Uitspraak ​201300489/1/R4


Volledige tekst

​201300489/1/R4.
Datum uitspraak: 24 juli 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Barendrecht,

en

de raad van de gemeente Barendrecht,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Sportpark Ziedewij" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juni 2013, waar [appellant], bijgestaan door ing. E.J.P. Verheul, en de raad, vertegenwoordigd door mr. L.L. Scheppink en ing. D.T. Amesz, beiden werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door H. Raaijmakers en mr. C. Tang, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het plan bevat een juridisch-planologische regeling voor het sportpark Ziedewij. Het plan maakt onder meer de bouw van maximaal 40 grondgebonden woningen mogelijk ter plaatse van de voormalige hockeyvelden en het tussen deze velden gelegen openbaar groen. Daartoe heeft de raad aan deze gronden de bestemming "Woongebied-1" (hierna: "WG-1") toegekend.

Procedureel

2. [appellant] betoogt dat de raad in zijn verweerschrift ten onrechte de Crisis- en herstelwet (hierna: de Chw) van toepassing heeft verklaard op het bestreden besluit. Hij voert aan dat noch in de publicatie van het bestreden besluit, noch in het vaststellingsbesluit is vermeld dat de Chw van toepassing is.

2.1. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Chw, is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van deze wet van toepassing op alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten dan wel voor de bij bijlage II bij deze wet bedoelde ruimtelijke en infrastructurele projecten.

Voor de toepassing van de Chw op het bestreden besluit is, anders dan [appellant] aanvoert, niet van belang of dit in de publicatie van het bestreden besluit, of in het bestreden besluit is vermeld. Van belang is of het besluit betrekking heeft op een categorie projecten genoemd in bijlage I of een project genoemd in bijlage II van de Chw.

2.2. In categorie 3, onder 3.1, van bijlage I van de Chw wordt als categorie ruimtelijke en infrastructurele projecten als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, aangemerkt de ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) ten behoeve van de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied of de herstructurering van woon- en werkgebieden.

Het onderhavige besluit is vastgesteld krachtens artikel 3.1, eerste lid, van afdeling 3.1 van de Wro en het plan maakt onder meer de bouw van maximaal 40 grondgebonden woningen mogelijk, zodat afdeling 2, van hoofdstuk 1, van de Chw op dit besluit van toepassing is.

Inhoudelijke beroepsgronden

3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

4. [appellant] woont aan het [locatie A] en zijn beroep is gericht tegen het plandeel met de bestemming "WG-1" dat naast zijn woning is gelegen. [appellant] stelt dat geen behoefte bestaat aan de in dit plandeel voorziene woningbouw. Hij voert aan dat in de aangrenzende Oranjewijk veel huizen langdurig te koop staan en deze als gevolg van de crisis, ondanks dalende prijzen, niet worden verkocht. Volgens [appellant] is ten onrechte geen actueel onderzoek verricht naar de behoefte aan woningen.

4.1. De raad stelt dat in het plan twee-ondereen-kapwoningen en vrijstaande woningen mogelijk worden gemaakt die de doorstroming in het gebied bevorderen, waardoor andere woningen voor starters op de woningmarkt toegankelijk worden. Voorts stelt de raad dat uit gesprekken met makelaars is gebleken dat de wijk aantrekkelijk is om te wonen. De huidige bewoners willen er graag blijven wonen en de wijk trekt nieuwe bewoners aan, aldus de raad.

De raad stelt zich op het standpunt dat met deze beroepsgrond niet wordt voldaan aan het relativiteitsvereiste, zoals bedoeld in het ten tijde van belang geldende artikel 1.9 van de Chw, omdat [appellant] stelt dat er geen behoefte bestaat aan woningen in een bepaald prijssegment, maar niet dat er helemaal geen behoefte zou zijn aan woningen.

4.2. Onder verwijzing naar de uitspraak van 18 januari 2012 in zaak nr. 201105439/1/R2 overweegt de Afdeling dat [appellant] zich in het kader van een goede ruimtelijke ordening ter bescherming van zijn woon- en leefklimaat kan beroepen op het voorkomen van woonbebouwing ter plaatse. In het licht van die afweging kan [appellant] ook het ontbreken van behoefte aan woningbouw in een bepaald prijssegment naar voren brengen.

