Uitspraak 201210716/1/A3


Volledige tekst

201210716/1/A3.
Datum uitspraak: 16 oktober 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Utrecht,

tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 9 oktober 2012 in zaak nr. 12/1620 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.

Procesverloop

Bij besluit van 22 november 2011 heeft het college de aanvraag van [appellant] voor een ligplaatsvergunning ten behoeve van een woonboot aan de Wittevrouwensingel naast woonboot 202, afgewezen.

Bij besluit van 15 maart 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 9 oktober 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 september 2013, waar [appellant], bijgestaan door B.I.J. van Hell, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.P. de Keijzer, advocaat te Utrecht, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 2.1.1, eerste lid, van de Havenverordening Utrecht 2006 stelt het college, gehoord de raad, de plaatsen vast waar de verschillende categorieën vaartuigen ligplaats mogen innemen of hebben.

Ingevolge het tweede lid worden de plaatsen aangegeven op kaarten per locatie, zone of gebied en/of per soort vaartuig.

Ingevolge het derde lid kunnen per plaats voorschriften worden gegeven over:

- het aantal;

(…).

Ingevolge artikel 2.2.1, eerste lid, is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het college met een woonboot ligplaats in te nemen of te hebben in openbaar water.

Ingevolge het tweede lid zal het college een ligplaatsvergunning slechts verlenen voor een plaats welke is aangegeven in de Havenatlas.

Ingevolge artikel 4.4.1, aanhef en onder a, wordt een vergunning geweigerd in geval van strijdigheid met de Havenatlas.

2. Het college heeft de door [appellant] verzochte ligplaatsvergunning krachtens artikel 4.4.1, aanhef en onder a, van de Havenverordening geweigerd. Het heeft daartoe overwogen dat in de Havenatlas twee woonboten zijn ingetekend in de Wittenvrouwensingel tussen de Wittenvrouwenbrug en de Kleine Singel, met nummers 200 en 202 en dat een derde woonboot op de door [appellant] verzochte plaats niet is ingetekend. Weliswaar is in het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Wittevrouwen, Zeeheldenbuurt, Huizingabuurt", een derde ligplaats ingetekend, maar deze ligplaats is niet in de Havenatlas ingetekend. Dat betekent dat de afgifte van een ligplaatsvergunning ten behoeve van de door [appellant] verzochte plaats strijdig is met de Havenatlas en dat de ligplaatsvergunning dient te worden geweigerd, aldus het college.

3. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college de verzochte ligplaatsvergunning op juiste gronden heeft geweigerd. Dat de ligplaats ten behoeve waarvan de vergunning is verzocht, in overeenstemming met het bestemmingsplan is, maakt niet dat de ligplaatsvergunning moet worden verleend, aldus de rechtbank.

4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat het college in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel de door hem verzochte ligplaatsvergunning heeft geweigerd. In het Woonbotenbeleid is in paragraaf 4.2 opgenomen dat de gemeenteraad opdracht dient te geven om de Havenatlas in overeenstemming te brengen met het bestemmingsplan. Hij mocht er dan ook vanuit gaan dat de Havenatlas zou worden aangepast aan het nadien vastgestelde bestemmingsplan. Om die reden diende het college volgens [appellant] de ligplaatsvergunning te verlenen. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte overwogen dat hij zich zal moeten wenden tot de gemeenteraad voor wijziging van de Havenatlas, aldus [appellant].

4.1. Zoals de rechtbank terecht, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 21 december 2005 in zaak nr. 200503601/1, heeft overwogen, beoogt de Havenverordening het belang van de orde en veiligheid in de havens en openbare wateren in Utrecht te beschermen. Het in artikel 2.2.1, eerste lid, van de Havenverordening opgenomen verbod om zonder vergunning een vaste ligplaats in te nemen met een woonboot dient in dit licht te worden bezien. De Havenatlas, die tot stand is gebracht naar aanleiding van de in artikel 2.1.1, tweede lid, van de Havenverordening neergelegde verplichting, vormt de basis van het ligplaatsenregime en dient als toetsingskader voor het al dan niet verlenen van ligplaatsvergunningen.

4.2. Vaststaat dat in de Havenatlas twee woonboten zijn ingetekend in de Wittevrouwensingel tussen de Wittevrouwenbrug en de Kleine Singel, met nummers 200 en 202, en dat een derde woonboot op de door [appellant] gewenste plaats niet in de Havenatlas is opgenomen. Gelet op het bepaalde in artikel 4.4.1, aanhef en onder a, van de Havenverordening, was het college, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, gehouden de ligplaatsvergunning te weigeren, omdat de ligplaats ten behoeve waarvan [appellant] een aanvraag heeft ingediend, niet in de Havenatlas is ingetekend.

Naar het oordeel van de Afdeling leidt de omstandigheid dat in het bestemmingsplan "Wittevrouwen, Zeeheldenbuurt, Huizingabuurt" ruimte voor een derde ligplaats is ingetekend op de door [appellant] beoogde plaats niet tot het oordeel dat, in weerwil van het imperatief geformuleerde artikel 4.4.1, aanhef en onder a, van de Havenverordening, een ligplaatsvergunning moet worden verleend.

Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, behelst het bestemmingsplan de planologische ordening op het water, hetgeen betekent dat de desbetreffende waterkavels zijn bestemd voor woonboten. De Havenverordening bevat evenwel, zoals de rechtbank terecht, onder verwijzing naar voormelde uitspraak van de Afdeling van 21 december 2005 heeft overwogen, zelfstandige weigeringsgronden. Daaraan kan niet afdoen dat in het Woonbotenbeleid in algemene zin is opgemerkt dat de raad bij vaststelling van het bestemmingsplan tevens opdracht zal moeten geven aan het college om de Havenatlas in overeenstemming te brengen met het bestemmingsplan. Dit leidt dan ook niet tot het oordeel dat het college, door de ligplaatsvergunning overeenkomstig het imperatief geformuleerde artikel 4.4.1, aanhef en onder a, van de Havenverordening bezien in samenhang met de Havenatlas te weigeren, in strijd heeft gehandeld met het rechtszekerheidsbeginsel.

Het betoog faalt.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Grimbergen, ambtenaar van staat.

w.g. Drupsteen w.g. Grimbergen
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2013

581.