Uitspraak 201304538/1/R6


Volledige tekst

201304538/1/R6.
Datum uitspraak: 30 oktober 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats], en anderen,
3. de stichting Stichting A1-A10 oost Beter Opgelost, gevestigd te Amsterdam,

en

de minister van Infrastructuur en Milieu,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 maart 2013 heeft de minister het tracébesluit "Weguitbreiding Schiphol-Amsterdam-Almere (2013)" (hierna: tracébesluit 2013) vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en de stichting beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 september 2013, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. M.E. van den Kommer, [appellant sub 2] en anderen, bijgestaan door mr. E.F.J.A.M. de Wit, de stichting, vertegenwoordigd door drs. S. Boerlage, en de minister, vertegenwoordigd door mr. E.C.M. Schippers en A.J. van der Ven, beiden advocaat te Den Haag, ir. J. Slager, J.M. van Es, ir. G. van Dijk, S. de Groot, allen werkzaam bij Rijkswaterstaat, R. van Moppes, werkzaam bij dBvision, ir. S. Vos, werkzaam bij Boskalis, en ir. A.G. Kok, werkzaam bij Royal Haskoning-DHV, zijn verschenen.

Overwegingen

Strekking tracébesluit 2013

1. Het tracébesluit 2013 voorziet in een aantal wijzigingen van het op 21 maart 2011 vastgestelde en op 14 september 2011 gewijzigde tracébesluit "Weguitbreiding Schiphol-Amsterdam-Almere" (hierna: tracébesluit 2011).

Het tracébesluit 2011, dat voorziet in uitbreiding van de weginfrastructuur in de corridor Schiphol-Amsterdam-Almere, is met de uitspraak van de Afdeling van 4 januari 2012 in zaak nrs. 201104518/1/R4 en 201111577/1/R4 onherroepelijk geworden.

Het tracébesluit 2013 wijzigt het tracébesluit 2011 door onder meer het laten vervallen van de verhoging van het geluidscherm op de Zeeburgerbrug en het in plaats daarvan verhogen van verschillende geluidschermen langs de A1, het verschuiven van de verbindingsboog van de A1 vanaf ’t Gooi naar Almere in verband met de saneringslocatie "De Lepelaar", het wijzigen van de inrichting van de Gaasperdammertunnel, het aanpassen van de geluidschermen langs de A1 in de Bloemendalerpolder en het verduidelijken van de omvang van de kunstwerkzones op de tracékaarten.

Ontvankelijkheid [appellant sub 2] en anderen

2. [appellant sub 2] en anderen hebben ter zitting betoogd dat de minister het tracébesluit 2013 heeft vastgesteld zonder dat een ontwerp daarvan ter inzage heeft gelegen, zodat hun om deze reden niet kan worden verweten dat zij geen zienswijze hebben ingediend. Daarnaast hebben zij er ter zitting op gewezen dat zij over het ontwerp van het tracébesluit 2011 een zienswijze hebben ingediend.

2.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Tracéwet is op de voorbereiding van het tracébesluit afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing, met dien verstande dat zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht door een ieder.

Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Awb legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.

Ingevolge artikel 3:12, eerste lid, geeft het bestuursorgaan voorafgaand aan de terinzagelegging in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerp. Volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud.

Ingevolge het tweede lid wordt de kennisgeving, indien het een besluit van een tot de centrale overheid behorend bestuursorgaan betreft, in ieder geval in de Staatscourant geplaatst.

Ingevolge artikel 3:15, eerste lid, kunnen belanghebbenden bij het bestuursorgaan naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over het ontwerp naar voren brengen.

Ingevolge artikel 3:16, eerste lid, bedraagt de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen zes weken.

Ingevolge het tweede lid vangt de termijn aan met ingang van de dag waarop het ontwerp ter inzage is gelegd.

Ingevolge artikel 6:13 kan geen beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht.

2.2. In de Staatscourant van 9 juli 2012, nr. 14156, heeft de minister kennis gegeven van de terinzagelegging van een ontwerp-tracébesluit tot wijziging van het tracébesluit 2011 met betrekking tot de hiervoor onder 1., derde alinea, vermelde onderwerpen. In zoverre mist het betoog feitelijke grondslag. Ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden als gevolg waarvan aan [appellant sub 2] en anderen redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij geen zienswijze over het ontwerp van het tracébesluit 2013 naar voren hebben gebracht. Dat zij wel een zienswijze over het ontwerp van het tracébesluit 2011 naar voren hebben gebracht, is niet van belang, aangezien die zienswijze het ontwerp van een ander besluit betreft dan het besluit waartegen thans beroep is ingesteld. Het beroep van [appellant sub 2] en anderen is dan ook niet-ontvankelijk.

