Uitspraak 201304485/1/R6


Volledige tekst

201304485/1/R6.
Datum uitspraak: 4 september 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Oudenbosch, gemeente Halderberge,
2. [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te Oudenbosch, gemeente Halderberge,

en

de raad van de gemeente Halderberge,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 maart 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Vermuntsche Heeren" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 augustus 2013, waar [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B], bijgestaan door mr. M.P. Wolf, advocaat te Breda, en de raad, vertegenwoordigd door R. Timmermans en J. van Nispen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

Toetsingskader

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het plan

2. Bij uitspraak van 13 juni 2012, zaak nr. 201108233/1/R3, heeft de Afdeling het besluit van de raad van 16 juni 2011 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Vermunt" gedeeltelijk vernietigd. Met de vaststelling van het onderhavige plan wordt wederom voorzien in de bouw van 66 woningen op de locatie Vermunt. De in het plan opgenomen eerste fase ziet op 25 reeds gerealiseerde woningen en de in het plan opgenomen tweede fase maakt de bouw van 41 woningen mogelijk.

Het beroep van [appellant sub 1]

3. [appellant sub 1] kan zich niet verenigen met het plan, voor zover in het plan woningen binnen een afstand van 50 m van zijn championkwekerij mogelijk worden gemaakt

4. [appellant sub 1] heeft een zienswijze naar voren gebracht over het ontwerpbestemmingsplan "Vermunt", maar geen beroep ingesteld tegen het besluit van 16 juni 2011 waarbij dat plan is vastgesteld, zodat hij geacht moet worden in dat besluit te hebben berust. Gelet hierop en nu uit hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd niet is gebleken dat hij door de vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan in een nadeliger situatie is komen te verkeren dan waarin hij zich bevond ten tijde van de vaststelling van het plan "Vermunt" en evenmin is gebleken van aan het onderhavige plan ten grondslag liggende gewijzigde feiten of omstandigheden waardoor [appellant sub 1] anderszins redelijkerwijs niet kan worden verweten niet eerder te zijn opgekomen, dient het beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk te worden verklaard.

Het beroep van [appellant sub 2]

5. [appellant sub 2] betoogt dat ten onrechte geen exploitatieplan is vastgesteld, omdat tussen de ontwikkelaar en de gemeente nog geen realisatieovereenkomst is gesloten.

5.1. Ingevolge artikel 6.12, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) kan de gemeenteraad, in afwijking van het eerste lid, bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het verhaal van kosten over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is.

Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen het besluit omtrent vaststelling van een exploitatieplan voor gronden, begrepen in een gelijktijdig vastgesteld bestemmingsplan.

Ingevolge het vierde lid wordt als belanghebbende bij een besluit als bedoeld in artikel 6.12, eerste en tweede lid, van de Wro, in elk geval aangemerkt degene die een grondexploitatieovereenkomst heeft gesloten met betrekking tot de in het desbetreffende besluit opgenomen gronden, of die eigenaar is van die gronden.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

5.2. Het beroep van [appellant sub 2] is onder meer gericht tegen het niet vaststellen van financiële delen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wro. Indien de raad in dit geval een exploitatieplan zou hebben vastgesteld, zou [appellant sub 2] niet als belanghebbende kunnen worden aangemerkt bij het exploitatieplan. Daartoe is van belang dat hij geen grondexploitatieovereenkomst als bedoeld in artikel 8.2, vierde lid, van de Wro heeft gesloten met betrekking tot gronden in het exploitatiegebied. Niet is gebleken dat hij eigenaar is van gronden in dat gebied en ook anderszins is niet gebleken van belangen van [appellant sub 2] die rechtstreeks betrokken zouden zijn bij de vaststelling van een exploitatieplan. Gelet hierop kan [appellant sub 2] niet worden aangemerkt als belanghebbende bij het niet vaststellen van de desbetreffende delen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wro. Het beroep, voor zover gericht tegen het niet vaststellen van financiële delen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wro, is niet-ontvankelijk.

