Uitspraak ​201305295/2/R2


Volledige tekst

​201305295/2/R2.
Datum uitspraak: 2 augustus 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker] en anderen, wonend te Bronkhorst, gemeente Bronckhorst,

en

de raad van de gemeente Bronckhorst,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 25 april 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied; [locatie] Baak" (hierna: het plan) vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.
[verzoeker] en anderen hebben de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 juli 2013, waar [verzoeker] en anderen, vertegenwoordigd door drs. R.A.M. van Woerden, en de raad, vertegenwoordigd door G.H. Knoef-Vruggink, W.J. Drok, S.R.A. Leferink, allen werkzaam bij de gemeente, en K. Smink, werkzaam bij het Waterschap Rijn en IJssel, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door M.H.M. Schiphorst, gehoord.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. Met het verzoek om voorlopige voorziening beogen [verzoeker] en anderen onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding van het plan te voorkomen.

3. Het plan heeft betrekking op de nieuwvestiging van een melkrundveehouderijbedrijf op het perceel [locatie] (hierna: het perceel) ten noordwesten van de kern Baak. Daartoe is in de verbeelding aan het perceel de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap en Natuur" toegekend.

4. Partijen zijn verdeeld over de vraag of de gronden die verzoeker en anderen naar voren brengen gelet op artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht zouden kunnen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De voorzitter overweegt dat deze procedure zich niet leent voor beantwoording van die vraag en dat die in de bodemprocedure onderzocht zal moeten worden. De vraag of vooruitlopend op dat oordeel een voorlopige voorziening moet worden getroffen zal dan ook met name worden beantwoord aan de hand van een afweging van de betrokken belangen.

5. [verzoeker] en anderen betogen dat het plan significante gevolgen kan hebben voor het nabijgelegen Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel, zodat de raad voor de vaststelling van het plan een passende beoordeling had moeten maken. Zij voeren hiertoe aan dat ten onrechte op grond van de ‘Beleidsregels Stikstof en Natura 2000 Gelderland’ (hierna: de beleidsregels) is geconcludeerd dat de nieuwvestiging van het bedrijf zeker geen significante gevolgen voor het betrokken gebied heeft. Volgens [verzoeker] en anderen is niet aangetoond dat een toename van de stikstofdepositie onder de drempelwaarden die zijn opgenomen in de beleidsregels geen significante gevolgen kan hebben voor het betrokken gebied. Tevens voeren zij aan dat ten onrechte geen milieueffectrapportage is gemaakt.

5.1. In de plantoelichting wordt verwezen naar de ‘Voortoets Natuurbeschermingswet 1998 ten behoeve van [locatie] te Baak in de gemeente Bronckhorst’ van 3 oktober 2012, die in opdracht van initiatiefnemer door Econsultancy is uitgevoerd. Hierin wordt ervan uitgegaan dat op de nieuwvestiging van het bedrijf de beleidsregels, als uitvoeringsreglement bij de Verordening Stikstof en Natura 2000 Gelderland, van toepassing zijn. De beleidsregels bepalen onder meer dat een vergunning kan worden verleend indien de geldende drempelwaarden niet worden overschreden. Voor het gebied Uiterwaarden IJssel is de drempelwaarde volgens de beleidsregels 1% van de kritische depositiewaarde van de stikstofgevoelige habitattypen. In de voortoets is vermeld dat uit het vergelijken van de berekende depositie van het nieuw te vestigen bedrijf met de drempelwaarde blijkt dat de totale stikstofdepositie van het nieuwe bedrijf niet tot gevolg heeft dat de drempelwaarde wordt overschreden, waardoor een significant negatief effect op voorhand is uitgesloten. Nu een significante negatief effect op voorhand is uitgesloten, heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat geen aanleiding bestaat voor het maken van een passende beoordeling.

5.2. Ingevolge artikel 19j, tweede lid, van de Nbw 1998 maakt het bestuursorgaan voor plannen die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied maar die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, alvorens het plan vast te stellen een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied.

Ingevolge artikel 7.2a, eerste lid, van de Wet milieubeheer wordt een milieueffectrapport gemaakt bij de voorbereiding van een op grond van een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling verplicht vast te stellen plan, waarvoor, in verband met een daarin opgenomen activiteit, een passende beoordeling moet worden gemaakt op grond van artikel 19j, tweede lid, van de Nbw 1998.

5.3. Ingevolge artikel 19j, tweede lid, van de Nbw 1998 dient te worden beoordeeld of een plan significante gevolgen kan hebben voor het desbetreffende gebied. Door middel van de beleidsregels is beoogd een invulling te geven aan die beoordeling. De voorzitter is er niet van overtuigd dat toepassing van de beleidsregels, als uitvoeringsreglement van de Verordening Stikstof en Natura 2000 Gelderland, voldoende waarborg bieden dat de nieuwvestiging van het bedrijf geen significante gevolgen heeft voor het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel. Hierbij neemt de voorzitter in aanmerking dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting niet is gebleken waarop de drempelwaarde, die in de beleidsregels voor het desbetreffende gebied is opgenomen, is gebaseerd. Naar het oordeel van de voorzitter kan derhalve vooralsnog niet met zekerheid worden uitgesloten dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel niet zullen worden aangetast indien de ammoniakdepositie van het nieuw te vestigen bedrijf de drempelwaarde van 1% van de kritische depositiewaarde niet overschrijdt.

In het verlengde hiervan is het naar het oordeel van de voorzitter niet uitgesloten dat ingevolge artikel 7.2a, eerste lid, van de Wet milieubeheer een milieueffectrapportage had moeten worden gemaakt.

6. [verzoeker] en anderen betogen dat de in artikel 3, lid 3.5, onder 3.5.1, aanhef en onder f, opgenomen planregel onjuist is geformuleerd. Met deze planregel wordt volgens hen niet bereikt dat niet meer dan de in de planregel genoemde aantallen dieren binnen het plangebied worden gehouden.

6.1. Ingevolge artikel 3, lid 3.5, onder 3.5.1, aanhef en onder f, van de planregels wordt onder het gebruiken van gronden en bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan in ieder geval begrepen het houden van maximaal 170 melkkoeien, 114 stuks vrouwelijk jongvee, 2 volwassen paarden en 2 volwassen pony’s.

6.2. Volgens de raad is met de planregel beoogd vast te leggen dat niet meer dan de in de planregel genoemde aantallen dieren binnen het plangebied worden gehouden. Naar het oordeel van de voorzitter heeft de raad met de planregel niet vastgesteld hetgeen hij heeft beoogd vast te stellen.

7. Gelet op het hiervoor onder 5.3 en 6.2 overwogene en bij afweging van de betrokken belangen ziet de voorzitter aanleiding om bij wijze van voorlopige voorziening het bestreden besluit te schorsen.

8. Gelet hierop behoeven de overige gronden van [verzoeker] en anderen thans geen bespreking.

9. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Bronckhorst van 25 april 2013;

II. veroordeelt de raad van de gemeente Bronckhorst tot vergoeding van bij [verzoeker] en anderen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

III. gelast dat de raad van de gemeente Bronckhorst aan [verzoeker] en anderen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. van Baaren, ambtenaar van staat.

w.g. Parkins-de Vin w.g. Van Baaren
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2013

579-772.