4.3. Ingevolge artikel 9, lid 9.1.1, aanhef en onder a, van de planregels, zijn de voor "WG-1" aangewezen gronden bestemd voor wonen, groen- en watervoorzieningen en verkeer, waaronder begrepen:

a. wonen, waarbij geldt dat het aantal woningen niet meer bedraagt dan 40;

4.4. Het plan voorziet op de gronden met de bestemming "WG-1" in 40 grondgebonden woningen, een combinatie van vrijstaande woningen en twee-onder-een-kapwoningen, bestaande uit twee lagen met een kap. De doelgroep voor deze woningen vormen de 1- en 2 persoonshuishoudens onder de 55 jaar en gezinnen. Bouwen voor deze doelgroep bevordert de doorstroming, zodat weer woningen vrijkomen op de markt voor starters en ouderen, aldus de plantoelichting.

4.5. Ecorys Nederland B.V. heeft in opdracht van de gemeente een haalbaarheidsonderzoek uitgevoerd, dat is weergegeven in het rapport van 2 november 2009 (hierna: het haalbaarheidsonderzoek).

Volgens dit haalbaarheidsonderzoek bestaat de samenstelling van de inwoners van Barendrecht voornamelijk uit gezinnen en neemt het aantal huishoudens in 2020 met 8% toe ten opzichte van 2009.

De jaarlijkse indicatieve vraag naar nieuwbouwwoningen in Barendrecht in het segment €373.000 of hoger, ligt volgens het haalbaarheidsonderzoek tussen 40 en 70 woningen.

Aansluitend op deze vraag, wordt daarom volgens de Gebiedsvisie Ziedewij 'Van sporten naar Wonen' (hierna: de Gebiedsvisie), van 17 november 2011, op deze locatie uitgegaan van 40 woningen, in een mix van tweekappers en vrijstaand. Een dergelijk woningbouwprogramma zorgt volgens de Gebiedsvisie voor doorstroming in Barendrecht: uitstroom van gezinnen en 1- en 2 persoonshuishoudens uit eengezinswoningen. Deze komen beschikbaar voor senioren, starters en 1-2 persoonshuishoudens. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze gegevens onjuist zijn.

Hetgeen [appellant] aanvoert over de huidige economische situatie, doet aan het voorgaande niet af, reeds omdat het plan zich uitstrekt over een periode van in beginsel tien jaar.

5. [appellant] vreest een toename van de parkeerdruk op de parkeerplaats in de nabijheid van zijn woning, omdat het plan in onvoldoende parkeerruimte voorziet. Hij voert aan dat de parkeerberekening niet klopt, omdat daarbij van een aantal onjuiste uitgangspunten is uitgegaan. Zo is er volgens hem ten onrechte van uitgegaan dat de reeds bestaande parkeerplaatsen bij de entree van het sportpark geen deel uitmaken van de parkeerbehoefte van de toekomstige bewoners van de in het plan voorziene woningbouw.

5.1. De raad stelt dat bij het bepalen van de parkeerbehoefte in dit plan is uitgegaan van kentallen van het CROW en de parkeernota van de gemeente Barendrecht. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan voorziet in voldoende parkeergelegenheid voor de toekomstige bewoners van het plangebied en dat de parkeerplaatsen bij de entree van het sportpark geen deel uitmaken van die parkeerbehoefte.

5.2. Ingevolge artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder d, artikel 6, lid 6.1, aanhef en onder c, en artikel 8, lid 8.1, aanhef en onder c, van de planregels in samenhang bezien met de verbeelding, maakt het plan op gronden met onderscheidenlijk de bestemmingen "Sport", "Verkeer" en "Wonen", in het plangebied parkeervoorzieningen mogelijk

Ingevolge artikel 9, lid 9.1.1, aanhef en onder c, van de planregels in samenhang bezien met de verbeelding, maakt het plan op gronden met de bestemming "WG-1" parkeervoorzieningen mogelijk, waarbij per woning ten minste 1,8 parkeerplaats wordt gerealiseerd, waarvan 0,8 parkeerplaats bestemd is voor bezoekersparkeren.

