Uitspraak 201301370/1/R3


Volledige tekst

201301370/1/R3.
Datum uitspraak: 23 oktober 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Macharen, gemeente Oss,

en

de raad van de gemeente Oss,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 november 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Bierbrouwerij - Oijen - 2012" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juli 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.M. Stedelaar, en de raad, vertegenwoordigd door C.C.H. Rollfs of Roelofs en mr. C.M.L. Cortenbach, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Het plan voorziet in de legalisatie van de bestaande bierbrouwerij aan de Oijense Bovendijk 61 met bijbehorende dagrecreatieve activiteiten en een ondergeschikte horecafunctie. Daarnaast wordt de realisering van maximaal tien verblijfsrecreatieve voorzieningen (recreatiechalets) mogelijk gemaakt.

3. [appellant], die woont op het perceel [locatie] in Macharen, betoogt dat de raad ten onrechte het plan heeft vastgesteld. Hetgeen hij aanvoert komt erop neer dat met het plan weliswaar wordt beoogd slechts de bestaande, bij de bierbrouwerij behorende horecafunctie te legaliseren, maar dat het plan, gelet op de grote oppervlakte die hierin aan horeca is toegestaan, zelfstandige horeca mogelijk maakt. In dit verband stelt [appellant] dat in de bierbrouwerij al lang geen bier meer wordt gebrouwen en dat ten onrechte geen minimale en maximale oppervlakte voor de bierbrouwerij is aangegeven in de planregels. Verder voorziet het plan voor de bierbrouwerij en bijbehorende voorzieningen volgens hem in onvoldoende parkeergelegenheid op eigen terrein en zal door het plan een grote toename van de verkeersdruk ontstaan. De dijk, waar het perceel aan ligt, is niet berekend op het aantal te verwachten verkeersbewegingen. Hier dient nader onderzoek naar te worden gedaan. [appellant] voert verder aan dat door geluidsoverlast van het verkeer en de bezoekers van de bierbrouwerij en horeca zijn woon- en leefklimaat zal worden aangetast en dat hierdoor de waarde van zijn woning zal verminderen. Voorts betoogt [appellant] dat in de plantoelichting wordt vermeld dat een geluidwal aan de oostelijke zijde van het perceel wordt aangelegd om te voorkomen dat hij geluidoverlast zal ondervinden, maar dat het plan de aanleg van deze wal niet mogelijk maakt. Hij vindt dat de exploitant van de bierbrouwerij contractueel dient te worden verplicht om deze geluidwal aan te leggen. Ten slotte betoogt [appellant] dat er ten onrechte geen onderzoek naar alternatieve locaties is gedaan.

4. De raad stelt zich op het standpunt dat de ondergeschiktheid van de horecafunctie gewaarborgd is in de planregels door de hiervoor toegelaten oppervlakte te beperken. De begrotings- en omzetcijfers bevestigen dat de bierbrouwerij de hoofdfunctie is in relatie tot de horecafunctie. Over het aantal parkeerplaatsen stelt de raad zich op het standpunt dat er aansluiting is gezocht bij de parkeer-kencijfers 2008 van het Nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte CROW (hierna: CROW). Er is uitgegaan van een combinatie van de functie café/bar/cafetaria en de functie restaurant. Een parkeervoorziening voor 32 voertuigen in verband met de bierbrouwerij is voldoende. Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat de capaciteit van de dijk ruim voldoende is om het aantal verkeersbewegingen te verwerken. Voor een nader onderzoek naar de toename van de verkeersdruk bestaat volgens de raad geen aanleiding. Uit het akoestisch onderzoek volgt dat er voor omwonenden een acceptabel woon- en leefklimaat aanwezig zal zijn. In dit verband wijst de raad erop dat de afstand tussen de woning van [appellant] en het plangebied 200 meter bedraagt. De raad stelt zich verder op het standpunt dat er nooit sprake is geweest van de aanleg van een geluidwal aan de oostzijde van het perceel. Er is in het inrichtingsplan vastgelegd dat er aan de oostzijde van het perceel een robuuste houtsingel zal worden aangelegd. De aanleg hiervan is in het plan geregeld. Ten slotte stelt de raad zich op het standpunt dat het plan past binnen de toeristisch-recreatieve ontwikkelingen langs de Maas.

5. Aan de gronden in het plangebied is onder meer de bestemming "Recreatie - Dagrecreatie" met de aanduidingen "terras", "horeca", "parkeerterrein" en "recreatiewoning" toegekend.