Het beroep van [appellant sub 1]

3. [appellant sub 1] is eigenaar van het perceel [locatie] te [plaats], waar hij woont en een aannemingsbedrijf heeft. Hij betoogt dat bij de voorbereiding van zowel het tracébesluit 2011 als het tracébesluit 2013 onvoldoende onderzoek is gedaan naar de gevolgen van het tracé voor de lopende sanering van de bodemverontreiniging bij de voormalige stortplaats "De Lepelaar" tegenover zijn woning. Volgens [appellant sub 1] heeft de minister niet onderkend dat de tracébesluiten wat betreft het tracé ter hoogte van "De Lepelaar" niet uitvoerbaar zijn als gevolg van de goedkeuringsbesluiten van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland voor de saneringsplannen eerste en tweede fase. [appellant sub 1] stelt dat de bovenafdichting die bij de eerste fase van de sanering is aangelegd bij de uitvoering van de tracébesluiten zou worden aangetast, terwijl de goedkeuringsbesluiten verplichten tot ongewijzigde instandhouding daarvan. Bovendien zouden na de realisering van het tracé bij een calamiteit niet de interventiemaatregelen kunnen worden getroffen die in dat geval volgens het saneringsplan tweede fase nodig zijn. Ook zouden volgens hem de peilbuizen voor de tweede fase van de sanering niet kunnen worden aangelegd. Voorts zou nabij de stortplaats grondwater moeten worden onttrokken, terwijl de gevolgen hiervan voor de bodemverontreiniging niet zijn onderzocht. Ter zitting heeft [appellant sub 1] hieraan toegevoegd dat het tracébesluit 2013, in vergelijking met het tracébesluit 2011, voorziet in de aanleg van meer infrastructuur over de saneringslocatie, waardoor de negatieve gevolgen van het tracé voor de sanering worden vergroot.

3.1. De minister heeft ter zitting gesteld dat het tracébesluit 2013 wat betreft "De Lepelaar" alleen voorziet in de verplaatsing van de verbindingsboog tussen de A1 en de A6. Als gevolg van deze verplaatsing is het niet meer nodig om een steunpunt in de verontreinigde grond te plaatsen. Wat dit betreft wordt de bodemverontreiniging volgens de minister in het tracébesluit 2013 juist ontzien. Het tracé tast volgens de minister de bovenafdichting niet aan, omdat het daaroverheen wordt gelegd. Ter zitting heeft de minister gesteld dat het tracé een eigen afvoer krijgt die wegloopt van de saneringslocatie, zodat lekken van het tracé naar de bodemverontreiniging niet mogelijk is. Vanwege de realisering van het tracé kunnen enkele peilbuizen die zijn opgenomen in het saneringsplan tweede fase niet worden gehandhaafd. Hiervan zal te zijner tijd melding worden gedaan bij het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland. De peilbuizen zullen in overleg met het college worden verplaatst, opdat het functioneren van het meetnetwerk gewaarborgd blijft. Een en ander is in de overeenkomst met de aannemer vastgelegd. Voor eventuele interventiemaatregelen, waarvoor een ruimte van 100 m2 voor waterzuivering en een strook voor onttrekkingsfilters nodig zijn, blijft volgens de minister ook na de realisering van het tracé voldoende ruimte beschikbaar. Ter zitting heeft de minister voorts gesteld dat voor de uitvoering van de tracébesluiten geen grondwateronttrekkingen nodig zijn.

3.2. De vaststelling van de aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde locaties en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, vormen als zodanig geen onderwerp van het tracébesluit 2013, zodat deze thans niet ter beoordeling staan. Dat doet er niet aan af dat de minister het tracébesluit 2013 niet had mogen vaststellen indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de aanwezige bodemverontreiniging aan de uitvoerbaarheid van dit tracébesluit in de weg staat (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 22 december 2010 in zaak nr. 200904503/1/R2).

3.3. Zoals hiervoor onder 1. is overwogen, is het tracébesluit 2011 met de uitspraak van de Afdeling van 4 januari 2012 in zaak nrs. 201104518/1/R4 en 201111577/1/R4 onherroepelijk geworden. In de onderhavige procedure moet daarom van de rechtmatigheid van dat besluit worden uitgegaan. Dit betekent dat het betoog van [appellant sub 1] geen bespreking behoeft voor zover het zich richt tegen het tracébesluit 2011. De noodzaak tot het verplaatsen van de peilbuizen en de plaats voor het treffen van interventiemaatregelen volgt uit het tracébesluit 2011. Het tracébesluit 2013 brengt in zoverre geen wijzigingen met zich mee. Hetgeen [appellant sub 1] over de peilbuizen en de interventiemaatregelen heeft aangevoerd zal daarom buiten bespreking blijven.

3.4. Het tracébesluit 2013 voorziet ten opzichte van het tracébesluit 2011 in wijziging van de verbindingsboog van de A1 vanaf ’t Gooi naar de A6 richting Almere bij het knooppunt Muiderberg. De verbindingsboog wordt verplaatst in westelijke richting. Niet in geschil is dat als gevolg van deze wijziging niet langer een steunpunt voor de verbindingsboog in de vervuilde bodem moet worden geplaatst en dat ook een kunstwerk ten behoeve van de onderdoorgang van de Naardervaart niet meer nodig is. Dit neemt niet weg dat, naar evenmin in geschil is, de verbindingsboog ook in het tracébesluit 2013 gedeeltelijk is voorzien ter plaatse van de saneringslocatie "De Lepelaar".