5.3. Voor het vaststellen van de parkeernorm heeft de raad aansluiting gezocht bij de parkeernota van de gemeente Barendrecht die op 30 juni 2008 is vastgesteld. Deze parkeernota is gebaseerd op kencijfers van het CROW, zoals weergegeven in de "Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom".

Volgens blz. 7 van de plantoelichting dient 1 parkeerplaats op eigen terrein, en 0,8 op openbaar terrein te worden gerealiseerd. Indien er twee opstelplaatsen naast elkaar op eigen terrein aanwezig zijn, kan worden volstaan met 0,5 parkeerplaats op openbaar terrein. Volgens de plantoelichting gaat de voorkeur er naar uit om 2 parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren.

5.4. Gelet op de parkeervoorzieningen die het plan mogelijk maakt en de voor gronden met de bestemming "WG-1" gehanteerde parkeernorm van 1,8 parkeerplaats per woning, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] aanvoert geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in voldoende parkeergelegenheid voorziet. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de feitelijke parkeersituatie zodanig is dat de raad de aanwezigheid van de bestaande parkeerplaatsen bij de entree van het sportpark in redelijkheid had moeten meetellen bij de beoordeling van de parkeerbehoefte voor de bewoners van de voorziene woningen.

6. [appellant] stelt dat door de komst van de woningen ten onrechte waardevol groen - waaronder monumentale bomen - van de voormalige hockeyvelden, tussen en naast de velden gelegen openbaar groen, alsmede een hondenlosloopgebied, zullen verdwijnen. Volgens [appellant] is er voor het hondenlosloopgebied geen alternatief beschikbaar.

6.1. De raad stelt dat in de wijk voldoende groen aanwezig is. Het omringende groen, de tennisvereniging en de speeltuin blijven gehandhaafd, aldus de raad. Voorts is er volgens de raad een hondenlosloopgebied langs de boezemweg. Dit is een geschikt alternatief, aldus de raad.

6.2. In de Gebiedsvisie is een overzicht gegeven van de belangrijkste elementen van het te behouden groen. Aan de hand daarvan is een onderscheid gemaakt tussen te handhaven groen en groen waarvan de inpassing nastrevenswaardig is. Ter plaatse van het te handhaven groen is in het plan een groenbestemming toegekend. In zoverre volgt hieruit dat de raad het belang bij het handhaven van de aanwezige groenvoorziening in zijn afweging heeft betrokken. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het belang van de in het plan voorziene ontwikkelingen in redelijkheid niet zwaarwegender heeft kunnen achten dan het belang dat is gediend bij het behoud van het bestaande groen en het losloopgebied voor honden dat niet als zodanig is bestemd.

7. [appellant] stelt dat de gevolgen van de in het plan voorziene woningbouw en ontsluitingsweg aldaar zullen leiden tot een verslechtering van zijn woon- en leefklimaat. Hij voert daartoe aan dat de geluidhinder voor hem aanzienlijk zal zijn, omdat de in het bouwplan voorziene ontsluitingsweg met een haakse bocht direct langs twee zijden van zijn woning loopt en de aansluiting op de Boezemweg tot veel sluipverkeer zal leiden. De raad heeft onvoldoende rekening gehouden met zijn belangen, aldus [appellant].

7.1. De raad heeft erkend dat deze ontwikkeling inderdaad een toename van het verkeer op de aansluitende wijk en wegen met zich meebrengen en dat de situering van de ontsluitingsweg zal leiden tot sluipverkeer. In het akoestisch onderzoek dat is opgesteld ten behoeve van het plan is evenwel geen rekening gehouden met de woning van [appellant]. In zoverre ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Woongebied-1" is genomen in strijd met de vereiste zorgvuldigheid als bedoeld in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

In stand laten van de rechtsgevolgen

8. De Afdeling ziet evenwel aanleiding om de rechtsgevolgen van het deel van het vernietigde bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb in stand te laten en overweegt hiertoe het volgende.

8.1. Naar aanleiding van de uitspraak van de Voorzitter van 29 maart 2013 in zaak nr. 201300489/2/R4 heeft de raad aanvullend akoestisch onderzoek laten uitvoeren door Peutz B.V., waarvan de resultaten zijn weergegeven in het rapport van 22 mei 2013 (hierna: het aanvullende geluidrapport).

