Uitspraak 201211029/1/R3


Volledige tekst

201211029/1/R3.
Datum uitspraak: 11 september 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1] en anderen, allen wonend te Son, gemeente Son en Breugel,
2. de naamloze vennootschap N.V. Nederlandse Gasunie, gevestigd te Groningen,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Son en Breugel,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 augustus 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Son A50" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen en Gasunie beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1] en anderen en Gasunie hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 mei 2013, waar [appellant sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en de raad, vertegenwoordigd door drs. O.G. Schook, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Het plan voorziet in een planologische regeling voor een deel van de rijksweg A50 (hierna: A50) ter hoogte van de kern Son en legt de bestaande situatie vast. Daarnaast voorziet het plan in een verhoging van de geluidwerende voorzieningen langs de A50 tot 8,5 m.

Het beroep van [appellant sub 1] en anderen

Ontvankelijkheid

3. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), zoals dit luidde ten tijde van belang, kan door een belanghebbende bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

4. Het beroep van [appellant sub 1] en anderen richt zich tegen de plandelen met de bestemming "Verkeer - Snelweg" ter hoogte van de woonwijken De Gentiaan en ’t Zand. [appellant sub 1] en anderen wonen allen aan de Juralaan en de Pyreneeënlaan in de woonwijk De Gentiaan, op een afstand van meer dan drie kilometer van de woonwijk ‘t Zand. Vanuit hun woningen hebben zij geen zicht op de betrokken gronden ter hoogte van de woonwijk ’t Zand en ook anderszins is niet gebleken van enige gevolgen van dit plandeel nabij hun woningen. Deze afstand is naar het oordeel van de Afdeling dan ook te groot om in zoverre een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen. Voorts hebben zij geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang van hen rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt.

De conclusie is dat [appellant sub 1] en anderen in zoverre geen belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat zij daartegen ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro, zoals dit luidde ten tijde van belang, op dit punt geen beroep kunnen instellen.

Het beroep van [appellant sub 1] en anderen is niet-ontvankelijk, voor zover gericht tegen de plandelen met de bestemming "Verkeer - Snelweg" ter hoogte van de woonwijk ‘t Zand.

Inhoudelijk

5. [appellant sub 1] en anderen betogen dat de raad ten onrechte het plandeel met de bestemming "Verkeer - Snelweg" ter hoogte van de woonwijk De Gentiaan heeft vastgesteld. Daartoe betogen zij dat een deel van de A50 ter hoogte van de woonwijk De Gentiaan in strijd met het vorige bestemmingsplan is aangelegd. Als gevolg hiervan ondervinden zij meer geluidhinder dan aanvankelijk was berekend. Zij voeren aan dat het akoestische rapport uit 1999 ondeugdelijk is en niet aan het plan ten grondslag had mogen worden gelegd en dat dit deel van de A50 alsnog overeenkomstig het vorige bestemmingsplan moet worden aangelegd. Zij willen een verlegging van dit weggedeelte waardoor aan de in de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) vervatte normen kan worden voldaan, in plaats van de voorziene verhoging van de bestaande geluidswallen ter hoogte van hun woningen. Zij vrezen voor een aantasting van hun woon- en leefklimaat als gevolg van de verhoging van de bestaande geluidwallen. Verder voeren zij aan dat de evaluatie van de Trajectnota/MER ten onrechte niet is uitgevoerd.

5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de bestaande situatie is vastgelegd in overeenstemming met de voorheen geldende bestemmingsplannen die hun grondslag vonden in het Tracébesluit voor dit deel van de A50. De A50 en de geluidwerende voorzieningen vallen binnen de verkeersbestemming van de voorheen geldende plannen. De verhoging van de geluidwallen is noodzakelijk gebleken omdat uit nader akoestisch onderzoek is gebleken dat zonder deze verhoging niet kan worden voldaan aan de normen uit de Wgh.

5.2. Ingevolge artikel 6, lid 6.1, aanhef en onder h, van de planregels zijn de gronden met de bestemming "Verkeer - Snelweg" mede bestemd voor geluidwerende voorzieningen, zoals geluidsschermen, -wallen en wal/schermcombinaties.

Ingevolge artikel 6, lid 6.2, onder 6.2.2, aanhef en onder b, mag de bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen, zoals geluidsschermen, -wallen en wal/schermcombinaties niet meer bedragen dan 8,5 m.

5.3. Over het betoog dat de Trajectnota/MER ten onrechte niet is geëvalueerd overweegt de Afdeling dat dit betoog niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden plandeel. De bedoelde Trajectnota/MER behoorde bij het voormelde Tracébesluit en is niet aan dit plan ten grondslag gelegd. Voor zover het betoog aldus moet worden verstaan dat een nieuw milieueffectrapport had moeten worden gemaakt, wordt overwogen dat dit plan niet voorziet in enige wijziging van de bestaande A50 ter plaatse. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen plicht bestond om voor dit plan een milieueffectrapport op te stellen. Het betoog faalt.

5.4. De Afdeling stelt vast dat het aan de orde zijnde deel van de A50 in overeenstemming met de voorheen geldende bestemmingsplannen, die een vertaling van het voormelde Tracébesluit betreffen, is aangelegd. Dit plan voorziet niet in een wijziging van het bestaande tracé van de A50. In zoverre is er, anders dan [appellant sub 1] en anderen betogen, dan ook geen sprake van legalisering van een illegale situatie. Dat een deel van het tracé van de A50 afwijkend van een model uit het akoestische rapport uit 1999 is aangelegd, maakt het voorgaande niet anders. Het betoog faalt.

