Uitspraak ​201208074/1/R2


Volledige tekst

​201208074/1/R2.
Datum uitspraak: 17 juli 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Almere,
2. [appellanten sub 2], beiden wonend te Almere,
3. [appellanten sub 3], gevestigd te Almere,

en

de raad van de gemeente Almere,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 juli 2012, met kenmerk RV-45/2012, heeft de raad het bestemmingsplan "Poldervlak 2011" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1], [appellanten sub 3] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 mei 2013, waar [appellanten sub 2], beiden in persoon, [appellanten sub 3], vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. L. van Schie-Kooman, advocaat te Rotterdam, en [belanghebbende], en de raad, vertegenwoordigd door mr. B. Thier, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

Toetsingskader

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het plan

2. Het plan voorziet in een actualisering van de planologische regeling voor het bedrijventerrein Poldervlak. Hierbij maakt het plan onder meer de vestiging van horeca mogelijk aan de Poortmolenstraat naast nummer 22 (hierna: de horecalocatie), waarmee is beoogd de vestiging van een coffeeshop mogelijk te maken. Verder is met het plan beoogd de toegestane bedrijvigheid in het gebied te doen aansluiten bij de feitelijke bedrijvigheid.

Ontvankelijkheid

3. De raad stelt dat de omvang van de beoogde ontwikkeling op de horecalocatie maximaal 200 m2 bedraagt en dat de daarbij behorende ruimtelijke uitstraling relatief beperkt zal zijn. Volgens de raad is de afstand van de woningen van [appellant sub 1] en van [appellanten sub 2] tot de horecalocatie meer dan 200 meter en is deze afstand zo groot dat, mede gelet op de relatief beperkte ruimtelijke uitstraling, geen persoonlijk en rechtstreeks belang bestaat bij het besluit over deze locatie. De beroepen van [appellant sub 1] en van [appellanten sub 2] zijn derhalve niet-ontvankelijk, aldus de raad.

De raad stelt zich verder op het standpunt dat [3 bedrijven] zijn gevestigd op een afstand van ongeveer 290 meter van de horecalocatie, dat de bedrijven Adi Taxi, [bedrijf 4], Almere Tours, Classic Coach Company en Vroom Interieurbouw zijn gevestigd op afstanden tussen ongeveer 207 en 343 meter van de horecalocatie, dat de bedrijven Window Plus B.V. en [bedrijf 5] zijn gevestigd op een afstand van ongeveer 154 meter onderscheidenlijk 131 meter van de horecalocatie, dat de bedrijven HEMA Bakkerijen B.V. en [appellant sub 3a] zijn gevestigd op een afstand van ongeveer 387 meter onderscheidenlijk 441 meter van de horecalocatie en dat het perceel aan de Grindzuigerstraat 22, dat in eigendom is van N.R. Vastgoed, is gelegen op ongeveer 379 meter van de horecalocatie. Volgens de raad zijn deze bedrijven vanwege de genoemde afstanden eveneens niet belanghebbend bij het besluit voor zover dat ziet op de horecalocatie en derhalve in zoverre niet-ontvankelijk.

De raad stelt zich tevens op het standpunt dat HEMA Bakkerijen B.V. en [appellant sub 3a] niet zijn gevestigd op het gedeelte van het bedrijventerrein waarvan in het plan de maximaal toegestane milieucategorie is verlaagd ten opzichte van het vorige bestemmingsplan. Dit geldt ook voor de gronden die N.R. Vastgoed in eigendom heeft. Vanaf de desbetreffende gronden is volgens de raad ook geen direct zicht op het gedeelte van het bedrijventerrein waarvan de milieucategorie is verlaagd ten opzichte van het vorige bestemmingsplan. De raad stelt zich op het standpunt dat deze bedrijven derhalve niet belanghebbend zijn met betrekking tot de maximaal toegestane milieucategorie op het gedeelte van het bedrijventerrein waarvan de milieucategorie is verlaagd ten opzichte van het vorige bestemmingsplan en derhalve in zoverre niet-ontvankelijk zijn.

3.1. De Afdeling overweegt dat de woningen van [appellant sub 1] en van [appellanten sub 2] op afstanden tussen de 200 en 300 meter staan van de horecalocatie. De bedrijven die zijn verenigd in het door [appellanten sub 3] ingestelde beroep staan op afstanden korter dan 450 meter van de horecalocatie.

Blijkens de verbeelding heeft het plandeel dat ziet op de horecalocatie een bouwvlak met een oppervlakte van ongeveer 1.320 m2. Hierop is een bebouwingspercentage van 75 toegestaan, zodat de met het plan toegestane bebouwing een oppervlakte van ongeveer 990 m2 kan hebben. Nu de maximaal toegestane bouwhoogte 8 meter is, kan met twee verdiepingen de totale bedrijfsvloeroppervlakte (hierna: bvo) van de in het plan voorziene horecalocatie ongeveer 1.980 m2 worden.

3.2. Naar het oordeel van de Afdeling is niet uitgesloten dat [appellant sub 1], [appellanten sub 2] en de bedrijven die zijn verenigd in het door [appellanten sub 3] ingestelde beroep nadelige gevolgen, waaronder de toename van het verkeer en de parkeerdruk, kunnen ondervinden van de ontwikkelingen die op de horecalocatie mogelijk worden gemaakt. Hierbij neemt de Afdeling de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die op de horecalocatie mogelijk worden gemaakt in aanmerking. De conclusie is dat [appellant sub 1], [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] in zoverre belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en dat zij daartegen ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), zoals dit luidde ten tijde van belang, beroep kunnen instellen. De beroepen van [appellant sub 1], [appellanten sub 2], en [appellanten sub 3] tegen het plandeel dat ziet op de horecalocatie zijn ontvankelijk.

3.3. De gronden waarvan in het plan de maximaal toegestane milieucategorie is verlaagd ten opzichte van het vorige bestemmingsplan zijn gelegen ten zuidwesten van de Splijtbakweg. De percelen waarop HEMA Bakkerijen B.V. en [appellant sub 3a] zijn gevestigd en de percelen die N.R. Vastgoed in eigendom heeft, zijn niet gelegen op deze gronden en grenzen hier evenmin aan. Gelet hierop zijn naar het oordeel van de Afdeling de belangen van HEMA Bakkerijen B.V., [appellant sub 3a] en N.R. Vastgoed niet rechtstreeks betrokken bij het besluit, voor zover dit de maximaal toegestane milieucategorie op het bedoelde gedeelte van het bedrijventerrein betreft. Voor zover ter zitting door [appellanten sub 3] is betoogd dat zij verwachten dat de verlaging van de milieucategorie een begin vormt van een toekomstige verdergaande aanpassing van het karakter van het bedrijventerrein en dat hierdoor de samenhang van het bedrijventerrein kan veranderen, overweegt de Afdeling dat met deze verwachtingen geen objectief en actueel belang rechtstreeks is betrokken. Ook voor het overige hebben [appellanten sub 3] geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat in zoverre een objectief belang rechtstreeks door het besluit wordt geraakt. De conclusie is dat [appellanten sub 3], voor zover dit HEMA Bakkerijen B.V., [appellant sub 3a] en N.R. Vastgoed betreft, geen belanghebbende zijn als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, voor zover het bestreden besluit een maximaal toegestane milieucategorie toekent aan gronden ten zuidwesten van de Splijtbakweg. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wro, zoals dit luidde ten tijde van belang, kunnen zij in zoverre geen beroep instellen. De beroepen van [appellanten sub 3], voor zover ingesteld door HEMA Bakkerijen B.V., [appellant sub 3a] en N.R. Vastgoed zijn daarom niet-ontvankelijk, voor zover dit beroep ziet op de vaststelling in het plan van de maximaal toegestane milieucategorie aan gronden ten zuidwesten van de Splijtbakweg.

