Uitspraak 201212047/1/R1


Volledige tekst

201212047/1/R1.
Datum uitspraak: 25 september 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Haarlem,

en

de raad van de gemeente Haarlem,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 oktober 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "1e herziening Binnenduinrand" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 september 2013, waar [appellant], en de raad vertegenwoordigd door mr. R. van Liempt en
drs. T. de Rudder, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

Ontvankelijkheid

1.1. De raad voert aan dat het beroep van [appellant] gericht is tegen de planregeling voor zijn perceel, voor zover daarin niet is voorzien in de mogelijkheid om een bedrijfswoning op te richten. Dit betoog van [appellant] vindt geen steun in de door hem naar voren gebrachte zienswijze. Daarom dient het beroep van [appellant] volgens de raad niet-ontvankelijk verklaard te worden.

1.2. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), zoals dit luidde ten tijde van belang, gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, regels of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen zienswijze naar voren heeft gebracht.

1.3. Uit de Zienswijzennota volgt dat [appellant] onder meer geklaagd heeft over het vervallen van specifieke gebruiksmogelijkheden die het bestemmingsplan "Binnenduinrand" voor zijn perceel bood. Gelet ook op hetgeen ter zitting is toegelicht, is de Afdeling van oordeel dat de zienswijze van [appellant] mede gericht was tegen het niet opnemen van een afwijkingsbevoegdheid ten behoeve van een bedrijfswoning op zijn perceel.

Het beroep van [appellant] is ontvankelijk.

Het beroep inhoudelijk

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2.1. [appellant] betoogt dat in het plan ten onrechte niet is voorzien in een mogelijkheid om op zijn perceel aan de Vlaamseweg al dan niet na toepassing van een afwijkingsbevoegdheid een bedrijfswoning op te richten. Volgens [appellant] klemt dit te meer nu een bedrijfswoning op zijn perceel niet in strijd is met provinciaal beleid. De raad had wat betreft de mogelijkheid om een bedrijfswoning op te richten aansluiting moeten zoeken bij de regeling van het voorheen voor zijn perceel geldende bestemmingsplan "Binnenduinrand", aldus [appellant].

2.2. Volgens de raad wordt aan verzoeken om het toelaten van een bedrijfswoning op gronden met een agrarische bestemming alleen medewerking verleend indien aan een aantal voorwaarden is voldaan, waaronder de voorwaarde dat de aanvrager aantoont dat hij ter plaatse een volwaardig agrarisch bedrijf exploiteert. Gebleken is dat het perceel van [appellant] als zodanig niet geschikt is voor de vestiging van een volwaardig agrarisch bedrijf. Het perceel van [appellant] is, overeenkomstig zijn verzoek, bestemd ten behoeve van een hoveniersbedrijf en voor het hobbymatig houden van paarden. Dit betreft geen (volwaardige) agrarische activiteiten. [appellant] heeft volgens de raad ten tijde van de planvaststelling niet aannemelijk gemaakt dat een bedrijfswoning noodzakelijk is voor de exploitatie van zijn hoveniersbedrijf.

2.3. Aan het perceel van [appellant] is in het plan de bestemming "Agrarisch met waarden" toegekend met de functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - hovenier". Aan ongeveer twee derde van zijn gronden is tevens de functieaanduiding "paardenhouderij" toegekend.

Ingevolge artikel 1, lid 1.8, van de planregels wordt onder "agrarisch bedrijf" verstaan: een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of overwegend afhankelijk is van het voortbrengingsvermogen van de grond, door middel van het telen van gewassen en/of het houden van vee.

Ingevolge lid 1.54 wordt onder hoveniersbedrijf verstaan: een bedrijf waarin uitsluitend of in hoofdzaak voor derden een of meer van de navolgende werkzaamheden wordt verricht:

- het aanleggen en onderhouden van tuinen, terreinen, begraafplaatsen, parken, plantsoenen, groenstroken en golfterreinen, […] alles met inbegrip van het bijleveren van alle daarvoor benodigde materialen en andere producten;

[…].

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, zijn de voor "Agrarisch met waarden" aangewezen gronden bestemd voor:

a. de uitoefening van het grondgebonden tuinbouwbedrijf;

b. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke waarden van de gronden;

[…]

e. een hoveniersbedrijf, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - hovenier"

f. een paardenhouderij voor het niet-bedrijfsmatig houden van maximaal acht paarden, ter plaatse van de aanduiding "paardenhouderij";

[…].

Ingevolge lid 3.3 wordt tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in elk geval gerekend het gebruik of laten gebruiken voor:

[…]

h. wonen;

[...].

2.4. In het kader van de voorbereiding van het plan heeft [appellant] de raad verzocht om een planregeling waarin op zijn perceel de exploitatie van een hoveniersbedrijf mogelijk wordt gemaakt. Dit verzoek heeft de raad gehonoreerd en daarbij is tevens voorzien in een medegebruik van het perceel van [appellant] voor het hobbymatig houden van paarden. Niet in geschil is dat [appellant] op het perceel een hoveniersbedrijf exploiteert en dat geen sprake is van een (volwaardig) agrarisch bedrijf in de zin van de planregels. De mogelijkheid om een bedrijfswoning op te richten op het perceel is dan ook niet in overeenstemming met het gemeentelijk beleid. [appellant] heeft niet onderbouwd dat een bedrijfswoning bij zijn hoveniersbedrijf niettemin noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering. Gelet hierop behoefde de raad in redelijkheid niet te voorzien in de mogelijkheid om op het perceel van [appellant] een bedrijfswoning op te richten.

De stelling van [appellant] dat het mogelijk is dat hij zijn activiteiten op het perceel wijzigt of aanpast, zodanig dat deze als volwaardig agrarisch gekwalificeerd zullen kunnen worden, doet aan het vorengaande niet af. Met eventuele niet concrete toekomstplannen van [appellant] behoefde de raad in redelijkheid geen rekening te houden bij het vaststellen van het plan.

2.5. Wat betreft het beroep van [appellant] op het provinciaal beleid overweegt de Afdeling dat [appellant] dit niet heeft onderbouwd. Bovendien geldt dat ook indien het provinciaal beleid zich niet zou verzetten tegen een bedrijfswoning op het perceel van [appellant], dit de raad niet kan verplichten om het verzoek van [appellant] te honoreren.

3. [appellant] heeft ter zitting een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Volgens hem heeft de raad medewerking verleend aan een verzoek van een hoveniersbedrijf om een bedrijfswoning op te richten op het perceel [locatie A]. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat in het door [appellant] genoemde geval sprake was van een bestaande bedrijfswoning die is verplaatst. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.

4. Het beroep is ongegrond.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van staat.

w.g. Kranenburg w.g. Zwemstra
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2013

91-739.