6. Het beroep van [appellant sub 2] richt voorts zich tegen het gehele bestemmingsplan.

6.1. Voor zover de beroepsgronden van [appellant sub 2] betrekking hebben op de in het plan voorziene eerste fase van 25 woningen, overweegt de Afdeling dat voor de bouw van deze woningen met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling en bouwvergunning zijn verleend welke in rechte onaantastbaar zijn. Voorts zijn deze woningen opgenomen in het deel van het vorige plan dat met de uitspraak van 13 juni 2012 onherroepelijk is geworden. In het onderhavige plan heeft de raad opnieuw deze woningen opgenomen. Nu het plan in zoverre niet verschilt van het vorige plan en hetgeen reeds met de verleende vrijstelling en bouwvergunning mogelijk is gemaakt en [appellant sub 2] niet heeft gesteld dat er ten tijde van het nemen van het bestreden besluit een verandering van omstandigheden was ten opzichte van het vaststellingsbesluit van het vorige plan, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in dit geval een andere afweging had moeten maken.

6.2. De hierna volgende overwegingen van de Afdeling hebben enkel betrekking op de bezwaren voor zover deze zien op de in fase 2 voorziene bouw van 41 woningen.

7. [appellant sub 2] betoogt dat het plan is vastgesteld in strijd met het gemeentelijke beleid, zoals neergelegd in de StructuurvisiePlus, het Landschapsbeleidsplan "Samen voor Groen" en de Gebiedsvisie voor bebouwingsconcentraties Halderberge. Woningbouw is volgens de StructuurvisiePlus niet toegestaan in het plangebied, omdat dit in de StructuurvisiePlus uitdrukkelijk niet is aangeduid als gebied dat is gericht op landschappelijke inpassing van verstedelijking, aldus [appellant sub 2]. Voorts is het plan volgens hem niet in overeenstemming met de doelstelling van het Landschapsbeleidsplan van duurzaam behoud, ontwikkeling en versterking van een samenhangend groen landscha[appellant sub 2 A] merkt daarbij op dat het Landschapsbeleidsplan nog steeds geldend gemeentelijk beleid bevat, ondanks het verstrijken van de looptijd. Ten slotte maakt het plangebied geen deel uit van de in de Gebiedsvisie onderscheiden gebieden voor bebouwingsconcentraties.

7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan niet is vastgesteld in strijd met het gemeentelijke beleid. Volgens de raad is het plangebied in de StructuurvisiePlus aangemerkt als onderdeel van de kern Oudenbosch, waardoor het landschapsbeleidsplan niet van toepassing is op het plan. Verder is de Gebiedsvisie voor bebouwingsconcentraties Halderberge niet van toepassing, omdat het plangebied niet in het buitengebied van de gemeente ligt.

7.2. Zoals de Afdeling reeds in haar eerder genoemde uitspraak van 13 juni 2012 heeft overwogen, is de Gebiedsvisie voor bebouwingsconcentraties Halderberge niet van toepassing op het plangebied. Het Landschapsbeleidsplan ziet op de gronden in het bestemmingsplan "Buitengebied" van de gemeente Halderberge. Het plangebied van het onderhavige plan maakt daar geen deel van uit. Het Landschapsbeleidsplan is, anders dan [appellant sub 2] meent, derhalve evenmin van toepassing op dit plan.

Over het betoog van [appellant sub 2] dat het plan is vastgesteld in strijd met de StructuurvisiePlus, omdat het plangebied niet ligt in een gebied dat is gericht op landschappelijke inpassing van verstedelijking, wordt het volgende overwogen. Blijkens de strategiekaart bij de StructuurvisiePlus is het plangebied gelegen binnen de kern Oudenbosch. In de StructuurvisiePlus staat over de kern Oudenbosch dat het voor de hand ligt om juist in die kern woningen te ontwikkelen. Voorts volgt uit de StructuurvisiePlus niet dat woningbouw enkel is toegestaan in de in de StructuurvisiePlus genoemde gebieden die zijn gericht op landschappelijke inpassing. Gelet hierop ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan heeft vastgesteld in strijd met de StructuurvisiePlus.

Het betoog faalt.

8. [appellant sub 2] betoogt dat er geen behoefte bestaat aan de in het plan voorziene woningen. In dit verband voert hij aan dat in de plantoelichting staat dat het woningbouwprogramma in Oudenbosch groter is dan de woningbehoefte. Verder wijst hij erop dat uit de bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant, actualisering 2011, blijkt dat voor de gemeente Halderberge een bevolkingskrimp wordt verwacht.