Voorts heeft het college van burgemeester en wethouders op 3 juni 2013 een verkeersbesluit vastgesteld waarbij is besloten tot "het instellen van een gesloten verklaring voor motorvoertuigen aan het Amaliaplantsoen". Blijkens de overwegingen van dat besluit zal voor motorvoertuigen een zogenoemde knip in de weg worden aangebracht waardoor doorgaand verkeer niet mogelijk is.

8.2. De raad stelt zich naar aanleiding van het aanvullende geluidrapport op het standpunt dat de nieuwe ontwikkelingen zullen leiden tot een geluidreductie bij de woning van [appellant] en dat de verkeerssituatie geen nadelige gevolgen voor [appellant] zal hebben, nu het verkeer op de ontsluitingsweg zal worden beperkt door middel van het aanbrengen van een zogenoemde knip, waardoor doorgaand verkeer niet meer mogelijk is.

8.3. In het aanvullende geluidrapport is onderzoek verricht naar de geluidniveaus bij bestaande woningen aan het Willem Alexanderplantsoen, dus ook bij de woning [locatie A] van [appellant], ten gevolge van wegverkeerslawaai en industrielawaai voor en na realisatie van het plan "Amaliaplantsoen". In het aanvullende geluidrapport is rekening gehouden met de knip in de ontsluitingsweg.

In hoofdstuk 2 van het aanvullende geluidrapport zijn de gehanteerde uitgangspunten weergegeven. Voor wat betreft verkeersbewegingen op de parkeerplaatsen is per personenwagen uitgegaan van 30 seconden manoevreertijd met een geluidvermogen van 84 dB(A), en een gemiddelde rijsnelheid van 10 km per uur met een geluidvermogen van 85 dB(A). Volgens het aanvullende geluidrapport is vanwege de nieuwe ontsluitingsweg een toename van met name personenwagenbewegingen te verwachten van 128 van en naar het zuidwestelijke deel (16 woningen) van de nieuwe woonwijk. Deze cijfers zijn volgens het aanvullende geluidrapport afkomstig uit de CROW publicatie 137 "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie". In het onderzoek is uitgegaan van een normale verdeling voor dergelijke wegen in de dag-, avond- en nachtperiode, hetgeen leidt tot onderscheidenlijk 100, 20 en 8 personenwagenbewegingen voor het zuidwestelijke deel.

Volgens het aanvullende geluidrapport bedraagt de toekomstige geluidbelasting (ten gevolge van de nieuwe ontsluitingsweg) 39 dB bij de woning van [appellant] aan het [locatie A]. Dit is minder dan de ingevolge de Wet geluidhinder geldende voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

De huidige gecumuleerde geluidbelasting (wegverkeerslawaai en industrielawaai) bedraagt volgens het geluidrapport 59 dB en de toekomstige gecumuleerde geluidbelasting bedraagt 47 dB bij de woning [locatie A]. Dat betekent een afname van 12 dB. [appellant] heeft niet aan de hand van objectief verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat de raad niet heeft mogen uitgaan van de juistheid van dit aanvullende geluidrapport.

8.4. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar aanleiding van het aanvullende geluidrapport in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de in het plan voorziene woningbouw en ontsluitingsweg niet tot een verslechtering van het woon- en leefklimaat van [appellant] zullen leiden. In zoverre is er dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van [appellant].

Slotoverwegingen

9. Het beroep is gedeeltelijk gegrond. Het bestreden besluit komt gelet op rechtsoverweging 7.1 voor vernietiging in aanmerking, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Woongebied-1". De Afdeling zal gelet op de rechtsoverwegingen 8.1 tot en met 8.4 evenwel bepalen dat de rechtsgevolgen van dat deel van het besluit geheel in stand blijven.

10. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Barendrecht van 18 december 2012, waarbij het bestemmingsplan "Sportpark Ziedewij" is vastgesteld, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Woongebied 1";

III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven;

IV. gelast dat de raad van de gemeente Barendrecht aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. Heinen, ambtenaar van staat.

w.g. Simons-Vinckx w.g. Heinen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2013

632.