Uitspraak 201300153/3/R1


Volledige tekst

201300153/3/R1.
Datum beslissing: 4 juli 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge beslissing met overeenkomstige toepassing van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op een verzoek van:

[verzoeker], wonend te Blaricum, en anderen,

om toepassing van artikel 8:15 van de Awb.

Procesverloop

Tijdens de openbare behandeling ter zitting van 3 juli 2013 van de zaak nr. 201300153/1 hebben [verzoeker] en anderen verzocht om wraking van mr. M.W.L. Simons-Vinckx (hierna: de staatsraad) als lid van de enkelvoudige kamer belast met de behandeling van die zaak.

De staatsraad heeft niet in de wraking berust.

De Afdeling heeft het wrakingsverzoek op 3 juli 2013 ter openbare zitting behandeld, waar [verzoeker] en anderen, bijgestaan door mr. G.J.A.M. Bogaers, advocaat te Laren, zijn gehoord. De staatsraad heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.

Beslissing
Bij mondelinge beslissing van 3 juli 2013 heeft de Afdeling het verzoek om toepassing van artikel 8:15 van de Awb afgewezen. Daartoe heeft zij het volgende overwogen.

Overweging

1. Ingevolge artikel 8:15 van de Awb kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

2. Het verzoek berust - zakelijk weergegeven - op het betoog dat de staatsraad ten onrechte hun gemachtigde niet in de gelegenheid heeft gesteld tot het voordragen van de eerste 10 bladzijden van een ter zitting overgelegde pleitnotitie van in totaal 18 bladzijden tijdens de spreektijd van vijf minuten bij aanvang van de zitting en dat ten onrechte is verzocht om de gehele pleitnotitie terug te nemen. [verzoeker] en anderen stellen dat de handelwijze van de staatsraad hen heeft beperkt in hun mogelijkheden om adequaat te kunnen reageren op nadere stukken die pas in een laat stadium van de procedure zijn ingebracht. Door deze gang van zaken is volgens hen de partijdigheid van de staatsraad in het geding.

3. De staatsraad heeft als lid van de enkelvoudige kamer van de Afdeling op de voet van artikel 8:61, eerste lid, van de Awb de leiding over het onderzoek ter zitting. De beslissingen omtrent het verloop van de zitting en de orde in de zittingszaal staan als zodanig in een wrakingsprocedure niet ter beoordeling.

Het instrument van wraking is niet bedoeld om als rechtsmiddel tegen dergelijke processuele beslissingen te worden aangewend. Zodanige beslissingen kunnen slechts leiden tot inwilliging van een wrakingsverzoek, indien deze op zich dan wel in onderlinge samenhang bezien een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat daaruit blijkt van partijdigheid van de staatsraad die de betrokken beslissing of beslissingen heeft genomen.

4. Dat de staatsraad bij aanvang van de zitting de gemachtigde van [verzoeker] en anderen te kennen heeft gegeven dat de lengte van de overgelegde pleitnotitie aanleiding gaf voor de verwachting dat deze niet kon worden voorgedragen binnen de geboden maximale spreektijd van vijf minuten en als gevolg daarvan de pleitnotitie niet zou worden aanvaard als onderdeel van het dossier, biedt op zichzelf geen grond voor het oordeel dat de staatsraad de zitting heeft geleid op een wijze die blijk geeft van vooringenomenheid, dan wel voor het oordeel dat de gerechtvaardigde vrees bestond dat de staatsraad niet in onpartijdigheid haar oordeel zou vormen. Hetgeen [verzoeker] en anderen hebben aangevoerd is daartoe onvoldoende.

Uit de processuele beslissing vloeit niet voort dat de staatsraad aan [verzoeker] en anderen voor het verdere verloop van de zitting een deel van de verdediging van hun zaak heeft ontzegd. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat overeenkomstig het vermelde in de aan partijen toegezonden schriftelijke uitnodiging voor de zitting aan alle ter zitting aanwezige partijen - na de vraagstelling door de staatsraad - de gelegenheid wordt geboden om onderdelen van hun pleitnotitie onder de aandacht te brengen voor zover daarin aspecten zijn vermeld die nog niet op andere wijze ter zitting aan de orde zijn gekomen en dat hetgeen dan naar voren wordt gebracht niet in schriftelijke vorm wordt overgelegd. Hetgeen [verzoeker] en anderen in het kader van hun verzoek om wraking naar voren hebben gebracht geeft geen aanwijzingen voor het oordeel dat de behandeling ter zitting in deze zaak anders zou zijn verlopen.

Aldus uitgesproken in het openbaar door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Vreugdenhil, ambtenaar van staat.

w.g. Parkins-de Vin w.g. Vreugdenhil
voorzitter ambtenaar van staat

571.