4. De raad stelt dat de [appellant sub 3b] en het bedrijf GMV Holding B.V. geen zienswijze hebben ingediend over het ontwerpplan, zodat het beroep van [appellanten sub 3], voor zover namens hen ingesteld, niet-ontvankelijk is. Met betrekking tot het bedrijf Direct Marketing Interface stelt de raad dat deze niet tijdig een zienswijze over het ontwerpplan heeft ingediend, zodat het beroep van [appellanten sub 3], voor zover ingesteld namens dit bedrijf, eveneens niet-ontvankelijk is.

Verder stelt de raad dat het beroep van [appellanten sub 3], voor zover dit is ingesteld namens Doenersdreef Zorg en ziet op de gewenste functieaanduiding aan de Hopperzuigerstraat 22, betrekking heeft op een plandeel waarop de zienswijze van Doenersdreef Zorg niet is gericht en derhalve in zoverre niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

4.1. Uit artikel 6:13 van de Awb vloeit voort dat een belanghebbende geen beroep kan instellen tegen onderdelen van een besluit waarover hij geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.

Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Awb wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad. Het ontwerpplan is blijkens de kennisgeving met ingang van 7 november 2011 voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. De termijn waarbinnen zienswijzen naar voren konden worden gebracht eindigde derhalve op 19 december 2011.

Binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden, staat geen rechtsregel eraan in de weg dat bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure met betrekking tot het desbetreffende besluitonderdeel naar voren zijn gebracht.

4.2. Doenersdreef Zorg heeft op 15 december 2011 een zienswijze ingediend waarin onder meer is gesteld dat het verlagen van de maximale milieucategorie naar categorie 2 ongewenst is. Dit onderdeel van de zienswijze heeft betrekking op het plandeel dat ziet op de Hopperzuigerstraat 22. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het beroep in zoverre steunt op een over dit plandeel naar voren gebrachte zienswijze. Het beroep van [appellanten sub 3], voor zover dit is ingediend namens Doenersdreef Zorg, is ontvankelijk.

4.3. Ten aanzien van het beroep van [appellanten sub 3], voor zover dit is ingesteld door Direct Marketing Interface, overweegt de Afdeling als volgt. Direct Marketing Interface heeft, naar de raad aannemelijk heeft gemaakt, eerst op 20 december 2011 een zienswijze ter post aangeboden. Op 19 december 2011, derhalve binnen de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen, heeft Direct Marketing Interface evenwel een e-mail gezonden waaruit valt af te leiden dat daarmee wordt beoogd een zienswijze over het ontwerpbestemmingsplan naar voren te brengen.

De raad heeft niet kenbaar gemaakt dat de elektronische weg voor het indienen van zienswijzen is opengesteld, als bedoeld in artikel 2:15, eerste lid, van de Awb. Uit voormeld e-mailbericht valt af te leiden dat daarmee wordt beoogd een zienswijze over het ontwerpbestemmingsplan naar voren te brengen en het is verzonden naar het officiële e-mailadres van het desbetreffende overheidslichaam, waar het binnen de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen is binnengekomen. Derhalve had de raad aan Direct Marketing Interface een herstelmogelijkheid dienen te bieden, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 29 augustus 2012 in zaak nr. 201112596/1/A1 en van 26 september 2012 in zaak nr. 201108509/1/R4). Nu de raad Direct Marketing Interface niet in de gelegenheid heeft gesteld bij wijze van verzuimherstel de langs elektronische weg ingediende zienswijze alsnog op niet elektronische wijze in te dienen, kan Direct Marketing Interface redelijkerwijs niet worden verweten dat zij niet tijdig een zienswijze over het ontwerpbestemmingsplan naar voren heeft gebracht. Het beroep van [appellanten sub 3], voor zover ingediend door Direct Marketing Interface, is dan ook ontvankelijk.

4.4. De [appellant sub 3b] en GMV Holding B.V. hebben geen zienswijze over het ontwerpbestemmingsplan naar voren gebracht bij de raad. Niet is gebleken dat aan hen redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij niet een zienswijze naar voren hebben gebracht. Het beroep van [appellanten sub 3], voor zover ingesteld door de [appellant sub 3b] en GMV Holding B.V., is daarom niet-ontvankelijk. In het navolgende worden onder [appellanten sub 3] niet langer verstaan de [appellant sub 3b] en GMV Holding B.V.

Planvoorbereiding

5. [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] stellen dat door het niet juist weergeven van straatnamen in het bestemmingsplan belanghebbenden bij de voorbereiding van het plan mogelijk een onjuiste voorstelling van de situatie op de horecalocatie hebben gekregen en daardoor mogelijk onterecht hebben afgezien van het indienen van een zienswijze over het ontwerpbestemmingsplan.

5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat een eventuele fout op de ondergrond die is gebruikt ten behoeve van het plan geen gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van het plan, nu de ondergrond geen deel uitmaakt van het plan. Voorts stelt de raad dat het niet waarschijnlijk is dat door de ondergrond omwonenden in hun belangen zijn geschaad. In dit verband wijst de raad onder meer op de informatie die gedurende de planvoorbereiding is verstrekt aan omwonenden en omliggende bedrijven.

5.2. De Afdeling stelt voorop dat aan de ondergrond in het kader van het bestemmingsplan geen bindende betekenis toekomt. Niet in geschil is dat de ondergrond, behorende bij het ontwerpplan en bij het plan, zoals deze raadpleegbaar zijn op www.ruimtelijkeplannen.nl, de onjuiste straatnaam Splijtbakweg vermeldt bij de Poortmolenstraat ter hoogte van de horecalocatie. Gelet op de overigens duidelijke weergave van de wegen en bebouwing in de omgeving van deze gronden acht de Afdeling evenwel niet aannemelijk dat door deze verkeerde aanduiding bij belanghebbenden verwarring is ontstaan over de situatie op de horecalocatie. Het betoog faalt.