Ingevolge artikel 4, lid 4.1, onder 4.1.1, van de planregels zijn de voor "Recreatie - Dagrecreatie" aangewezen gronden uitsluitend bestemd voor:

a. extensieve dagrecreatie;

b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "terras": een terras met een maximale oppervlakte van 140 m²;

c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "horeca": een bierbrouwerij als hoofdfunctie met ondergeschikte horecafunctie;

d. (…)

e. uitsluitend parkeren, ter plaatse van de aanduiding "parkeren";

f. uitsluitend maximaal 10 recreatiechalets ter plaatse van de aanduiding "recreatiewoning";

g. het verzorgen van wandel-, fiets-, nordic walking- en huifkartochten;

h. behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en natuurlijke waarden;

i. de landschappelijke inpassing zoals aangegeven in het inrichtingsplan, dat als bijlage onderdeel uitmaakt van deze regels;

met bijbehorende voorzieningen.

Ingevolge het bepaalde onder 4.1.2, onder a, wordt onder de functie "bierbrouwerij als hoofdfunctie met ondergeschikte horecafunctie" verstaan:

1. het brouwen van bier;

2. het geven van rondleidingen;

3. het houden van proeverijen;

4. het geven van biercursussen;

5. horeca, al dan niet voor passanten, met een oppervlakte van maximaal 113 m² die onlosmakelijk en als niet-zelfstandig onderdeel verbonden is met de bierbrouwerij.

Ingevolge het bepaalde onder b zijn de doelen in lid 4.1, onder 4.1.1, onder a tot en met h, vanaf 1 jaar na het onherroepelijk worden van lid 4.1, onder 4.1.1, uitsluitend toegestaan mits de inrichting van de in deze bestemming begrepen gronden voldoet aan het inrichtingsplan dat als bijlage onderdeel uitmaakt van deze regels.

Ingevolge lid 4.2, onder 4.2.3, onder a, zijn bedrijfsgebouwen, en bijbehorende aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen uitsluitend binnen de aanduiding "horeca" toegestaan.

Ingevolge het bepaalde onder b mag de oppervlakte van bedrijfsgebouwen binnen de aanduiding "horeca" niet meer bedragen dan 435 m².

Ingevolge het bepaalde onder 4.2.4, onder a en b, zijn recreatiechalets uitsluitend toegestaan binnen de aanduiding "recreatiewoning" en mag het aantal recreatiechalets niet meer bedragen dan tien.

5.1. Het standpunt van [appellant] dat het plan ten onrechte een zelfstandige horecagelegenheid mogelijk maakt, deelt de Afdeling niet. Immers in artikel 4, lid 4.1, onder 4.1.1, onder c, en onder 4.1.2, onder a, sub 5, van de planregels is voldoende tot uitdrukking gebracht dat de horecafunctie geen zelfstandige functie is die los staat van de bierbrouwerij, doch dat de horecafunctie onlosmakelijk is verbonden met de bierbrouwerij en hieraan ondergeschikt moet zijn. Dit betekent dat de horecafunctie uitsluitend mag worden uitgeoefend als ook de hoofdfunctie bierbrouwerij wordt uitgeoefend. Indien de bierbrouwerij wordt beëindigd, is ter plaatse dan ook geen horeca meer toegestaan. Daar komt bij dat de oppervlakte waar horeca-activiteiten zijn toegelaten, in de planregels is beperkt ten opzichte van de oppervlakte voor de bierbrouwerij. Dat ter plaatse daadwerkelijk bier wordt gebrouwen en dat deze activiteit de hoofdfunctie betreft, is voldoende aangetoond met de jaarrekening over 2010, die op 20 september 2011 door Strik administratiekantoor is opgesteld en volgens welke de omzet van de bierbrouwerij 69% van de totale omzet bedraagt en die van het restaurant 31%. Gelet op het voorgaande bestaat er geen aanleiding om voor de bierbrouwerij een minimaal vereiste oppervlakte in de planregels op te nemen. Dat de bestaande bierbrouwerij niet mag uitbreiden, is vastgelegd in artikel 4, lid 4.2, onder 4.2.3, sub b, in samenhang met lid 4.1, onder 4.1.1, sub c, van de planregels. Het betoog faalt.

5.2. Wat betreft het aantal parkeerplaatsen dat het plan mogelijk maakt, stelt de Afdeling vast dat de tien parkeerplaatsen die zijn bedoeld voor de recreatiechalets niet in geschil zijn. In geschil is het aantal parkeerplaatsen dat is voorzien voor de bierbrouwerij en de daarbij behorende activiteiten. Blijkens de plantoelichting is bij de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen gebruik gemaakt van de kengetallen van de CROW. Voor een restaurant wordt een parkeernorm van 16,0 pp/100 m² bvo aangehouden en voor een café/bar/cafetaria een parkeernorm van 8,0 pp/100 m² bvo. Deze parkeernormen resulteren in een aantal benodigde parkeerplaatsen dat ligt tussen de 20 en 40. Deze parkeer-kencijfers zijn volgens de raad niet direct toepasbaar op de onderhavige situatie. De raad is uitgegaan van maximaal 100 bezoekers die gelijktijdig op het perceel aanwezig mogen zijn. Dit aantal is gebaseerd op de aantallen die zijn genoemd in de verleende gebruiksvergunning voor de bierbrouwerij met bijbehorende voorzieningen, waaronder het terras. Daarbij is uitgegaan van een gemiddelde bezettingsgraad per auto van 2,5 personen en van een percentage van 20% van de bezoekers per fiets. Dit leidt tot een parkeerbehoefte vanwege de bierbrouwerij en bijbehorende voorzieningen van 32 parkeerplaatsen. Dit aantal is exclusief de tien parkeerplaatsen in verband met de recreatiechalets. De Afdeling acht het in dit geval redelijk om van het maximale aantal bezoekers uit te gaan, waarbij van belang is dat daarmee wordt voldaan aan de CROW-normen. Het standpunt van de raad dat 32 plaatsen voldoende is, acht de Afdeling dan ook niet onredelijk. Door [appellant] is niet aannemelijk gemaakt dat het plangebied ter plaatse van de gronden met de aanduiding "parkeerterrein" niet in dit aantal parkeerplaatsen kan voorzien. Het betoog faalt.

