Uitspraak 201302358/1/A4


Volledige tekst

201302358/1/A4.
Datum uitspraak: 13 november 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Almelo,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland, zittingsplaats Zwolle, van 29 januari 2013 in zaak nr. 12/1248 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Almelo.

Procesverloop

Bij besluit van 28 september 2011 heeft het college een verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen de inrichting van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Riwald Recycling B.V. op het perceel Buitenhaven Oostzijde 2 te Almelo afgewezen.

Bij besluit van 20 maart 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 29 januari 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 oktober 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door ing. M.H. Middelkamp, en het college, vertegenwoordigd door W. Loman MSc, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Riwald, vertegenwoordigd door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en [directeur] van Riwald, als partij gehoord.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, c en e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk, het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet, en het oprichten, het veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting of mijnbouwwerk.

Ingevolge het bestemmingsplan "West - Noord Bedrijventerrein Buitenhaven - Noordbroek" rust op het betrokken perceel, voor zover thans van belang, de bestemming "Bedrijfsdoeleinden (BD)" met de aanduiding "Bestemmingscategorie B4".

Ingevolge artikel 3 onder A, eerste lid, aanhef en onder c, van de voorschriften van het bestemmingsplan zijn de op de plankaart voor "Bedrijfsdoeleinden (BD)" aangewezen gronden bestemd voor het uitoefenen van bedrijven/bedrijvigheid die voorkomen/voorkomt in de milieucategorieën 2 tot en met 4, zoals vermeld in de bij deze voorschriften behorende Bijlage I, Staat van Bedrijfsactiviteiten, en welke op de plankaart nader zijn/is aangeduid als bestemmingscategorie "B4".

In de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn afvalscheidingsinstallaties in milieucategorie 4 ingedeeld en metaalschredders in milieucategorie 5.

2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat ten tijde van het nemen van het besluit van 28 september 2011 concreet zicht op legalisatie van de op het perceel aanwezige granulator bestond, aangezien daarvoor reeds een ontwerp-omgevingsvergunning ter inzage was gelegd. Daartoe voert [appellant] aan dat de rechtbank heeft miskend dat het college de op het perceel aanwezige granulator ten onrechte als een afvalscheidingsinstallatie heeft aangemerkt. Volgens hem worden grotere stukken metaal door de granulator verkleind, zodat deze moet worden aangemerkt als een metaalschredder die ingevolge de Staat van Bedrijfsactiviteiten onder categorie 5 valt. Nu ter plaatse slechts bedrijven en bedrijvigheid tot en met categorie 4 zijn toegestaan, is het gebruik van de granulator in strijd met het bestemmingsplan, aldus [appellant].

2.1. Bij besluit van 25 oktober 2011 heeft het college Riwald een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren en in werking hebben van onder meer de granulator. Bij uitspraak van heden in zaak nr. 201302353/1/A4, die betrekking heeft op die omgevingsvergunning, heeft de Afdeling geoordeeld dat het gebruik van de aangevraagde granulator niet in strijd is met het bestemmingsplan. Gelet hierop en op de omstandigheid dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het aangevraagde gebruik van de granulator afwijkt van het feitelijke gebruik ten tijde van het besluit van 28 september 2011, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college zich met juistheid op het standpunt heeft gesteld dat ten tijde van het nemen van dat besluit concreet zicht op legalisatie bestond en dat het college het handhavingsverzoek derhalve op goede gronden heeft afgewezen.

Het betoog faalt.

3. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het inzamelen en bewerken van asbesthoudende metalen in strijd is met het bestemmingsplan.

3.1. Daargelaten de omstandigheid dat [appellant] geen gegevens heeft overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat in de inrichting mogelijk asbesthoudende metalen worden ingezameld en bewerkt, is deze grond voor het eerst in hoger beroep naar voren gebracht. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank en er geen reden is waarom deze grond niet reeds bij de rechtbank kon worden aangevoerd, en [appellant] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen had behoren te doen, dient deze grond buiten beschouwing te blijven.

4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.

w.g. Timmerman-Buck w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2013

457.