Uitspraak ​201209837/1/A2


Volledige tekst

​201209837/1/A2.
Datum uitspraak: 7 augustus 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 29 augustus 2012 in zaak nr. 12/4040 in het geding tussen:

[appellant]

en

de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de CSG).

Procesverloop

Bij besluit van 26 mei 2011 heeft de CSG de aanvraag van [appellant] om een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven, afgewezen.

Bij besluit van 6 april 2012 heeft de CSG het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 29 augustus 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De CSG heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juli 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.T. de Vaal, advocaat te Den Haag, en de CSG, vertegenwoordigd door mr. A.C. Rop, advocaat te Den Haag, en mr. J.C.M. van de Weerd, werkzaam bij het schadefonds geweldsmisdrijven, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: Wsg) kunnen uit het fonds uitkeringen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.

Ingevolge artikel 5 kan een uitkering achterwege blijven of op een geringer bedrag worden bepaald, indien de toegebrachte schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan het slachtoffer is toe te rekenen.

Ter nadere invulling van haar in de Wsg neergelegde bevoegdheid heeft de CSG beleid neergelegd in de zogeheten Beleidsbundel.

Volgens paragraaf 1.5 van de Beleidsbundel kan een uitkering achterwege blijven of op een lager bedrag worden vastgesteld, als de toegebrachte schade mede een gevolg is van een omstandigheid, die aan het slachtoffer is toe te rekenen (artikel 5 van de Wsg). Bij de bepaling of er sprake is van een eigen aandeel van het slachtoffer zal de vraag beantwoord moeten worden of het slachtoffer het geweldsmisdrijf had kunnen en moeten voorkomen. Bekeken wordt of het slachtoffer zichzelf onnodig in een situatie heeft gebracht waarin hij geweld kon en moest verwachten. In het geval dat het slachtoffer zich in het criminele circuit bevindt (drugshandel en wapenhandel) zal de aanvraag worden afgewezen.

2. Op 25 januari 2011 heeft [appellant] een aanvraag ingediend om een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven op de grond dat hij slachtoffer is geworden van poging tot moord dan wel doodslag als gevolg van een steekpartij op 20 augustus 2010.

Bij besluit van 26 mei 2011 heeft de CSG zijn aanvraag afgewezen. Daaraan heeft zij ten grondslag gelegd dat de schade mede aan [appellant] zelf is te wijten, omdat het aannemelijk is dat hij zich in het criminele circuit heeft begeven door zich in te laten met handel in verdovende middelen en het een feit van algemene bekendheid is dat bij die handel regelmatig geweld wordt gebruikt.

Bij besluit van 6 april 2012 heeft de CSG het bezwaar van [appellant] ongegrond verklaard en daaraan ten grondslag gelegd dat op basis van de inhoud van het strafdossier, waaronder een proces-verbaal van de Regionale Criminele Inlichtingen Eenheid (hierna: RCIE) en gelezen in samenhang met verklaringen die [appellant] bij de politie heeft afgelegd, voldoende aannemelijk is geworden dat een onenigheid over een partij heroïne de aanleiding is geweest voor het geweldsmisdrijf waarvan hij slachtoffer is geworden.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de CSG op grond van de RCIE-informatie en zijn verklaringen bij de politie tot de conclusie kon komen dat de toegebrachte schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan hem is toe te rekenen en de CSG de aanvraag om die reden terecht heeft afgewezen. Daartoe voert hij aan dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd, nu de CSG haar besluit heeft gebaseerd op een niet onderbouwde verklaring van een onbekende informant van de RCIE. Dat die verklaring door een verbalisant van politie als betrouwbaar is aangemerkt, doet daar volgens [appellant] niet aan af, omdat die betrouwbaarheid niet kan worden getoetst.

Voorts voert hij aan dat de uitspraak van de rechtbank met betrekking tot zijn verklaringen onbegrijpelijk is, nu uit die verklaringen volgens hem juist volgt dat hij zich niet meer in het criminele circuit bevindt, hij [persoon] ook niet uit de drugswereld kent en de confrontatie tussen [persoon] en hem dus geen gevolg kan zijn van een ruzie over drugs.

3.1. Niet in geschil is dat [appellant] slachtoffer is geworden van een geweldsmisdrijf als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsg. Ter beoordeling staat of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de CSG een uitkering aan [appellant] op grond van artikel 5 van de Wsg en paragraaf 1.5 van de Beleidsbundel achterwege kon laten, omdat de hem toegebrachte schade mede het gevolg is van de omstandigheid dat hij zich heeft begeven in het criminele circuit en die omstandigheid aan hem is toe te rekenen.

3.2. [appellant] heeft zijn stelling dat de aan de RCIE verstrekte informatie mogelijk van criminelen afkomstig is die geen baat hebben bij juiste informatieverstrekking, mede gelet op de omstandigheid dat de RCIE de verstrekte informatie op basis van de bij haar bekende achtergrond van de informant als betrouwbaar heeft aangemerkt, niet aannemelijk gemaakt. Dat de betrouwbaarheid van die informant en van die informatie verder niet kan worden geverifieerd, dient voor rekening van [appellant] te komen, nu hij er niet mee heeft ingestemd dat de rechtbank kennis zou nemen van het door de CSG onder geheimhouding aan de rechtbank toegezonden dossier in de strafzaak. Voorts heeft de CSG zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat uit het proces-verbaal van de RCIE, in samenhang gelezen met de verklaringen van [appellant] over zijn criminele verleden, blijkt dat onenigheid over een partij heroïne de aanleiding is geweest voor het geweldsmisdrijf waarvan hij slachtoffer is geworden. Anders dan [appellant] ter zitting heeft betoogd, kon de CSG uit zijn verklaringen opmaken dat hij zich in het verleden in de drugswereld heeft begeven. De rechtbank heeft aldus terecht geoordeeld dat de CSG, op grond van de aan de RCIE verstrekte informatie in samenhang bezien met de verklaring van [appellant], aannemelijk mocht achten dat de steekpartij het gevolg is van de omstandigheid dat [appellant] zich in het drugscircuit heeft begeven.

Het betoog faalt.

4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Lodder
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2013

17-705.