Uitspraak 201208348/1/R3


Volledige tekst

201208348/1/R3.
Datum uitspraak: 10 juli 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend te Moergestel, gemeente Oisterwijk,

en

de raad van de gemeente Oisterwijk,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 juni 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Scheermanlocatie" vastgesteld en besloten geen exploitatieplan vast te stellen.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juni 2013, waar [appellant] en anderen, van wie [2 appellanten] in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door drs. J.W. Rama-Alberto, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

Bestemmingsplan

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Het plan voorziet in 15 woningen in de kern van Moergestel.

3. [appellant] en anderen wonen tegenover het plangebied en betogen dat de raad het plan ten onrechte heeft vastgesteld.

[appellant] en anderen betwisten de behoefte aan het plan. Zij vrezen, mede gelet op de financiële crisis, voor leegstand van de woningen, omdat er volgens hen onvoldoende behoefte is aan woningen in de voorziene prijscategorie. Bovendien staan er in de nabije omgeving al heel veel woningen te koop.

Daarnaast betogen zij dat het plan is gebaseerd op de provinciale pilot "Bouwen binnen strakke contouren", terwijl de termijn hiervoor bij het starten van de voorliggende planologische procedure reeds was verlopen. Er dienen volgens hen drie tot vijf woningen minder te worden gebouwd.

Voorts is de in de nota van zienswijzen voorgestelde maximale bouwhoogte van hoofdgebouwen van 10 m ten onrechte niet in het plan opgenomen. Volgens [appellant] en anderen is de bouwhoogte niet gemaximeerd. Voorts vinden zij dat de bouwhoogte maximaal 8 m mag bedragen. Dit is meer passend in de omgeving en beter voor de windvang van een nabijgelegen molen ten zuiden van het plangebied.

Verder voeren [appellant] en anderen aan dat het plan leidt tot aantasting van hun woon- en leefklimaat. Zij vrezen inkijk, waardoor hun privacy wordt aangetast. Verder verliezen zij hun vrije uitzicht, ontstaat schaduwwerking ten opzichte van hun woningen en leiden de voorziene woningen tot geluidoverlast.

Tot slot zijn de voorgestelde veiligheidsmaatregelen voor de voorziene speellocatie niet effectief omdat het plangebied nabij twee doorgaande wegen ligt. Ten onrechte stelt de raad in dit verband dat bij een verdere uitwerking invulling wordt gegeven aan de inrichting van het speelterrein.

4. De raad stelt zich op het standpunt dat er behoefte bestaat aan de voorziene woningen. Voorts zijn met de provincie afspraken gemaakt over de omgang met de nog niet afgeronde pilotlocaties na afloop van de pilot. Hierbij is afgesproken welke reeds in procedure gebrachte en nog in procedure te brengen pilotlocaties door kunnen gaan. Het voorliggende plan is één van die locaties die doorgang kunnen vinden. Verder is de aangepaste bouwhoogte van 10 m wel in het plan opgenomen en is deze hoogte passend. Het woon- en leefklimaat wordt niet onevenredig aangetast. Voorts kan bij de exacte situering van de speellocatie een veilige marge tussen het speelveld en de bestaande wegen in acht worden genomen.

Relativiteitsvereiste

5. Uit artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met bijlage I, onderdeel 3, onder 3.1, van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) volgt, voor zover van belang, dat afdeling 2 van die wet van toepassing is op onder meer een besluit krachtens afdeling 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de bouw van meer dan 11 woningen in een aangesloten gebied.

Nu het plan binnen de bestemming "Wonen" bij recht 15 woningen mogelijk maakt, is afdeling 2 van de Chw van toepassing op het plan. Voor zover [appellant] en anderen ter zitting hebben betoogd dat afdeling 2 van de Chw niet van toepassing is omdat in de bekendmaking van de vaststelling van het plan en het vaststellingsbesluit niet staat dat afdeling 2 van de Chw van toepassing is, overweegt de Afdeling dat dit betoog niet op gaat. De toepasselijkheid van afdeling 2 van de Chw volgt immers rechtstreeks uit voornoemde bepalingen van die wet.