6. [appellanten sub 3] betogen dat ten onrechte geen of onvoldoende onderzoek is gedaan naar archeologische waarden en naar aanwezige flora en fauna in het plangebied.

6.1. De raad stelt ten aanzien van de archeologische waarden gebruik te hebben gemaakt van de Archeologische Beleidskaart Almere van 2009 (hierna: ABA). Deze kaart is volgens de raad nog voldoende actueel. Verder stelt de raad zich op het standpunt dat in 2006 uitvoerig onderzoek is gedaan naar de aanwezige flora en fauna. Dit onderzoek is in 2011 geactualiseerd. Volgens de raad blijkt hieruit dat in het plangebied geen soorten voorkomen die aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staan.

6.2. De Afdeling overweegt dat in de plantoelichting staat beschreven dat zich binnen het plangebied geen terreinen bevinden die op de Archeologische Monumenten Kaart, zoals deze in 2006 is herzien, zijn aangegeven. Voorts zijn blijkens de plantoelichting delen van het plangebied gelegen binnen Selectiegebieden die op de ABA zijn aangeduid, waarop volgens het archeologisch beleid een onderzoeksverplichting bestaat voorafgaand aan bodemverstorende werkzaamheden. Aan deze plandelen is in verband hiermee de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie - 1" toegekend. Gelet op het gebruik dat de raad heeft gemaakt van voormelde gegevens, ziet de Afdeling in de niet nader onderbouwde stelling van [appellanten sub 3] dat de raad onvoldoende onderzoek zou hebben gedaan naar archeologische waarden in het plangebied geen aanleiding voor het oordeel dat dit het geval is. Het betoog faalt.

6.3. In de plantoelichting zijn de resultaten van de natuurtoets "Beschermde flora en fauna Almere: Poldervlak en Molenbuurt. Inventarisatie beschermde flora en fauna" uit 2006, van Van der Goes en Groot, Ecologisch onderzoeks- en adviesbureau, weergegeven. Hierin is geconcludeerd dat de Flora- en faunawet niet in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van het plan. Een onderzoek uit 2011 "Almere Stad Oost en Buiten. Inventarisatie in het kader van de Flora- en faunawet in 2011" van Van der Goes en Groot, Ecologisch onderzoeks- en adviesbureau, heeft de raad geen aanleiding gegeven om een andere conclusie te trekken. Hetgeen [appellanten sub 3] hebben aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad geen of onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de flora- en fauna, of dat de natuurtoets zodanige gebreken dan wel leemten in kennis bevat dat de raad bij het vaststellen van het plan niet in redelijkheid van de resultaten van deze toets heeft mogen uitgaan. Het betoog faalt.

Het plandeel dat betrekking heeft op de horecalocatie

7. [appellanten sub 3] betogen dat de uitvoerbaarheid van het plan niet is verzekerd, voor zover een coffeeshop en de benodigde bebouwing hiervoor op de horecalocatie is beoogd. Hiertoe voeren zij aan dat op deze locatie veel kabels en leidingen liggen die verhinderen dat er kan worden geheid ten behoeve van de oprichting van een gebouw. Voorts stellen zij dat de specificatie van de aanbesteding ten behoeve van de vestiging van een coffeeshop is gewijzigd, zodat deze opnieuw zal moeten worden uitgevoerd. Derhalve is er thans geen exploitant voor een coffeeshop en is het plan in zoverre niet uitvoerbaar. Verder stellen zij dat niet of onvoldoende is aangetoond dat het plan wat de horecalocatie betreft financieel uitvoerbaar is.

7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat in de plantoelichting een afdoende verantwoording is opgenomen van de financiële uitvoerbaarheid. In verband met onderhandelingen omtrent de grondprijs zijn evenwel niet alle gegevens hieromtrent beschikbaar gesteld. Verder stelt de raad dat er geen kabels en leidingen zijn gelegen op het uitgeefbare en bebouwbare terrein, zodat ook in zoverre niet hoeft te worden gevreesd voor de uitvoerbaarheid van het plan. Over de aanbesteding stelt de raad dat deze is uitgevoerd om tot een exploitant te komen voor Almere Buiten en dat de horecalocatie hier binnen valt.

7.2. In het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder ook de financieel-economische uitvoerbaarheid is begrepen, slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van in beginsel tien jaar.

7.3. In paragraaf 6.3 van de plantoelichting heeft de raad de inzichten over de financiële uitvoerbaarheid van het plan neergelegd, waarbij de ten behoeve van het plan te maken kosten zijn betrokken. Hierbij is vermeld dat het gebied nagenoeg is uitontwikkeld en dat enige nog uitgeefbare gronden in eigendom van de gemeente zijn. De raad verwacht dan ook geen aanzienlijke kosten binnen het plangebied. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich hiermee in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan voldoende inzichtelijk is gemaakt.

Met betrekking tot aanwezige kabels en leidingen in het gebied is niet gebleken dat deze zich op een zodanige plaats bevinden dat deze de uitvoerbaarheid van het plan op de horecalocatie in de weg staan.

Ongeacht of de stelling van [appellanten sub 3] dat de opdracht voor de exploitatie van een coffeeshop opnieuw zal moeten worden aanbesteed juist is, is uit het aangevoerde niet gebleken dat niet aannemelijk is dat het plan, voor zover dit ziet op de horecalocatie, kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van tien jaar.

Het betoog faalt.

8. [appellanten sub 3] betogen dat de raad met het plan beoogt om in strijd met de Opiumwet de mogelijkheid te bieden om een coffeeshop te vestigen op de horecalocatie.

8.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan niets regelt omtrent de verkoop van softdrugs. Ter plaatse van het bestreden plandeel voorziet het plan in de mogelijkheid om horeca te vestigen, zodat geen strijd bestaat met de Opiumwet, aldus de raad.

8.2. Het bestreden plandeel heeft de bestemming "Bedrijventerrein - 1" met de functieaanduiding "horeca".

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder j, van de planregels is op de voor "Bedrijventerrein - 1" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "horeca", horeca toegestaan tot en met maximaal categorie 1c van de Staat van Horeca-activiteiten.

Ingevolge artikel 17 is het college van burgemeester en wethouders, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wro, bevoegd om het bestemmingsplan te wijzigen zodat de aanduiding "horeca (h)" wordt verwijderd, teneinde het opnieuw realiseren of in gebruik nemen ten behoeve van de met de aanduiding bedoelde functie onmogelijk te maken, met dien verstande dat uitsluitend toepassing wordt gegeven aan deze bevoegdheid als het betreffende gebruik ten minste één jaar is beëindigd.

Ingevolge de Staat van Horeca-activiteiten die als bijlage is opgenomen bij de planregels valt onder horeca van categorie 1 "lichte horeca". Dit zijn bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend (vooral verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken. Binnen deze categorie worden de volgende subcategorieën onderscheiden:

1a. Aan de detailhandelsfunctie verwante horeca

- automatiek;

- broodjeszaak;

- cafetaria;

- croissanterie;

- koffiebar;

- lunchroom;

- ijssalon;

- snackbar;

- tearoom;

- traiteur.