8.1. Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt aan de volgende voorwaarden:

a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte;

b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat er sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre die behoefte binnen een bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;

c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

8.2. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting begrijpt de Afdeling het betoog van [appellant sub 2] aldus dat niet is voldaan aan de eisen uit artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.

De in het plan mogelijk gemaakte woningbouw kan worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling, zodat ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, de actuele regionale behoefte aan deze woningen in de plantoelichting inzichtelijk moet zijn gemaakt. De raad heeft ter onderbouwing van de behoefte gewezen op de resultaten van het door SGBO uitgevoerde woningmarktonderzoek "De woningmarkt in Halderberge 2008-2018" van juni 2008 (hierna: woningmarktonderzoek). In de plantoelichting wordt vermeld dat uit dit onderzoek blijkt dat in Oudenbosch behoefte is aan de in het plan voorziene typen woningen en dat tot en met 2012 behoefte is aan 300 nieuwe woningen. Over de periode na 2012 wordt in de plantoelichting aangegeven dat een grotere woningbehoefte wordt verwacht dan ten tijde van het woningmarktonderzoek werd voorzien. Deze verwachting heeft de raad niet onderbouwd aan de hand van concrete gegevens. In de plantoelichting is derhalve niet aan de hand van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro inzichtelijk gemaakt dat met de binnen het plangebied voorziene woningbouw wordt voorzien in een actuele regionale behoefte. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling dan ook aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat ziet op de in het plan opgenomen fase 2 is genomen in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.

9. [appellant sub 2] betoogt voorts dat het plan is vastgesteld in strijd met de Verordening ruimte Noord-Brabant 2012 (hierna: Verordening). Volgens hem voldoet het plan niet aan de artikelen 2.1, 2.2, 3.3 en 3.5 van de Verordening. Hij voert hiertoe aan dat de raad onvoldoende verantwoording heeft afgelegd over de bijdrage van het plan aan het behoud en de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het betreffende gebied. Voorts stelt [appellant sub 2] dat de passende bijdrage aan het landschapsfonds niet is verzekerd, omdat hij het bestaan van de overeenkomst tussen de gemeente en de projectontwikkelaar betwist. Ook is nog geen verslag gedaan over een landschapsfonds aan het regionaal ruimtelijk overleg, aldus [appellant sub 2]. Verder voert hij aan dat niet is aangetoond dat er financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren. Tot slot is volgens [appellant sub 2] ten onrechte in de toelichting niet ingegaan op de afspraken in het ruimtelijk regionaal overleg over de voorziene woningbouw en is niet duidelijk hoe de voorziene woningbouw zich verhoudt tot de beschikbare harde plancapaciteit.

9.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plangebied onderdeel is van het bestaand stedelijk gebied van de kern Oudenbosch. Hiertoe voert de raad aan dat dat het plangebied aan alle zijden wordt begrensd door bestaande bebouwing en een gat vormt in de bestaande bebouwingsstructuur van Oudenbosch. Voorts wijst de raad erop dat het college van gedeputeerde staten de bij de Verordening behorende kaart heeft gewijzigd, waardoor het plangebied thans geheel binnen bestaand stedelijk gebied ligt. Volgens de raad wordt dan ook voldaan aan het provinciaal beleid, nu het bestaand stedelijk gebied wordt versterkt en sprake is van concentratie van verstedelijking. Verder betoogt de raad dat het plan voorziet in een financiële bijdrage in het kader van landschapsverbetering en heeft de raad de betwiste overeenkomst tussen de gemeente en de projectontwikkelaar overgelegd.

9.2. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Verordening draagt een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied bij aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, in het bijzonder aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. De toelichting bij dat plan bevat daaromtrent een verantwoording.

Ingevolge het derde lid van dat artikel bevat de toelichting bij een bestemmingsplan, als bedoeld in het eerste lid, ten behoeve van het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit een verantwoording waaruit blijkt dat:

a. in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, in het bijzonder wat betreft de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, de cultuurhistorische waarden, de ecologische waarden, de aardkundige waarden en de landschappelijke waarden alsmede de op grond van deze verordening toegelaten ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden;

b. de omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling, in het bijzonder wat betreft de omvang van de beoogde bebouwing, past in de omgeving;

c. een op de beoogde ruimtelijke ontwikkeling afgestemde afwikkeling van het personen- en goederenvervoer, waaronder een goede aansluiting op de aanwezige infrastructuur van weg, water of spoor, waaronder openbaar vervoer, is verzekerd, een en ander onder onverminderd hetgeen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en elders in deze verordening is bepaald.