5.5. De Afdeling stelt vast dat de raad, op verzoek van onder meer inwoners van de woonwijk De Gentiaan, opdracht heeft gegeven om een nieuw akoestisch onderzoek te verrichten en de resultaten van een akoestisch rapport uit 1999 te evalueren. De resultaten hiervan zijn neergelegd in het rapport "Akoestisch onderzoek rijksweg A50, Evaluatie Akoestische situatie De Gentiaan" van 7 september 2009 van het onderzoeksbureau K&M akoestische adviseurs (hierna: het evaluatierapport). In het evaluatierapport is geconcludeerd dat onder meer door de afwijkende uitvoering van de A50 ten opzichte van de uitvoering waarvan in het rapport uit 1999 is uitgegaan en hogere verkeersintensiteiten zich een overschrijding van de voorkeurgrenswaarde bij een deel van de woonwijk De Gentiaan voordoet. Om deze overschrijding teniet te doen is een verhoging van de bestaande geluidwal met 1 tot 4,5 m noodzakelijk. [appellant sub 1] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat het rapport uit 1999, gelezen in samenhang met het evaluatierapport, zodanige gebreken bevat dat dit niet aan het plan ten grondslag mocht worden gelegd. Daarbij is van belang dat het evaluatierapport enkele onjuist gebleken aannames, zoals vervat in het rapport uit 1999, heeft aangetoond en van correcties heeft voorzien. Het betoog faalt.

5.6. Over de aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1] en anderen door de voorziene verhoging van de geluidwal tot maximaal 8,5 m overweegt de Afdeling als volgt. Uit de verbeelding blijkt dat de woningen en de tuinen van [appellant sub 1] en anderen op een ruime afstand van deze wal zijn gelegen en dat daartussen een groenstrook van gemiddeld 80 tot 100 m ligt. De raad heeft zich derhalve in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet aannemelijk is dat zij door de verhoging van de geluidwal onaanvaardbare schaduwwerking of visuele hinder zullen ondervinden.

Overigens is niet in geschil dat het voorheen geldende bestemmingsplan reeds voorzag in geluidwerende voorzieningen van 5 tot 7,5 m. Inclusief de afwijkingsmogelijkheid was de maximaal toegestane hoogte 8,25 m.

Het betoog faalt.

5.7. Voor zover [appellant sub 1] en anderen betogen dat de raad had moeten kiezen voor een verlegging van het bestaande tracé in plaats van voor de verhoging van geluidwallen, overweegt de Afdeling dat de raad bij de keuze van een bestemmingsregeling een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. In dit geval heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de voorgestelde aanpassing van het tracé van de A50 zeer kostbaar en ingrijpend zou zijn en dat het verhogen van bestaande geluidwerende voorzieningen derhalve de voorkeur verdient, nu dit eenvoudiger en minder kostbaar zal zijn en geen onaanvaardbare ruimtelijke gevolgen heeft. Het betoog faalt.

5.8. Het beroep van [appellant sub 1] en anderen is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.

5.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat ten aanzien van het beroep van [appellant sub 1] en anderen geen aanleiding.

Het beroep van Gasunie

6. Gasunie betoogt dat in het plan ten onrechte een deel van een gastransportleiding ontbreekt en dat de daarbij behorende belemmeringenstrook onvolledig is weergegeven. Deze belemmeringenstrook moet 5 m aan weerszijden van de hartlijn van de buisleiding zijn. Het plan is in zoverre niet in overeenstemming met het Besluit externe veiligheid buisleidingen (hierna: het Bevb).

6.1. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van het Bevb geeft een bestemmingsplan de ligging weer van de in het plangebied aanwezige buisleidingen, alsmede de daarbij behorende belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding. De belemmeringenstrook bedraagt ten minste 5 m aan weerszijden van een buisleiding, gemeten vanuit het hart van de buisleiding.

6.2. De Afdeling overweegt dat uit het Bevb volgt dat de ligging van een gastransportleiding correct moet worden weergegeven op de verbeelding van een plan en moet zijn voorzien van een belemmeringenstrook, die aan weerszijden, gemeten vanuit het hart van de leiding, ten minste 5 m is. De raad heeft in zijn verweerschrift erkend dat de leiding en de belemmeringenstrook ten onrechte niet volledig en correct zijn weergegeven op de verbeelding van het plan. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

6.3. In hetgeen Gasunie heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met artikel 14, eerste lid, van het Bevb en artikel 3:2 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd, voor zover niet volledig en correct in de aardgastransportleiding en de daarbij behorende belemmeringenstrook is voorzien. De Afdeling ziet aanleiding overeenkomstig artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de raad op te dragen in zoverre een nieuw plan vast te stellen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.

6.4. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is ten aanzien van het beroep van Gasunie niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] en anderen niet-ontvankelijk, voor zover gericht tegen de plandelen met de bestemming "Verkeer - Snelweg" ter hoogte van de woonwijk ‘t Zand;

II. verklaart het beroep van [appellant sub 1] en anderen voor het overige ongegrond;

III. verklaart het beroep van de naamloze vennootschap N.V. Nederlandse Gasunie gegrond;

IV. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Son en Breugel 23 augustus 2012 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Son A50", voor zover niet volledig en correct in de aardgastransportleiding en de daarbij behorende belemmeringenstrook is voorzien;

V. draagt de raad van de gemeente Son en Breugel op om binnen 12 weken na verzending van deze uitspraak en met inachtneming hiervan een nieuw plan, voor zover dit onder IV. is vernietigd, vast te stellen en dit op de wettelijke voorgeschreven wijze bekend te maken;

VI. gelast dat de raad van de gemeente Son en Breugel aan de naamloze vennootschap N.V. Nederlandse Gasunie het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.S.D. Ramrattansing, ambtenaar van staat.

w.g. Helder w.g. Ramrattansing
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2013

408.