1b. Overige lichte horeca

- bistro;

- restaurant (zonder bezorg- en/of afhaalservice);

- hotel.

1c.

- restaurant met bezorg- en/of afhaalservice tot 250 m² bvo.

Ingevolge de Staat van Horeca-activiteiten valt onder horeca van categorie 2 "middelzware horeca".

2a. Bedrijven die normaal gesproken ook delen van de nacht geopend zijn en/of daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken:

- bar;

- bierhuis;

- biljartcentrum;

- café;

- proeflokaal;

- shoarma/grillroom;

- zalenverhuur (zonder regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen).

2b. Bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking - bedrijven genoemd onder 1a, 1b en 1c met een bedrijfsoppervlak van meer dan 250 m² bvo.

8.3. Gelet op hetgeen ingevolge de planregels en de verbeelding op het bestreden plandeel mogelijk wordt gemaakt, stelt de raad zich terecht op het standpunt dat het plan geen regeling biedt omtrent de verkoop van softdrugs. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre in strijd met de Opiumwet is vastgesteld.

Hieruit volgt evenwel niet zonder meer dat op de horecalocatie geen softdrugs zullen worden verkocht, maar slechts dat dit plan hiervoor geen regeling biedt. In de plantoelichting staat beschreven dat de horecalocatie is aangewezen voor een coffeeshop en dat deze locatie voldoet aan de criteria van het Coffeeshopbeleid gemeente Almere 2010 (hierna: het Coffeeshopbeleid). Verder stelt de raad dat het louter de bedoeling is om horeca mogelijk te maken, teneinde uiteindelijk een coffeeshop te kunnen realiseren. Hierbij heeft de raad aangegeven dat de gemeente als eigenaar van de grond deze ook voor dat doel zal verhuren. Tevens acht de raad het niet wenselijk om op deze locatie horeca, niet-zijnde een coffeeshop, te laten vestigen. Om die reden is in artikel 17 van de planregels een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de functieaanduiding "horeca" te kunnen verwijderen.

In het licht van het oogmerk om de functieaanduiding "horeca" in het plan op te nemen ten behoeve van de vestiging van een coffeeshop, bestaat aanleiding voor het oordeel dat de raad bij het vaststellen van het plan rekening heeft mogen houden met de verkoop van softdrugs op de horecalocatie. De Afdeling ziet dan ook aanleiding om de hiermee gepaard gaande ruimtelijke gevolgen in de onderhavige procedure te betrekken.

9. [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] betogen dat de beoogde vestiging van een coffeeshop op de horecalocatie in strijd is met het beleid van de gemeente over coffeeshops en horeca. [appellanten sub 3] voeren hiertoe aan dat het maximale aantal gedoogbeschikkingen dat in het Coffeeshopbeleid wordt aangehouden reeds is bereikt. Voorts voldoet de horecalocatie volgens [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] niet aan de vestigingscriteria die in dit beleid zijn beschreven, waaronder de eisen die aan de locatie en de inrichting van het pand worden gesteld. Zij stellen in dit verband dat het Coffeeshopbeleid weliswaar toestaat dat een coffeeshop zich op een industrieterrein bevindt, maar dat het bedrijventerrein Poldervlak niet een industrieterrein is, maar een bedrijventerrein voor kleinschaliger bedrijvigheid dan op een industrieterrein. Ook voldoet volgens [appellanten sub 3] de afstand tussen de horecalocatie en scholen niet aan de in het Coffeeshopbeleid voorgeschreven afstand en bevindt de locatie zich in strijd met deze voorgeschreven afstand in de nabijheid van een kinderdagverblijf en een zorginstelling. Daarbij komt dat op en rond de Poortmolenstraat geen goede sociale en maatschappelijke controle mogelijk is, onder meer omdat de meest nabije politiepost zich op 6 kilometer afstand bevindt, aldus [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3 .

Ten aanzien van het horecabeleid, zoals opgenomen in de Horecanota Almere van 9 maart 2000 (hierna: de Horecanota), stellen [appellanten sub 3] dat de bestemming "horeca" die aan de horecalocatie is toegekend hiermee in strijd is. Volgens dit beleid is het uitgangspunt voor horeca het draagvlak van de betreffende werklocatie, zodat op dit bedrijventerrein voor horeca geen plaats is. Voor zover het bedrijventerrein Poldervlak als regionaal bedrijventerrein dient te worden aangemerkt, volgt uit het genoemde beleid dat de vestiging op een zodanig bedrijventerrein op de bedrijven aldaar dient te zijn gericht. Gelet op de omstandigheid dat de raad op deze locatie een coffeeshop wenst, wordt niet aan die voorwaarde voldaan, aldus [appellanten sub 3].

9.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de beoogde coffeeshop niet in strijd is met het Coffeeshopbeleid. Thans zijn volgens de raad drie gedoogbeschikkingen voor coffeeshops verleend en biedt het Coffeeshopbeleid ruimte voor een vierde coffeeshop. De raad stelt verder dat de locatie van de coffeeshop in overeenstemming is met de vestigingscriteria uit het Coffeeshopbeleid. Er heeft een weging plaatsgevonden tussen de criteria, waarbij de zwaarte van de verschillende criteria in acht zijn genomen. Verder moet onder het begrip "industrieterrein" in het Coffeeshopbeleid volgens de raad eveneens een bedrijventerrein worden verstaan. Wat betreft de afstand tot scholen en een kinderdagverblijf stelt de raad zich op het standpunt dat deze afstand betrekking heeft op de aan te houden afstand tot scholen voor basis- en voortgezet onderwijs. Deze afstand wordt volgens de raad in acht genomen. Over de mogelijkheid van sociale en maatschappelijke controle stelt de raad zich op het standpunt dat de horecalocatie zich bevindt op een gemengd gedeelte van het bedrijventerrein waar niet alleen bedrijven aanwezig zijn, maar ook maatschappelijke en dienstverlenende bedrijven zijn gevestigd met een zekere mate van sociale activiteit en daarmee gepaard gaande sociale controle. Controle door de politie is hier ook goed mogelijk, aldus de raad.

Ten aanzien van het horecabeleid stelt de raad zich op het standpunt dat de horecabestemming louter de bedoeling heeft om een coffeeshop te kunnen realiseren en het niet de bedoeling is dat zich op deze locatie horeca, niet-zijnde een coffeeshop, vestigt. Daarbij merkt de raad op dat de gemeente als eigenaar van de grond deze slechts ten behoeve van een coffeeshop zal verhuren. Het Coffeeshopbeleid, met daarin de mogelijkheid om een coffeeshop te vestigen op een bedrijventerrein, moet in verband met het plan worden beschouwd als een aanvulling op de Horecanota, zodat volgens de raad hiermee geen strijd bestaat.