Ingevolge artikel 2.2, eerste lid, bevat een toelichting bij een bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, een verantwoording van de wijze waarop financieel, juridisch en feitelijk is verzekerd dat de realisering van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied waarop de ontwikkeling haar werking heeft of van het gebied waarvan de gemeente de voorgenomen ontwikkeling in de hoofdlijnen heeft beschreven.

Ingevolge het vierde lid van dit artikel wordt, indien een kwaliteitsverbetering, als bedoeld in het eerste lid, niet is verzekerd, het bestemmingsplan slechts vastgesteld indien een passende financiële bijdrage in een landschapsfonds is verzekerd, en wordt over de werking van dat fonds regelmatig verslag gedaan in het regionaal ruimtelijk overleg.

Ingevolge artikel 3.2 zijn bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling uitsluitend gelegen in bestaand stedelijk gebied.

Ingevolge artikel 3.3, eerste lid, kan in afwijking van artikel 3.2 een bestemmingsplan, gelegen in een zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, voorzien in een stedelijke ontwikkeling mits de toelichting daaromtrent een verantwoording bevat.

Ingevolge het tweede lid van dat artikel blijkt uit de verantwoording, bedoeld in het eerste lid, dat er financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde vorm van stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied van een van de kernen van de gemeente te situeren, in het bijzonder door middel van inbreiden, herstructureren, intensiveren, meervoudig ruimtegebruik of enige andere vorm van zorgvuldig ruimtegebruik.

Ingevolge het vierde lid van dat artikel strekt een bestemmingsplan, als bedoeld in het eerste lid, ertoe dat:

a. de stedelijke ontwikkeling aansluit bij bestaand stedelijk gebied of plaatsvindt in een nieuw cluster van stedelijke bebouwing;

b. bij de stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting van de stedelijke ontwikkeling rekening wordt gehouden met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren in het gebied zelf en in de naaste omgeving, waaronder mede begrepen de ontwikkeling van een groene geleding ten behoeve van ecologische en landschappelijke verbindingen;

Ingevolge artikel 3.5, eerste lid, bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwbouw van woningen een verantwoording over de wijze waarop:

a. de afspraken die daaromtrent in het regionaal ruimtelijk overleg, bedoeld in artikel 12.4, onder b, zijn gemaakt, worden nagekomen;

b. de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de afspraken genoemd onder a en tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw.

Ingevolge het tweede lid van dat artikel wordt onder harde plancapaciteit voor woningbouw, als bedoeld in het eerste lid, onder b, verstaan de capaciteit voor nieuw te bouwen woningen waarover een gemeente beschikt:

a. die wordt uitgedrukt in aantallen woningen, en

b. die is opgenomen in een vastgesteld bestemmingsplan waarbij de bestemming nog niet is verwezenlijkt.

9.3. Bij besluit van 19 maart 2013 heeft het college van gedeputeerde staten de bij de Verordening behorende kaart zodanig gewijzigd, dat het gehele plangebied is aangewezen als bestaand stedelijk gebied als bedoeld in de Verordening. Dit besluit van het college van gedeputeerde staten is op 2 mei 2013 in werking getreden. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit was de bij de Verordening behorende kaart derhalve nog niet aangepast en was het plangebied deels als bestaand stedelijk gebied en deels als zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling aangewezen.

In paragraaf 5.2 van de plantoelichting staat dat de locatie van de tweede fase wordt omgeven door bestaande bebouwing en een gat vormt in de bebouwingsstructuur van Oudenbosch en dat de raad uit een oogpunt van zorgvuldig ruimtegebruik daarom heeft gekozen voor deze locatie. Voorts is in de plantoelichting verantwoording afgelegd over de in artikel 2.1, derde lid, aanhef en onder a tot en met c van de Verordening genoemde aspecten. Het plan is derhalve in zoverre niet in strijd met artikel 2.1 van de Verordening vastgesteld.