Ingevolge artikel 1.9 van de Chw, zoals dit luidde ten tijde van belang, mag de administratieve rechter een besluit niet vernietigen op de grond, dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 19 januari 2011 in zaak nr. 201006426/1/R2) kan uit de memorie van toelichting op het wetsvoorstel van de Chw (Kamerstukken II 2009/10, 32 127, nr. 3, blz. 49) worden afgeleid dat de wetgever met artikel 1.9 de eis heeft willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en de daadwerkelijke (of: achterliggende) reden om een besluit in rechte aan te vechten en dat de bestuursrechter een besluit niet mag vernietigen wegens schending van een rechtsregel die niet strekt tot bescherming van een belang waarin de eisende partij feitelijk dreigt te worden geschaad.

5.2. Over de beroepsgrond omtrent de bouwhoogte van de woningen in het kader van de windvang van een nabijgelegen molen overweegt de Afdeling dat [appellant] en anderen geen eigenaar zijn van de molen en ook anderszins niet is gebleken dat zij een belang hebben bij deze molen. Het belang van [appellant] en anderen ligt daarin dat zij gevrijwaard blijven van de invloed van woningbouw in hun leefomgeving. De Afdeling is van oordeel dat de gestelde invloed van de bouwhoogte van de in het plangebied voorziene woningen op de windvang van de molen in dit verband kennelijk niet strekt ten behoeve van de bescherming van de belangen van [appellant] en anderen. Het voorgaande leidt ertoe dat de Afdeling dit betoog buiten beschouwing laat, nu artikel 1.9 van de Chw, zoals dit luidde ten tijde van belang, er aan in de weg staat dat het bestreden besluit in zoverre om die reden wordt vernietigd.

Behoefte

6. De raad is er bij de vaststelling van het plan vanuit gegaan dat in het plangebied starterswoningen zullen worden gebouwd. Het plan staat niet in de weg aan een dergelijke invulling van de bestemming "Wonen". Bij de vaststelling van het plan heeft de raad de gemeentelijke "Structuurvisie Plus", vastgesteld op 19 mei 2005 (hierna: de Structuurvisie), betrokken. Hieruit volgt dat er een grote behoefte bestaat aan goedkope woningen voor starters. Dit beeld wordt bevestigd in de door het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk op 24 november 2011 vastgestelde "Woonvisie Oisterwijk 2011-2021". Verder heeft de raad hierbij betrokken dat starters gemiddeld genomen de voorkeur geven aan een grondgebonden eengezinswoning en dat slechts een beperkt aantal locaties binnen de gemeente hiervoor geschikt is. [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat aan dit woningtype voor starters geen behoefte bestaat. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het plan voorziet in niet meer dan 15 woningen. De enkele omstandigheid dat de woningmarkt op dit moment stagneert laat, gelet op het voorgaande, onverlet dat de raad zich ten tijde van het bestreden besluit in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er binnen de planperiode van 10 jaar aan de in het plan voorziene woningen behoefte bestaat.

Het betoog faalt.

Bouwen binnen strakke contouren

7. Van 26 mei 2003 tot 26 mei 2009 heeft de gemeente Oisterwijk deelgenomen aan de pilot "Bouwen binnen strakke contouren" van de provincie Noord-Brabant. Gedurende de duur van de pilot mochten de deelnemende gemeenten woningbouwplannen zonder kwantitatieve beperkingen voorbereiden en realiseren, zolang deze waren gelegen binnen de zogeheten strakke contour. Na afloop van de pilot diende overleg plaats te vinden tussen de gemeente en de provincie over woningbouwplannen die niet tijdig in procedure zijn gebracht, maar de gemeente wel onder de noemer van de pilot wil realiseren. Naar aanleiding daarvan is er op 20 mei 2009 overleg geweest tussen het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, waarna het college van gedeputeerde staten vervolgens een einddocument heeft opgesteld bij brief van 23 juni 2009. De gemeente Oisterwijk hanteert dit einddocument als eigen beleid. Hierin is het plan als categorie 1 geclassificeerd, wat inhoudt dat het plan voor 26 mei 2009 als ontwerpplan of als ontwerpprojectbesluit ter visie is gelegd.