9.2. Volgens paragraaf 5 van het Coffeeshopbeleid wordt een maximum aantal coffeeshops van vier noodzakelijk geacht.

Volgens paragraaf 7, onder 7.1, van het Coffeeshopbeleid kan een coffeeshop slechts gevestigd worden op een locatie met een horecabestemming. Een coffeeshop valt onder Categorie I "lichte horeca". Een verzoek tot ontheffing van het bestemmingsplan kan worden ingediend indien een locatie een andere bestemming heeft. Er zal beoordeeld worden of meegewerkt wordt aan een vrijstellingsprocedure.

Volgens paragraaf 7, onder 7.2, van het Coffeeshopbeleid wordt de locatie beoordeeld en worden de volgende criteria daarbij in acht genomen:

- te verwachten overlast, onder overlast valt in ieder geval:

geluidshinder, (fout) geparkeerde auto’s en/of fietsen van klanten,

zwerfvuil afkomstig uit de inrichting;

- geen vestiging van coffeeshops in woonwijken;

- situering ten opzichte van scholen:

de loopafstand dient minimaal 250 meter te zijn tussen een school

(basis- en voortgezet onderwijs) en een coffeeshop gerekend van

deur tot deur, tenzij de burgemeester hier gemotiveerd van afwijkt;

- dermate gesitueerd dat maatschappelijke controle mogelijk is;

- dermate gesitueerd dat controle door controlerende instanties mogelijk is;

- vestiging aan de rand van industrieterreinen is toegestaan, tenzij geen controle mogelijk is;

- vestiging in het centrum is toegestaan;

- uitsluitend vestiging van een coffeeshop in een pand dat voldoet aan de inrichtingseisen die gesteld worden in de Drank- en horecaverordening gemeente Almere en het Bouwbesluit en eventuele andere wettelijke eisen.

9.3. In tegenstelling tot hetgeen [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] stellen, is niet gebleken dat in de gemeente Almere thans meer dan drie coffeeshops zijn gevestigd, zoals de raad ter zitting heeft toegelicht. Het betoog faalt in zoverre.

9.4. Blijkens het rapport "Locatiekeuze Coffeeshop in Almere Buiten" van 16 juni 2010 (hierna: het Locatiekeuzerapport) dat mede aan het besluit tot vaststelling van het plan ten grondslag ligt, zijn ten behoeve van de afweging of op de horecalocatie een coffeeshop kan worden gevestigd onder andere de vestigingscriteria uit het Coffeeshopbeleid gehanteerd. Voor zover de gekozen locatie ten tijde van het opstellen van het Locatiekeuzerapport geen horecabestemming had en niet voldeed aan de inrichtingseisen, overweegt de Afdeling dat in het plan aan de horecalocatie een horecabestemming is toegekend en dat op grond van het plan een gebouw ten behoeve van het beoogde gebruik kan worden opgericht dat voldoet aan de voormelde inrichtingseisen. De raad heeft er dan ook in redelijkheid vanuit kunnen gaan dat aan deze criteria kan worden voldaan.

Ten aanzien van het criterium dat een coffeeshop aan de rand van een industrieterrein is toegestaan, is in het Locatiekeuzerapport geconcludeerd dat hieraan wordt voldaan. De raad is uitgegaan van een breed begrip van "industrieterrein" waaronder ook bedrijventerreinen vallen. De Afdeling acht dit niet onjuist.

Ten aanzien van het criterium dat een coffeeshop op minimaal 250 meter afstand van een school dient te zijn gelegen, overweegt de Afdeling dat de vestigingscriteria uit het Coffeeshopbeleid niet zien op een kinderdagverblijf of zorginstelling, doch slechts op scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs. Hiermee heeft de raad aangesloten bij het landelijk gehanteerde beleid hierover. Niet is gebleken dat een school voor het basisonderwijs, dan wel een school voor het voortgezet onderwijs op een afstand van 250 meter of minder van de horecalocatie aanwezig is.

Voorts hebben [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] niet aannemelijk gemaakt dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voldoende mogelijkheden bestaan voor maatschappelijke controle op en rond de horecalocatie. Hiertoe wordt overwogen dat onweersproken is dat zich in de nabijheid van de beoogde coffeeshop onder meer maatschappelijke en dienstverlenende bedrijven bevinden die een mate van sociale activiteit genereren.

Nu in het Coffeeshopbeleid wordt uitgegaan van de vestiging van een coffeeshop op een locatie met een horecabestemming acht de Afdeling het standpunt van de raad dat het Coffeeshopbeleid op dit punt een aanvulling vormt op het horecabeleid juist. Ook overigens sluit het horecabeleid niet uit dat er horeca kan worden gevestigd op dit bedrijventerrein.

Het betoog van [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] dat de horecalocatie niet voldoet aan de vestigingscriteria die in het Coffeeshopbeleid zijn opgenomen, dan wel dat het plan in strijd is met het gemeentelijk horecabeleid, faalt.

10. [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] betogen dat hetgeen het plan op de horecalocatie mogelijk maakt onevenredige overlast en hinder zal opleveren, zowel in de naastgelegen woonwijk als voor de bedrijven op het bedrijventerrein Poldervlak. [appellanten sub 3] stellen in dit verband eveneens dat hierdoor de omliggende bedrijven worden beperkt in hun activiteiten en dat dit ten koste van het vestigingsklimaat gaat op het bedrijventerrein. Onder meer zal volgens hen omzetderving en waardedaling voor deze bedrijven optreden. Zij wijzen daarbij op de omstandigheid dat naast de horecalocatie een bedrijf in uitvaartbenodigdheden is gevestigd en in de nabijheid een zorginstelling is gevestigd waar onder meer opvang en onderwijs wordt geboden aan kwetsbare jongeren. Voor zover de raad uitdrukkelijk de vestiging van een coffeeshop beoogt op deze locatie betogen [appellant sub 1], [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] dat dit onaanvaardbaar is, omdat een coffeeshop onevenredige overlast zal veroorzaken voor zowel omwonenden als voor omliggende bedrijven en instellingen. Daarnaast zal de coffeeshop volgens hen onveiligheid in de omgeving met zich brengen.

Voorts stellen [appellanten sub 3] dat de functieaanduiding "horeca", die horeca toestaat tot en met maximaal categorie 1c van de Staat van Horeca-activiteiten, het niet toelaat om een coffeeshop met de te verwachten overlast op de horecalocatie te vestigen, zodat de raad in het plan niet datgene heeft bestemd, hetgeen hij beoogd heeft mogelijk te maken.

[appellanten sub 2] betogen verder dat andere, voor een coffeeshop meer geschikte locaties, ten onrechte niet, dan wel niet op de juiste wijze, zijn betrokken in het onderzoek dat heeft geleid tot de keuze voor de horecalocatie, zoals neergelegd in het Locatiekeuzerapport. [appellanten sub 3] stellen dat in het Locatiekeuzerapport onvoldoende is onderbouwd waarom de gekozen locatie voor de coffeeshop de meest geschikte locatie zou zijn.