5.3. Over de gestelde toename van de verkeersdruk op de Oijense Bovendijk, overweegt de Afdeling als volgt. In de plantoelichting is aandacht besteed aan de verkeerssituatie en de wegenstructuur in en rond het plangebied. Vermeld wordt dat de bierbrouwerij en de recreatiechalets worden ontsloten door de Oijense Bovendijk waar de hoeveelheid verkeer beperkt is.

Uit het "Mobiliteitsplan Oss 2020" van de gemeente Oss volgt dat de Oijense Bovendijk onder wegcategorie "erftoegangsweg type II" valt. Dit type wegen kan maximaal 4000 motorvoertuigen per etmaal verwerken. De intensiteit van het verkeer in beide richtingen tezamen ter hoogte van de Oijense Bovendijk 61 is gemeten in 2012 en 2013 en bedraagt maximaal 600-700 voertuigen per etmaal, inclusief fietsers, bromfietsers en andere vervoermiddelen, zoals quads. In deze metingen is het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de exploitatie van de bestaande bierbrouwerij met ondergeschikte horeca en terras begrepen. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat aan deze metingen zodanige gebreken kleven dat de raad bij de vaststelling van het plan hiervan niet heeft mogen uitgaan. Gelet op het voorgaande heeft de raad de capaciteit van de Oijense Bovendijk voldoende kunnen achten, ook in het geval hierbij het aantal verkeersbewegingen dat samenhangt met de tien chalets die het plan mogelijk maakt, in de beschouwingen wordt betrokken. [appellant] heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven voor het oordeel dat de raad op dit punt ten onrechte geen nader onderzoek heeft verricht. Het betoog faalt.

5.4. Niet in geschil is dat de exploitatie van de bierbrouwerij met bijbehorende dagrecreatieve activiteiten, de horeca-activiteiten en de verblijfsrecreatieve activiteiten van invloed zullen zijn op de omgeving. In het akoestisch onderzoek van Ulehake Bouwfysica van 12 juli 2011, dat de raad als uitgangspunt heeft genomen bij zijn beoordeling van het woon- en leefklimaat voor de omgeving, is uitgegaan van streefwaarden die gelden voor een landelijk gebied met een lage geluiddruk. In het akoestisch onderzoek zijn de activiteiten in de inrichting en op het terrein van de inrichting en de indirecte hinder door verkeer van en naar de inrichting op de openbare weg betrokken. In dit onderzoek is ook het terrasgeluid meegenomen. Conclusie van dit akoestisch onderzoek is dat er aan de streefwaarden geldend voor een landelijk gebied met een lage geluiddruk wordt voldaan. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de uitkomsten van dit onderzoek niet juist zouden zijn en dat hij in onaanvaardbare mate geluidhinder vanwege de inrichting zal ondervinden. Hierbij neemt de Afdeling voorts in aanmerking dat tussen het plangebied en de woning van [appellant] een afstand bestaat van 200 meter. Voorts wordt in aanmerking genomen dat, anders dan [appellant] heeft gesteld, in de plantoelichting niet is aangegeven dat een geluidwal zal worden aangelegd. In het inrichtingsplan, dat onderdeel uitmaakt van het plan, is wel voorzien in een houtsingel aan de oostzijde van het plangebied. Het betoog faalt.

5.5. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de betrokken belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen bij de vaststelling van het plan. Het betoog faalt.

5.6. Wat betreft het betoog van [appellant] dat geen onderzoek is gedaan naar alternatieve locaties, overweegt de Afdeling dat het in dit geval gaat om een feitelijk bestaande situatie die past binnen de toeristisch-recreatieve ontwikkelingen langs de Maas. Nu, gelet op het voorgaande, geen grond is gevonden voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, bestaat geen aanleiding het besluit tot vaststelling van het plan te vernietigen. Het betoog faalt.

5.7. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van staat.

w.g. Parkins-de Vin w.g. Kooijman
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2013

177-774.