Uitspraak 201307089/2/R2


Volledige tekst

201307089/2/R2.
Datum uitspraak: 2 oktober 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. en de Vereniging Stedelijk Leefmilieu, Groen- en Milieubeheer (hierna: MOB en de vereniging), beide gevestigd te Nijmegen,
verzoeksters,

en

het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 juli 2013, kenmerk 2013-000911, heeft het college, na toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, aan [belanghebbende] een vergunning als bedoeld in artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) verleend voor het houden van 335 melkkoeien, 137 stuks jongvee en 10.018 opfokhennen en hanen van legrassen aan de [locatie] te Mariënvelde nabij het Natura 2000-gebied Korenburgerveen.

Tegen dit besluit hebben MOB en de vereniging beroep ingesteld.
Tevens hebben zij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 september 2013, waar MOB en de vereniging, vertegenwoordigd door mr. V. Wösten, en het college, vertegenwoordigd door M. de Jonge en A. Fopma, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. MOB en de vereniging betogen dat de gevraagde vergunning niet had mogen worden verleend, omdat de ammoniakdepostie op het overbelaste habitattype H7120ah (herstellende hoogvenen) in het Natura 2000-gebied Korenburgerveen als gevolg van de vergunning 0,72 mol/ha/jr bedraagt. Dit betreft een aanzienlijke toename ten opzichte van de depositie van het bestaande veebestand van de veehouderij. In dit verband brengen zij naar voren dat emissie van de veehouderij ingevolge de geldende milieuvergunning van 24 maart 1999 3207,0 kg NH3/jr bedraagt, terwijl de emissie van het in geding zijnde veebestand 5419,9 kg NH3/jr bedraagt. MOB en de vereniging voeren verder aan dat het college ten onrechte toepassing heeft gegeven aan de ‘Beleidsregels Stikstof en Natura 2000 Gelderland’ (hierna: beleidsregels) op grond waarvan in dit geval een drempelwaarde van 0,5% van de kritische depositiewaarde van het desbetreffende habitattype wordt gehanteerd ongeacht of op bedrijfsniveau sprake is van een toename van ammoniakemissie en -depositie. Bovendien heeft het college geen rekening gehouden met de ammoniakemissie en -depositie als gevolg van het uitrijden van mest, aldus MOB en de vereniging.

3. Het college heeft toepassing gegeven aan artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, in verbinding met artikel 3, eerste lid, aanhef en onder I, van de beleidsregels. Daarbij heeft het college overwogen dat de toename van de ammoniakdepositie als gevolg van de in geding zijnde vergunning de drempelwaarde van 0,5% niet overschrijdt. Dit betekent volgens het college dat er geen reden is om de gevraagde vergunning te weigeren. Het college stelt zich op het standpunt dat, ondanks een lichte stijging van de depositie onder de drempelwaarde van 0,5% als gevolg van de uitbreiding van het veebestand, het de zekerheid heeft verkregen dat per saldo sprake is van een positief effect. Daarbij neemt het college in aanmerking dat volgens het stelsel van de ‘Verordening Stikstof en Natura 2000 Gelderland’ en de beleidsregels 70% van de ammoniakdepositie van krimpende en stoppende bedrijven wordt afgeroomd.

4. De voorzitter acht een spoedeisend belang aanwezig, nu de voor de uitbreiding van het veebestand benodigde stal reeds is gebouwd en een aanvang is genomen met het plaatsen van het vee.

4.1. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de voorzitter niet duidelijk geworden op basis van welke objectieve gegevens de drempelwaarde van 0,5% als bedoeld in de beleidsregels is gebaseerd. Evenmin is duidelijk geworden wat de reikwijdte van het afromen van 70% van de ammoniakdepositie is waarop het college doelt.

Derhalve kan niet op voorhand worden uitgesloten dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied Korenburgerveen niet zullen worden aangetast indien de ammoniakdepositie van de veehouderij de drempelwaarde van 0,5% van de kritische depositiewaarde niet overschrijdt. Het college heeft de voor het verlenen van de gevraagde vergunning vereiste zekerheid als bedoeld in artikel 19g, eerste lid, van de Nbw 1998 niet inzichtelijk gemaakt. Gelet hierop betwijfelt de voorzitter of het bestreden besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven. De onderhavige procedure leent zich niet voor beantwoording van de vraag of het college ook rekening had moeten houden met de ammoniakemissie en -depositie als gevolg van het uitrijden van mest door de veehouderij, zodat de voorzitter die vraag thans onbeantwoord laat.

5. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 30 juli 2013, kenmerk 2013-000911;

II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van bij de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A., en de Vereniging Stedelijk Leefmilieu, Groen- en Milieubeheer in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

III. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Gelderland aan de Coöperatie Mobilisation for the Environment en de Vereniging Stedelijk Leefmilieu, Groen- en Milieubeheer het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van staat.

w.g. Hagen w.g. Broekman
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2013

12.