10.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de maximale omvang van de horecafunctie 250 m2 bvo kan zijn en dat de verwachte overlast hiervan niet onevenredig is. Voorts stelt de raad dat de horecabestemming louter is bedoeld om op de horecalocatie een coffeeshop met een maximumoppervlakte van 200 m2 bvo te kunnen realiseren en dat het niet de bedoeling is dat zich op deze locatie horeca, niet-zijnde een coffeeshop, zal vestigen. Daarbij merkt de raad op dat de gemeente als eigenaar van de grond deze slechts ten behoeve van een coffeeshop zal verhuren.

De raad stelt zich verder op het standpunt dat uit het Locatiekeuzerapport blijkt dat de horecalocatie het meest geschikt is voor de vestiging van een vierde coffeeshop in de gemeente Almere. Volgens de raad is een alternatieve, door [appellanten sub 2] bedoelde, locatie achter de nieuwe Albert Heijn niet geschikt voor de locatie van een coffeeshop, omdat daar een parkeergarage is gelegen. Een andere door hen bedoelde locatie is op minder dan 250 meter van een school gelegen.

Ten aanzien van de overlast ten gevolge van de beoogde coffeeshop stelt de raad zich op het standpunt dat deze in het algemeen zal afnemen doordat met de komst van de coffeeshop de illegale handel in drugs en de daarmee samenhangende overlast zal afnemen. Het Coffeeshopbeleid heeft de beperking van de overlast mede als oogmerk, onder meer door de zogenoemde AHOJ-G criteria op een coffeeshop toe te passen. Met een gedoogbeschikking kunnen aan een coffeeshop strenge eisen worden gesteld, aldus de raad. Ten slotte zal een coffeeshop met de beoogde omvang geen grotere overlast en hinder veroorzaken dan een restaurant met bezorg- en/of afhaalservice van 250 m2 bvo, die valt onder categorie 1c van de Staat van Horeca-activiteiten, hetgeen de raad niet onevenredig acht. Mede om deze reden stelt de raad dat het beoogde gebruik van de horecalocatie door een coffeeshop vergelijkbaar is met horeca in categorie 1c van de Staat van Horeca-activiteiten, zodat het plan de beoogde coffeeshop mogelijk maakt.

10.2. Zoals hiervoor onder 3.1 is overwogen biedt het plan in tegenstelling tot hetgeen de raad heeft beoogd en waarvan bij de voorbereiding van het plan is uitgegaan, niet slechts de mogelijkheid om maximaal 250 m2 bvo aan horeca te vestigen op de horecalocatie, maar biedt het de mogelijkheid om daar maximaal ongeveer 1.980 m2 bvo aan horeca te vestigen. De raad heeft verder geen concrete redenen genoemd waarom de ruimtelijke uitstraling van een coffeeshop vergelijkbaar is met lichte horeca tot maximaal categorie 1c van de Staat van Horeca-activiteiten. De raad heeft dan ook niet inzichtelijk gemaakt dat de functieaanduiding "horeca", op grond waarvan horeca tot en met maximaal categorie 1c van de Staat van Horeca-activiteiten is toegestaan op de horecalocatie, toereikend is voor een ontwikkeling met de voorziene ruimtelijke uitstraling. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat de raad met de regeling voor de horecalocatie in het plan niet heeft bestemd hetgeen hij op deze locatie heeft beoogd te bestemmen.

10.3. Ten aanzien van de gevreesde overlast door horeca en de beoogde coffeeshop op de horecalocatie overweegt de Afdeling als volgt. In de plantoelichting, het Locatiekeuzerapport en de Reactienota voorontwerp bestemmingsplan Poldervlak 2011 heeft de raad beschreven wat de gevolgen zullen zijn van de vestiging van een coffeeshop met een omvang van 200 m2 bvo op de omgeving, rekening houdend met de zogenoemde AHOJ-G criteria die voor een coffeeshop worden gehanteerd. De raad is hierbij uitgegaan van een verwacht aantal bezoekers van ongeveer 500 per dag met bijbehorende verkeersgeneratie. Ten aanzien van de te verwachten verkeersgeneratie is in het door de raad gebruikte rapport "Verkeerskundig onderzoek Poldervlak" geconcludeerd dat het plan tot een lichte toename van de verkeersintensiteit in 2020 kan leiden in vergelijking met de autonome situatie, maar dat hierdoor de verwerkingscapaciteit van het wegennet niet in gevaar komt. De raad heeft verder geconcludeerd dat weliswaar enige overlast kan worden verwacht in de onmiddellijke nabijheid van de locatie, maar dat deze goed beheersbaar is. In de afweging van de raad is verder betrokken dat met de vestiging van een coffeeshop wordt beoogd om de overlast van straathandel in drugs in Almere Buiten te beperken.

De mogelijke hinder en overlast van de feitelijk bestemde oppervlakte aan horeca zijnde 1.980 m2 bvo wijkt evenwel aanmerkelijk af van hetgeen de raad heeft betrokken in de afweging ten behoeve van het plan, zoals hiervoor onder 10.2 is overwogen. Voorts wijkt de feitelijk te verwachten hinder en overlast van een coffeeshop af van hetgeen de raad heeft betrokken in de afweging ten behoeve van het plan, nu de raad niet inzichtelijk heeft gemaakt dat categorie 1c van de Staat van Horeca-activiteiten toereikend is voor het gebruik van de locatie voor een coffeeshop, zoals eveneens onder 10.2 is overwogen. De raad heeft niet inzichtelijk gemaakt dat bij de afweging van belangen de omstandigheid is betrokken dat aan de Hopperzuigerstraat 22, in de nabijheid van de horecalocatie, een zorginstelling is gevestigd waarbinnen onder meer opvang en onderwijs wordt geboden aan kwetsbare jongeren. Deze jongeren hebben voor een deel de leeftijd van jongeren aan scholen waarvoor het Coffeeshopbeleid een afstandsnorm van 250 meter voorschrijft. Eveneens is de aanwezigheid van een dansschool, ook met leerlingen van de schoolgaande leeftijd, niet betrokken in de afweging van belangen. De omstandigheid dat een zorginstelling en een dansschool niet vallen onder het begrip "school", zoals bedoeld in het Coffeeshopbeleid, maakt niet dat de raad bij de vaststelling van het plan geen rekening met de aanwezigheid hiervan behoefde te houden. Ook is niet inzichtelijk gemaakt dat bij de ruimtelijke afweging afdoende aandacht is besteed aan de belangen van de in de onmiddellijke nabijheid gevestigde ondernemingen. Uit het voorgaande volgt eveneens dat in het Locatiekeuzerapport niet alle van belang zijnde feiten en omstandigheden zijn betrokken.

