Uitspraak ​201305084/2/R4


Volledige tekst

​201305084/2/R4.
Datum uitspraak: 2 augustus 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

1. de vereniging Vereniging tegen Milieubederf in en om het Nieuwe Waterweggebied, gevestigd te Barendrecht, en anderen (hierna: VTM en anderen),
2. [verzoeker sub 2], wonend te [woonplaats], en anderen,

en

het dagelijks bestuur van de deelgemeente Overschie,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 april 2013, nummer BDB13/00041, heeft het dagelijks bestuur het wijzigingsplan "Bochtafsnijding Delftse Schie" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben VTM en anderen en [verzoeker sub 2] en anderen beroep ingesteld.
VTM en anderen en [verzoeker sub 2] en anderen hebben de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 22 juli 2013, waar VTM en anderen, vertegenwoordigd door L. van der Horst en R. van Loon en bijgestaan door mr. J.E. Dijk, advocaat te Haarlem, [verzoeker sub 2] en anderen, bij monde van [gemachtigden], en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. K.I. Siem, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting het college van gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland (hierna: het college), vertegenwoordigd door mr. J.A. Spee, advocaat te Den Haag, gehoord.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. Het plan voorziet in een bochtafsnijding in de Delftse Schie, waarbij de vaarweg over een lengte van ongeveer 800 m wordt verlegd, waardoor deze zonder bochten zal aansluiten op de Delfshavense Schie.

3. Het dagelijks bestuur betwist de ontvankelijkheid van de beroepen van VTM en anderen en [verzoeker sub 2] en anderen, nu een aantal van hen niet op zichtafstand van het plangebied woont. Daarnaast is het volgens het dagelijks bestuur niet duidelijk of een aantal van hen, gezien de doelstellingen van hun statuten, in hun belang zijn getroffen.

De voorzitter is van oordeel dat deze procedure zich niet leent voor de beantwoording van deze vragen. Deze kunnen in de bodemprocedure beoordeeld worden.

4. VTM en anderen en [verzoeker sub 2] en anderen betogen dat het plan niet uitvoerbaar is, omdat het plan ter plaatse van de westelijke oever van de nieuwe vaarweg niet voorziet in een waterkering. Daarbij ligt de westelijke oever niet binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan "Overschie-Dorp" betrekking heeft, maar binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Noordwest", zodat nadere besluitvorming noodzakelijk is. Op de plek waar de waterkering zou moeten komen, staat een bomenrij ter afscherming van de bedrijfsgebouwen van het bedrijventerrein. Indien de bomenrij gekapt moet worden, betekent dit een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden, omdat er direct zicht op het bedrijventerrein zal ontstaan. VTM en anderen en [verzoeker sub 2] en anderen betogen voorts dat in de milieueffectrapportage-beoordeling (hierna: m.e.r.-beoordeling) geen rekening is gehouden met de waterkering aan de westelijke oever. Ten slotte voeren zij aan dat het plan in strijd is met de Verordening ruimte Zuid-Holland (hierna: de Verordening), omdat de bochtafsnijding niet is ingetekend in het bij de Verordening behorende kaartmateriaal. Dit brengt onder meer mee dat de in het plan voorziene bochtafsnijding in strijd met artikel 11 van de Verordening een regionale waterkering doorsnijdt en in strijd met artikel 15 van de Verordening een nieuwe provinciale vaarweg mogelijk maakt. Met het verzoek beogen VTM en anderen en [verzoeker sub 2] en anderen onomkeerbare gevolgen van inwerkingtreding van het plan te voorkomen.

4.1. Het dagelijks bestuur heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het plan uitvoerbaar is. Voor de waterkering aan de westelijke oever zijn verschillende oplossingen mogelijk, waar nog nader onderzoek naar moet worden gedaan. Bij de uitvoering en de aanleg van de nieuwe vaarweg zal worden beoordeeld wat er met de bomenrij op de westelijke oever gaat gebeuren. Het dagelijks bestuur stelt voorts dat in de m.e.r.-beoordeling het hele project is bezien. Nu van negatieve waarden in het grondwater in en rondom het plangebied niet is gebleken, is terecht besloten dat geen milieueffectrapport (hierna: MER) hoeft te worden opgesteld.