Op grond van het goedkeuringsbesluit voor de tweede fase van de sanering van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 29 augustus 2012, is in het kader van de sanering vereist dat, indien de bovenafdichting die in de eerste fase is gerealiseerd wordt aangetast, de isolerende functie hiervan wordt hersteld door herstel van de bestaande afdichting of door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening.

3.5. [appellant sub 1] verwijst ter onderbouwing van zijn stelling dat als gevolg van de realisering van het tracé de bovenafdichting wordt aangetast naar een e-mail van een ambtenaar van de provincie Noord-Holland, de reactie van Givaudan op het saneringsplan tweede fase en een verslag van een gesprek tussen medewerkers van Givaudan en de provincie Noord-Holland. Deze stukken hebben evenwel betrekking op het gedeelte van het tracé bij de saneringslocatie zoals dat was voorzien in het tracébesluit 2011 en niet op de wijziging die is voorzien in het tracébesluit 2013. In het tracébesluit 2011 was een steunpunt voor de verbindingsboog tussen de A1 en de A6 in de saneringslocatie voorzien, terwijl in het tracébesluit 2013 dit steunpunt juist naar gronden buiten de saneringslocatie wordt verplaatst. De voornoemde stukken bieden dan ook geen grond voor de conclusie dat het tracébesluit 2013 leidt tot een aantasting van de bovenafdichting van de bodemverontreiniging, nog daargelaten dat op grond van het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten van 29 augustus 2012 aantasting van de bovenafdichting slechts dan onaanvaardbaar is, indien de isolerende functie daarvan niet kan worden hersteld.

[appellant sub 1] heeft voorts gesteld dat het tracébesluit 2013 ten opzichte van het tracébesluit 2011 leidt tot meer infrastructuur ter plaatse van de saneringslocatie. Wat er ook zij van de juistheid van deze stelling, [appellant sub 1] heeft niet onderbouwd dat deze toename zou leiden tot een aantasting van de bovenafdichting die zodanig is dat de isolerende functie daarvan, zo nodig, niet kan worden hersteld. In dit verband is tevens van belang dat de minister onweersproken heeft gesteld dat het tracé bij de saneringslocatie over de bovenafdichting heen wordt aangelegd en wordt voorzien van een afvoer die wegloopt van de saneringslocatie, zodat lekken van het tracé naar de bodemverontreiniging niet mogelijk is.

[appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat bij de uitvoering van het tracébesluit 2013 grondwateronttrekkingen zullen plaatsvinden. In zoverre mist het betoog feitelijke grondslag.

Gelet op het voorgaande biedt hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de minister bij de voorbereiding van het tracébesluit 2013 onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen van dit besluit voor de sanering van de bodemverontreiniging bij de voormalige stortplaats "De Lepelaar". Evenmin biedt het aangevoerde aanleiding voor het oordeel dat de minister op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat deze bodemverontreiniging aan de uitvoerbaarheid van het tracébesluit 2013 in de weg staat.

3.6. Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.

Het beroep van de stichting

4. De stichting betoogt dat de Gaasperdammertunnel in de A9 onveilig zal zijn. Ter zitting heeft zij gesteld dat de ervaring uitwijst dat een tunnel altijd onveiliger is dan een gewone weg.

4.1. Het tracébesluit 2013 wijzigt het ontwerp van de Gaasperdammertunnel in de A9 door te voorzien in een afzonderlijke buis voor één wisselstrook in plaats van één wisselstrook in elk van de twee hoofdbuizen. De stichting heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat deze wijziging leidt tot verkeersonveilige situaties. Reeds hierom faalt het betoog.

5. Hetgeen de stichting voor het overige heeft aangevoerd, houdt verband met de verbreding van de A9, die volgens haar niet nodig is. De verbreding van de A9 is evenwel voorzien in het tracébesluit 2011 en het tracébesluit 2013 brengt in zoverre geen wijzigingen met zich mee. Zoals hiervoor onder 1. is overwogen, is het tracébesluit 2011 met de uitspraak van de Afdeling van 4 januari 2012 in zaak nrs. 201104518/1/R4 en 201111577/1/R4 onherroepelijk geworden. In de onderhavige procedure moet daarom van de rechtmatigheid van dat besluit worden uitgegaan. De beroepsgronden die verband houden met de verbreding van de A9 moeten dan ook buiten bespreking blijven.

6. Het beroep van de stichting is ongegrond.

Proceskosten

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] en anderen niet-ontvankelijk;

II. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en de stichting Stichting A1-A10 oost Beter Opgelost ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.R. Jacobs, ambtenaar van staat.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Jacobs
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2013

717.