De Afdeling stelt vast dat het plan voor deze locatie al in 2009 als ontwerpplan ter visie is gelegd, maar dat dit ontwerpplan door de daarover naar voren gebrachte zienswijzen zodanig is gewijzigd, dat de raad heeft besloten om een nieuw ontwerpplan ter inzage te leggen vanaf 7 oktober 2011. Daarbij is het maximaal toegestane aantal woningen, te weten 15, evenwel niet gewijzigd ten opzichte van het aantal woningen dat in bedoeld einddocument staat vermeld.

Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan als categorie 1-pilotlocatie doorgang kan vinden, ondanks de omstandigheid dat het plan na 26 mei 2009 nogmaals als ontwerp ter visie is gelegd. Voorts heeft de raad in dit verband in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om drie tot vijf woningen minder te bouwen.

Het betoog faalt.

Bouwhoogte

8. Over de bouwhoogte overweegt de Afdeling als volgt. Ingevolge artikel 5, lid 5.2, onder 5.2.2, onder d, van de planregels bij de bestemming "Wonen" bedraagt de bouwhoogte van hoofdgebouwen ten hoogste 4 m meer dan de maximaal toelaatbare goothoogte van hoofdgebouwen. Ingevolge het bepaalde onder c bedraagt de goothoogte van hoofdgebouwen ten hoogste de met de aanduiding "maximale goothoogte" aangegeven goothoogte. Blijkens de verbeelding geldt in het plangebied een maximale goothoogte van 6 m. Op basis van voornoemde planregels in samenhang met de verbeelding mag de bouwhoogte van hoofdgebouwen dan ook maximaal 10 m bedragen. Het betoog dat deze bouwhoogte niet in het plan is opgenomen en dat de bouwhoogte niet is gemaximeerd, mist dan ook feitelijke grondslag.

Voor zover [appellant] en anderen betogen dat de bouwhoogte maximaal 8 m zou mogen bedragen, staat vast dat de bouwhoogte naar aanleiding van de door [appellant] en anderen hierover naar voren gebrachte zienswijze is verlaagd van 11 m naar 10 m omdat de raad dit beter vindt passen in de omgeving. De raad heeft onweersproken gesteld dat in de directe omgeving van het plangebied bebouwing aanwezig is waarvoor een maximaal toegestane bouwhoogte van 8 m tot 10 m geldt.

Gelet op het voorgaande heeft de raad een maximaal toegestane bouwhoogte van 10 m in redelijkheid passend kunnen achten.

Het betoog faalt.

Woon- en leefklimaat

9. Over het woon- en leefklimaat overweegt de Afdeling dat het plangebied in een woongebied ligt en dat er geen blijvend recht op vrij uitzicht bestaat. Het plan voorziet in de bouw van maximaal 15 woningen waarvan blijkens de verbeelding de minimale afstand van de achtergevel tot aan de achtertuinen van [appellant] en anderen ongeveer 17 m, en tot aan de woningen van [appellant] en anderen ongeveer 30 m bedraagt. Bovendien worden blijkens de verbeelding de voorziene woningen van de woningen van [appellant] en anderen gescheiden door een groenstrook en blijft het hiertussen gelegen wandelpad volgens de raad behouden. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot onevenredige inkijk en onevenredige aantasting van uitzicht.

Voorts is aannemelijk dat de voorziene woningen voor de woningen van [appellant] en anderen een afschermende werking zullen hebben ten aanzien van het geluid vanwege de Schoolstraat. Daarnaast is niet aannemelijk dat door de bestemming "Verkeer" in het plan onevenredige geluidsoverlast is te verwachten. Daarbij acht de Afdeling van belang dat deze bestemming niet voorziet in een doorgaande weg, maar enkel in een ontsluiting van het plangebied ten behoeve van maximaal 15 woningen en mede daardoor slechts een gering aantal verkeersbewegingen is te verwachten. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot onevenredige geluidsoverlast.