Het college, vaarwegbeheerder van onder meer de Delftse Schie en initiatiefnemer van het plan, heeft ter zitting toegelicht dat verdere besluitvorming over de waterkering aan de westelijke oever in procedure is. Wat er met de bomenrij gaat gebeuren, is nog onzeker, maar er zal zorg voor worden gedragen dat de bomen worden teruggeplant voor zover de waterkering dat toelaat, hetgeen in overleg met het waterschap zal worden onderzocht. Ten aanzien van de gestelde strijdigheid met de Verordening heeft het college toegelicht dat de kaarten bij de Verordening na de uitvoering en aanleg van de nieuwe vaarweg zullen worden aangepast.

4.2. Vast staat dat het plan niet voorziet in een waterkering aan de westelijke oever, omdat de westelijke plangrens en de westelijke grens van de te realiseren vaarweg samenlopen. Voorts staat vast dat een waterkering aan de westelijke oever noodzakelijk is. Ter zitting is evenwel niet duidelijk geworden of het mogelijk is een waterkering aan de westelijke oever aan te leggen en zo ja, hoe deze zal worden aangelegd. Tevens is niet duidelijk geworden in hoeverre de bomenrij, die dient als visuele afscherming van het ten westen van het plangebied gelegen bedrijventerrein, kan worden gehandhaafd in verband met de aanleg van de waterkering. Hoewel de waterkering buiten het plangebied zal worden aangelegd, hadden deze aspecten naar het voorlopig oordeel van de voorzitter, gelet op de nauwe samenhang met het plan, moeten worden betrokken bij de vaststelling van het plan. De stelling dat een en ander nog nader zal worden onderzocht, is daartoe onvoldoende.

De voorzitter overweegt voorts dat uit de stukken en de toelichting ter zitting niet duidelijk is geworden of in de m.e.r.-beoordeling rekening is gehouden met de aanleg van de waterkering aan de westelijke oever en met het kappen van een deel van de bomenrij tussen de westelijke oever en het bedrijventerrein. Gelet op de datum van de aanmeldingsnotitie m.e.r. van 17 februari 2011, aangevuld in juli 2012, en de onweersproken stelling van [verzoeker sub 2] en anderen dat pas tijdens een informatieavond in 2013 duidelijk is geworden dat een deel van de bomenrij zal worden gekapt, kan dit worden betwijfeld. In verband met het voorgaande staat niet vast dat geen MER had hoeven worden opgesteld.

5. Wat betreft de beroepsgrond dat het plan in strijd is met de Verordening, overweegt de voorzitter dat vooralsnog twijfel bestaat over de juistheid van de stelling van het college dat het plan niet in strijd met de Verordening is vastgesteld, omdat het bij de Verordening behorende kaartmateriaal na de uitvoering en aanleg van de nieuwe vaarweg zal worden aangepast.

6. Gelet op het vorenstaande en in aanmerking genomen de betrokken belangen, ziet de voorzitter aanleiding om de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen en het besluit tot vaststelling van het wijzigingsplan te schorsen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat ter zitting duidelijk is geworden dat de voor het project verleende subsidies pas op langere termijn mogelijk vervallen.

7. Het dagelijks bestuur dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het dagelijks bestuur van de deelgemeente Overschie van 17 april 2013, nummer BDB13/00041, tot vaststelling van het wijzigingsplan "Bochtafsnijding Delftse Schie";

II. veroordeelt het dagelijks bestuur van de deelgemeente Overschie tot vergoeding van bij de vereniging Vereniging tegen Milieubederf in en om het Nieuwe Waterweggebied en anderen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 956,68 (zegge: negenhonderdzesenvijftig euro en achtenzestig cent), waarvan € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen, en tot vergoeding van bij [verzoeker sub 2] en anderen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

III. gelast dat het dagelijks bestuur van de deelgemeente Overschie aan verzoekers het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) voor de vereniging Vereniging tegen Milieubederf in en om het Nieuwe Waterweggebied en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen, en € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [verzoeker sub 2] en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van staat.

w.g. Parkins-de Vin w.g. Kegge
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2013

413-662.