10.4. Gelet op het vorenstaande slaagt het betoog van [appellant sub 1], [appellanten sub 2], en [appellanten sub 3]. De Afdeling ziet aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dit betrekking heeft op het plandeel dat aan de horecalocatie de functieaanduiding "horeca" en een bouwvlak toekent, is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. De beroepen zijn in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.

Bestemmingen voor bedrijven op het bedrijventerrein

11. [appellanten sub 3] betogen dat de raad ten onrechte geen eenduidig leidend principe heeft gehanteerd voor het bepalen van toegestane bedrijvigheid op het bedrijventerrein Poldervlak. Hierdoor ontstaat onduidelijkheid over wat mogelijk is op het terrein.

Voorts betogen [appellanten sub 3] dat op een deel van het bedrijventerrein Poldervlak ten onrechte de maximaal toegestane milieucategorie is verlaagd ten opzichte van het vorige bestemmingsplan. Hiermee worden de uitbreidingsmogelijkheden van de ter plaatse gevestigde bedrijven volgens hen ten onrechte beperkt. Dit is eveneens in strijd met het stedelijk en provinciaal beleid, aldus [appellanten sub 3], nu volgens dit beleid het bedrijventerrein niet binnen een zoekzone met een binnenstedelijk karakter ligt.

11.1. De raad stelt zich op het standpunt dat ten behoeve van de bestemmingen op het bedrijventerrein rekening is gehouden met de historisch gegroeide situatie ten zuiden van de Splijtbakweg. In dit gebied is de maximaal toegestane milieucategorie verlaagd ten opzichte van het vorige bestemmingsplan. Dit is volgens de raad niet strijdig met het beleid. Verder stelt de raad dat de maximaal toegestane milieucategorie is verlaagd ter bescherming van bestaande functies op het bedrijventerrein en van de woonwijk naast het bedrijventerrein. Deze verlaging leidt volgens de raad niet tot een beperking van de bestaande bedrijven.

11.2. Het plan geeft door middel van een indeling in milieucategorieën, gelezen in samenhang met de Staat van Bedrijfsactiviteiten, een regeling voor de toegestane bedrijvigheid op het bedrijventerrein Poldervlak. Bij de indeling in milieucategorieën is aangesloten bij de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten van 2009 (hierna: de VNG-brochure). In het door [appellanten sub 3] aangevoerde ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre onduidelijkheden bevat.

Verder wordt overwogen dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Blijkens de plantoelichting heeft de raad enerzijds de bestaande bedrijvigheid op het bedrijventerrein willen bestemmen, maar anderzijds door de verlaging van de maximaal toegestane milieucategorie gevoelige bestemmingen op het bedrijventerrein, alsmede in de nabijgelegen woonwijk bescherming willen bieden. De raad heeft ervoor gekozen om hiertoe op een deel van het bedrijventerrein een lagere maximale milieucategorie toe te kennen dan in het vorige bestemmingsplan.

De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid een lagere maximale milieucategorie dan in het vorige bestemmingsplan was voorzien in overeenstemming met het geldende beleid heeft kunnen achten. Dat het bedrijventerrein volgens het geldende beleid niet is gelegen binnen een zoekzone met een binnenstedelijk karakter doet hier niet aan af, nu dit beleid geen minimale milieucategorie voorschrijft voor een bestemmingsplan.

Voorts ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij de afweging van de betrokken belangen een groter gewicht had moeten toekennen aan de belangen van bestaande bedrijven om uit te breiden, dan aan de belangen die aan de orde zijn bij een goed verblijfsklimaat, en bij een goed woon- en leefklimaat voor hiervoor gevoelige bestemmingen.

Het betoog faalt in zoverre.

12. [appellanten sub 3], voor zover dit betreft [appellante sub 3c], verzetten zich tegen de wijzigingsbevoegdheid die is toegekend aan het plandeel dat ziet op het perceel aan de [locatie a] op grond waarvan de maximaal toegestane milieucategorie kan worden verwijderd. Voorts betogen [appellanten sub 3] dat ten onrechte niet alle bestaande bedrijfsactiviteiten op het bedrijventerrein op de juiste wijze zijn opgenomen in de bij de planregels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten. Mede hierdoor is in strijd met hetgeen de raad heeft beoogd een te lage milieucategorie toegekend voor enige bedrijven die zijn gevestigd op de gronden waaraan het plan een lager dan voorheen geldende maximale milieucategorie heeft toegekend, waaronder Adi Taxi, Almere Tours en Classic Coach Company. Hierdoor zijn deze bedrijfsactiviteiten ten onrechte onder het overgangsrecht gebracht, aldus [appellanten sub 3].

Ten aanzien van het perceel aan de Splijtbakweg 100 betogen [appellanten sub 3], voor zover dit Almere Tours en Classic Coach Company betreft, dat hieraan bovendien in strijd met de rechtszekerheid zowel de functieaanduiding "bedrijven tot en met categorie 3.2" als de functieaanduiding "bedrijf tot en met categorie 2" is toegekend.

12.1. De raad stelt zich op het standpunt dat alle bedrijfsactiviteiten op de juiste wijze zijn opgenomen in de bij de planregels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten en dat de maximaal toegestane milieucategorieën in het plan overeenkomen met de feitelijk bestaande bedrijfsactiviteiten. De door [appellanten sub 3] genoemde wijzigingsbevoegdheid is volgens de raad niet meer opgenomen in het plan. Met betrekking tot het perceel aan de Splijtbakweg 100 erkent de raad dat in het vastgestelde plan abusievelijk zowel een maximale milieucategorie van 3.2 als van 2 is opgenomen.

12.2. De Afdeling overweegt dat in het besluit tot vaststelling van het plan zowel staat dat de aanduiding "wro - wijzigingsbevoegdheid 2" komt te vervallen, als staat dat aan het perceel aan de [locatie a] de aanduiding "wro - wijzigingsbevoegdheid 2" wordt toegekend. In de planregels is geen regel opgenomen over een "wro - wijzigingsbevoegdheid 2" en in de verbeelding is niet een zodanige functieaanduiding toegekend aan het perceel aan de [locatie a].

Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het vaststellingsbesluit met betrekking tot het al dan niet toekennen van de aanduiding "wro - wijzigingsbevoegdheid 2" innerlijk tegenstrijdig is en dat de verbeelding niet overeenkomt met het vaststellingsbesluit voor zover hierin de aanduiding "wro - wijzigingsbevoegdheid 2" wordt toegekend aan het perceel aan de [locatie a].

In hetgeen [appellanten sub 3] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre in onderlinge samenhang bezien met het plan, is vastgesteld in strijd met de rechtszekerheid. Het beroep is in zoverre gegrond.

