010 geopende inrichting is bij besluit van 1 december 2010 op grond van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet met onmiddellijke ingang gesloten tot 1 april 2011, omdat volgens een dreigingsanalyse van de politie van 30 november 2010 ernstige vrees bestond voor het ontstaan van een verstoring van de openbare orde. Zowel individuele personen als de inrichting werden zeer ernstig bedreigd. Eerder had de burgemeester de inrichting om dezelfde reden al voor kortere perioden gesloten, nadat op 9 juni 2010 met een gestolen terreinwagen tegen de pui van de inrichting was gereden en op 30 juli 2010 twee explosieven naar binnen waren gegooid waarvan er één ontplofte. De burgemeester heeft meer gewicht toegekend aan het belang van de handhaving van de openbare orde en veiligheid van burgers en objecten dan aan dat van [appellant] bij voortzetting van de exploitatie van de inrichting. Daarbij heeft de burgemeester mede in aanmerking genomen dat de dreigende verstoring van de openbare orde niet van [appellant] maar van derden uitgaat. De burgemeester heeft de sluiting in bezwaar gehandhaafd.

3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de sluiting van de inrichting was gebaseerd op een onjuiste wettelijke grondslag. De sluiting had op artikel 2.3.1.5, eerste lid, van de APV gebaseerd moeten worden.

De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit heeft zij echter in stand gelaten, omdat naar haar oordeel de burgemeester in redelijkheid de inrichting voor de duur van vier maanden heeft kunnen sluiten.

4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de inrichting voor de duur van vier maanden te sluiten. Hij bestrijdt dat ernstige vrees bestond voor het ontstaan van een verstoring van de openbare orde. Ten onrechte is hij niet op de hoogte gesteld van de feiten en omstandigheden die aan de dreigingsanalyse ten grondslag lagen. Hierdoor weet hij niet waartegen hij verweer moet voeren en is hij in zijn verdediging geschaad. Zoals hij aan de hand van nader ingediende stukken in dat verband ter zitting heeft aangevoerd zijn door hem daartoe ingediende verzoeken om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur afgewezen. De dreigingsanalyse van 30 november 2010 is volgens hem gebaseerd op oncontroleerbare informatie afkomstig van de Criminele Inlichtingen Eenheid (hierna: CIE). Niet objectiveerbaar is komen vast te staan dat de openbare orde in het geding was, althans uit de stukken is van een zodanige dreiging niet gebleken. Nu voorts de genoemde incidenten al maanden eerder hadden plaatsgevonden, was sluiting dan ook niet nodig. Voorts stelt [appellant] dat zijn belang bij een onbelemmerde voortzetting van de exploitatie van de inrichting zwaarder had moeten wegen. Verder had met minder ingrijpende maatregelen kunnen worden volstaan, zoals observatiecamera’s en rolluiken. Ten slotte acht [appellant] het sluitingsbevel van de burgemeester in strijd met het vertrouwensbeginsel, omdat de burgemeester juist een maand eerder had besloten geen nieuw sluitingsbevel uit te vaardigen op basis van de dreiginginschatting.

4.1. In de brief van 20 januari 2011 heeft de Hoofdofficier van Justitie van het arrondissementsparket ’s-Hertogenbosch de conclusie van de door de politie op 13 januari 2011 opgestelde update van de eerder opgestelde dreiginginschatting van 30 november 2011 weergegeven. In de brief is vermeld dat de conclusie van de politie is dat de ernst van het misdrijf waarmee wordt gedreigd en de waarschijnlijkheid waarmee deze dreiging zal worden uitgevoerd voor zowel de inrichting als voor burgemeester F. Jacobs op onderscheidenlijk ernstig en hoog - op één na hoogste niveau - wordt ingeschat.

4.2. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat [appellant] op de hoogte was van de conclusies van de politie met betrekking tot de ernst van het misdrijf waarmee werd gedreigd en van de waarschijnlijkheid waarmee de dreiging zou worden uitgevoerd. [appellant] is daarom, zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, door zijn onbekendheid met de politiegegevens niet zodanig in zijn verdediging geschaad dat niet meer van een eerlijk proces kan worden gesproken. Hij heeft voldoende de gelegenheid gehad om concrete feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit zou blijken dat de dreiging minder ernstig was dan de burgemeester in navolging van de politie heeft aangenomen. Met de rechtbank is de Afdeling voorts van oordeel dat de burgemeester op basis van de dreiginginschatting van 30 november 2010 in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat een ernstige vrees bestond voor het ontstaan van een verstoring van de openbare orde. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen de brief van 20 januari 2011 waarin de Hoofdofficier van Justitie van het arrondissementsparket ’s-Hertogenbosch de conclusie van de door de politie op 13 januari 2011 opgestelde update van de eerder opgestelde dreiginginschatting van 30 november 2011 op schrift weergeeft. [appellant] heeft nagelaten zijn standpunt dat geen ernstige vrees bestond voor het ontstaan van een verstoring van de openbare orde met toereikende gegevens te staven. De enkele stelling dat de dreigingsanalyse van 30 november 2010 is gebaseerd op oncontroleerbare informatie afkomstig van de CIE, is daarvoor onvoldoende. Gelet op het vorenstaande was de burgemeester in beginsel bevoegd te besluiten tot tijdelijke sluiting van de inrichting.

4.3. Hoewel in het geval de dreigende verstoring van de openbare orde niet van de exploitant maar van derden uitgaat, het belang van de exploitant bij het respecteren van zijn rechten in beginsel zwaarder dient wegen dan in het geval dat de dreiging wel van hem uitgaat, heeft de burgemeester in dit geval meer betekenis mogen toekennen aan de omstandigheid dat een eventueel volgend geweldsincident gericht tegen de inrichting ernstig gevaar kon opleveren voor bezoekers van de inrichting en de omgeving. Daarbij geldt dat zich op 9 juni 2010 en 30 juli 2010 ernstige geweldsincidenten hebben voorgedaan die waren gericht tegen de inrichting. Gelet op de aard en de ernst van de dreiging die is gericht tegen de inrichting, heeft de burgemeester bij afweging van de belangen aan het belang van bescherming van de openbare orde en veiligheid in redelijkheid meer gewicht kunnen toekennen dan aan dat van [appellant] bij onbelemmerde voortzetting van de exploitatie van de inrichting. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de burgemeester aannemelijk heeft mogen achten dat de dreiging niet kon worden weggenomen met minder ingrijpende maatregelen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat, zoals de burgemeester onweersproken heeft gesteld, ten tijde van het besluit van 1 december 2010 het plaatsen van rolluiken en observatiecamera’s al had plaatsgevonden. De rechtbank heeft evenzeer terecht geoordeeld dat het beroep van [appellant] op het vertrouwensbeginsel niet leidt tot een ander oordeel. Niet is gebleken dat namens de burgemeester concrete en ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan dat geen nieuw sluitingsbevel meer zou worden uitgevaardigd. Aan de brief aan de gemeenteraad van 29 oktober 2010 kon [appellant], zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, niet de in rechte te honoreren verwachting ontlenen dat de burgemeester bij nieuwe informatie over een dreigende verstoring van de openbare orde niet alsnog tot sluiting zou overgaan. De brief moet in het licht van de op dat moment bekende omstandigheden worden bezien. De Afdeling ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot de tijdelijke sluiting.

Het betoog faalt.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. H. Bolt, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Nell, ambtenaar van staat.

w.g. Slump w.g. Nell
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2013

597.