In de plantoelichting is niet ingegaan op de verzekering van de in artikel 2.2, eerste lid, van de Verordening vereiste aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie. Wel is blijkens de plantoelichting op 30 januari 2007 een overeenkomst gesloten tussen de gemeente en de projectontwikkelaar, waarbij de ontwikkelaar zich heeft verplicht om een financiële bijdrage te leveren. Tweederde deel van deze bijdrage komt ten goede aan de reserve bovenwijkse voorzieningen, een landschapsfonds, als bedoeld in artikel 2.2, vierde lid van de Verordening. Nu de raad de overeenkomst heeft overgelegd, wordt in hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de bijdrage in een landschapsfonds niet is verzekerd. Voorts behoeft op grond van artikel 2.2, vierde lid, van de Verordening, anders dan [appellant sub 2] meent, niet voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan verantwoording te worden afgelegd over de werking van het landschapsfonds in het regionaal ruimtelijk overleg. Nu in het plan een passende bijdrage aan een landschapsfonds is verzekerd, is het plan in zoverre niet in strijd met artikel 2.2 van de Verordening.

Voorts heeft de raad in paragraaf 5.2 van de plantoelichting verantwoording afgelegd over de nakoming van de afspraken die zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg. Reeds hierom heeft de raad het plan niet vastgesteld in strijd met artikel 3.5, eerste lid, onder a, van de Verordening.

9.4. De raad heeft in de plantoelichting echter niet inzichtelijk gemaakt dat er financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de voorziene woningbouw binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren. Dat het plangebied in de visie van de raad ten tijde van het bestreden besluit weliswaar juridisch bezien lag in het zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, maar dat feitelijk sprake is van een onderbreking van bebouwing binnen bestaand stedelijk gebied kan niet tot een ander oordeel leiden, aangezien het juridische regime ten tijde van het bestreden besluit bepalend is. Voorts is de raad in de plantoelichting niet ingegaan op de verhouding tussen de voorziene woningbouw en de bestaande harde plancapaciteit. Gelet hierop is het plan eveneens vastgesteld in strijd met artikel 3.3, tweede lid, en artikel 3.5, eerste lid, onder b, van de Verordening, voor zover het betreft de gronden die ten tijde van het bestreden besluit in het zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling lagen.

10. De Afdeling heeft in haar eerder genoemde uitspraak van 13 juni 2012 de overige door [appellant sub 2] aangevoerde bezwaren behandeld en is op grond van de in die uitspraak opgenomen overwegingen tot het oordeel gekomen dat deze bezwaren ongegrond zijn. Nu het onderhavige plan voorziet in dezelfde ontwikkelingen als het plan dat in die uitspraak aan de orde was en in de stukken noch ter zitting gewijzigde omstandigheden naar voren zijn gebracht door [appellant sub 2], ziet de Afdeling geen grond om thans tot een ander oordeel te komen. Deze beroepsgronden falen.

Conclusie en proceskosten

11. Het beroep van [appellant sub 1] is niet-ontvankelijk.

Het beroep van [appellant sub 2] is niet ontvankelijk, voor zover dat is gericht tegen het niet vaststellen van financiële delen van een exploitatieplan. Het beroep van [appellant sub 2] is, voor zover ontvankelijk, gedeeltelijk gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb, artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro en de artikelen 3.3, tweede lid, en 3.5, eerste lid, onder b, van de Verordening te worden vernietigd, voor zover dit de gronden betreft die zijn aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart. Het beroep van [appellant sub 2] is voor het overige ongegrond.

12. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 2] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van [appellant sub 1] bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk;

II. verklaart het beroep van [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] niet-ontvankelijk voor zover dat is gericht tegen het niet vaststellen van financiële delen van een exploitatieplan;

III. verklaart het beroep van [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B], voor zover ontvankelijk, gedeeltelijk gegrond;

IV. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Halderberge van 29 januari 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Vermuntsche Heeren", voor zover dit betrekking heeft op de gronden die zijn aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart;

V. draagt de raad van de gemeente Halderberge op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel IV wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

VI. verklaart het beroep van [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] voor het overige ongegrond;

VII. veroordeelt de raad van de gemeente Halderberge tot vergoeding van bij [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

VIII. gelast dat de raad van de gemeente Halderberge aan [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.

Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.

w.g. Drupsteen w.g. Drouen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2013

472-767.


2013p04485_1