Voorts heeft de raad zijn standpunt inzake schaduwwerking nader onderbouwd met een schaduw- en zichtstudie. Uit de van deze stukken deel uitmakende schaduwanalyses blijkt dat het grootste deel van het jaar bij de omliggende woningen geen extra schaduwwerking optreedt door de voorziene woningen. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot onevenredige schaduwwerking.

Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het woon- en leefklimaat van [appellant] en anderen niet onevenredig wordt aangetast.

Het betoog faalt.

Veiligheidsmaatregelen voorziene speellocatie

10. Tussen partijen is niet in geschil dat een speelveld zal worden aangelegd binnen de bestemming "Groen", ten zuiden van de in het noorden van het plangebied voorziene woningen. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a, van de planregels bij deze bestemming wordt voor de aanleg van spel- en speelvoorzieningen de mogelijkheid geboden.

Gelet op de grootte van het gebied met die bestemming heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat bij de exacte situering van de speellocatie een veilige marge tussen het speelveld en de bestaande wegen in acht kan worden genomen. Bovendien overweegt de Afdeling dat het plan geen belemmering vormt om noodzakelijk te achten veiligheidsvoorzieningen te realiseren. Anders dan [appellant] en anderen veronderstellen is de verdere uitwerking en inrichting van de speellocatie echter een uitvoeringsaspect dat in deze bestemmingsplanprocedure niet aan de orde kan komen.

Het betoog faalt.

11. Gelet op het voorgaande is het beroep, voor zover gericht tegen het besluit om het bestemmingsplan vast te stellen, ongegrond.

Besluit om geen exploitatieplan vast te stellen

12. [appellant] en anderen betogen dat ten onrechte geen exploitatieplan is vastgesteld, omdat volgens hen het verhaal van kosten van de grondexploitatie niet anderszins is verzekerd.

12.1. Ingevolge artikel 6.12, eerste lid, van de Wro, stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen.

Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, kan de gemeenteraad, in afwijking van het eerste lid, bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is.

Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder h, zoals dit luidde ten tijde van belang, kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een besluit omtrent vaststelling van een exploitatieplan voor gronden, begrepen in een gelijktijdig vastgesteld bestemmingsplan.

Ingevolge het vijfde lid, zoals dit luidde ten tijde van belang, wordt als belanghebbende bij een besluit als bedoeld in artikel 6.12, eerste en tweede lid, in elk geval aangemerkt degene die een grondexploitatieovereenkomst heeft gesloten met betrekking tot de in het desbetreffende besluit opgenomen gronden, of die eigenaar is van die gronden.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

12.2. Het beroep van [appellant] en anderen is op dit punt gericht tegen het niet vaststellen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wro, voor zover dat ziet op het plegen van kostenverhaal. Indien de raad in dit geval een dergelijk exploitatieplan zou hebben vastgesteld, zouden [appellant] en anderen niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt bij dat exploitatieplan. Daartoe is van belang dat [appellant] en anderen geen grondexploitatieovereenkomst als bedoeld in artikel 8.2, vijfde lid, van de Wro, zoals dit luidde ten tijde van belang, hebben gesloten met betrekking tot gronden in het exploitatiegebied waarop bouwplannen zijn voorzien, zij geen eigenaar zijn van gronden in dat gebied en ook anderszins niet is gebleken van belangen van [appellant] en anderen die rechtstreeks betrokken zouden zijn bij de vaststelling van een exploitatieplan.

Gelet hierop kunnen [appellant] en anderen evenmin worden aangemerkt als belanghebbenden bij het niet vaststellen van een dergelijk exploitatieplan.

Het beroep van [appellant] en anderen is in zoverre niet-ontvankelijk.

Proceskosten

13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen het niet vaststellen van een exploitatieplan;

II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van staat.

w.g. Hoekstra w.g. Lap
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2013

288-605.