12.3. In het nader ingekomen stuk van 24 april 2013 hebben [appellanten sub 3] gegevens overgelegd over de feitelijke activiteiten van bedrijven met een hogere milieucategorie dan die in het plan is toegekend. Voor zover van belang betreft dit de bedrijven Technisch Bureau Tigwelding B.V., gevestigd aan de Hopperzuigerstraat 18 en [appellante sub 3c], gevestigd aan de [locatie a]. Het plan maakt op de desbetreffende percelen bedrijfsactiviteiten tot maximaal categorie 3.1 mogelijk, maar volgens het overgelegde overzicht vinden daar feitelijk bedrijfsactiviteiten van milieucategorie 3.2 plaats. Verder betreft het Vroom Interieurbouw B.V., gevestigd aan de Bakkenzuigerstraat 27. Het plan maakt op het desbetreffende perceel bedrijfsactiviteiten tot maximaal categorie 2 mogelijk, maar volgens het overgelegde overzicht vinden daar feitelijk bedrijfsactiviteiten van milieucategorie 3.2 plaats. Ten slotte betreft het Almere Tours en Classic Coach Company, gevestigd aan de Splijtbakweg 100. Het plan maakt op het desbetreffende perceel bedrijfsactiviteiten tot maximaal categorie 2 en maximaal categorie 3.2 mogelijk. Volgens het overgelegde overzicht vinden daar feitelijk bedrijfsactiviteiten van milieucategorie 3.2 plaats. Ten aanzien van de overige opgekomen bedrijven, waaronder Adi Taxi, geeft het overgelegde overzicht niet aan dat de feitelijke bedrijfsactiviteiten thans van een hogere milieucategorie zijn dan het plan voor de percelen waar bedoelde bedrijven zijn gevestigd mogelijk maakt.

12.4. Uit de plantoelichting blijkt niet of en op welke wijze de raad heeft onderzocht wat de feitelijke bedrijfsactiviteiten zijn die Technisch Bureau Tigwelding B.V., [appellante sub 3c], Vroom Interieurbouw B.V., en Almere Tours en Classic Coach Company uitvoeren en onder welke milieucategorie als bedoeld in de VNG-brochure deze bedrijfsactiviteiten vallen. Ter zitting heeft de raad gesteld dat milieutechnisch onderzoek is verricht, maar hierover zijn geen concrete feiten of gegevens overgelegd.

In het voormelde stuk van 24 april 2013 en ter zitting is door [appellanten sub 3] gemotiveerd weersproken dat de door de raad in het plan toegekende milieucategorieën beter zouden passen bij de feitelijke activiteiten van de desbetreffende bedrijven dan de milieucategorieën die zijn genoemd in het overzicht dat door [appellanten sub 3] is overgelegd. Gelet hierop bestaat aanleiding voor het oordeel dat de raad ten aanzien van de percelen aan de Hopperzuigerstraat 18, de [locatie a], de Bakkenzuigerstraat 27 en de Splijtbakweg 100 onvoldoende onderzoek heeft verricht om de beoogde en toegekende maximaal toegestane milieucategorieën te onderbouwen.

De Afdeling overweegt verder dat in het plan aan het perceel aan de Splijtbakweg 100 zowel een maximale milieucategorie van 3.2 als van 2 is toegekend. Gelet hierop bestaat aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre is vastgesteld in strijd met de rechtszekerheid.

In hetgeen [appellanten sub 3] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover dit is gericht tegen de vaststelling in het plan van de maximaal toegestane milieucategorieën aan de percelen aan de Hopperzuigerstraat 18, de [locatie a], de Bakkenzuigerstraat 27 en de Splijtbakweg 100 is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is in zoverre gegrond.

Het bestreden besluit, voor zover dit betreft de plandelen met de bestemming "Bedrijf" die zien op de percelen aan de Hopperzuigerstraat 18, de [locatie a], de Bakkenzuigerstraat 27 en de Splijtbakweg 100, dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd. De plandelen die zien op de percelen aan de [locatie a] en de Splijtbakweg 100 dienen eveneens wegens strijd met de rechtszekerheid te worden vernietigd.

13. [appellanten sub 3] betogen dat in het plan aan het perceel Hopperzuigerstraat 22, waar Doenersdreef Zorg is gevestigd, ten onrechte geen maataanduiding voor deze zorginstelling is toegekend.

13.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de desbetreffende locatie van de zorginstelling dienst doet als hoofdkantoor van Doenersdreef Zorg. Incidenteel worden hier intakegesprekken gevoerd. De raad stelt dat de bestemming "Bedrijventerrein - 1" met daarbij de functieaanduiding "dienstverlening" hiervoor passend is.

13.2. Ter zitting heeft de raad erkend geen rekening te hebben gehouden met de omstandigheid dat op de eerste verdieping van het gebouw aan de Hopperzuigerstraat 22 door Doenersdreef Zorg dagbesteding aan jongeren met problemen wordt aangeboden. In hetgeen [appellanten sub 3] hebben aangevoerd ziet de Afdeling derhalve aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dit betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein - 2" dat ziet op het perceel aan de Hopperzuigerstraat 22, is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.

14. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Proceskostenveroordeling

15. De raad dient ten aanzien van [appellanten sub 3] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is bij [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van [appellanten sub 3], voor zover ingesteld door de [appellant sub 3b] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid GMV Holding B.V., niet-ontvankelijk en het beroep, voor zover ingesteld door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid HEMA Bakkerijen B.V., [appellant sub 3a] en N.R. Vastgoed, niet-ontvankelijk voor zover het beroep ziet op de vaststelling in het plan van de maximaal toegestane milieucategorie aan gronden ten zuidwesten van de Splijtbakweg;

II. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en van [appellanten sub 2] geheel gegrond, en van de [appellanten sub 3], gedeeltelijk gegrond;

III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Almere van 12 juli 2012, met kenmerk RV-45/2012, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Poldervlak 2011" voor zover het betrekking heeft op de plandelen die zien op:

a. het perceel aan de Poortmolenstraat naast nummer 22 met de functieaanduiding "horeca" en een bouwvlak,

b. het perceel aan de [locatie a] met de bestemming "Bedrijventerrein - 1",

c. het perceel aan de Hopperzuigerstraat 18 met de bestemming "Bedrijventerrein - 1",

d. het perceel aan de Hopperzuigerstraat 22 met de bestemming "Bedrijventerrein - 1",

e. het perceel aan de Bakkenzuigerstraat 27 met de bestemming "Bedrijventerrein - 2",

f. het perceel aan de Splijtbakweg 100 met de bestemming "Bedrijventerrein - 2";

IV. verklaart het beroep van de [appellanten sub 3], voor zover ontvankelijk, voor het overige ongegrond;

V. draagt de raad van de gemeente Almere op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel III, wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

VI. veroordeelt de raad van de gemeente Almere tot vergoeding van bij de [appellanten sub 3] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

VII. gelast dat de raad van de gemeente Almere aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoed ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 1], € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellanten sub 2], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander, en € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro) voor de [appellanten sub 3], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Plambeck
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2013

159-723.