Uitspraak 201303872/2/R6


Volledige tekst

201303872/2/R6.
Datum uitspraak: 19 juni 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

de vereniging Vereniging Woonmilieu Epse, gevestigd te Epse, gemeente Lochem, en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: de vereniging Woonmilieu Epse),
verzoekers,

en

1. de raad van de gemeente Deventer,
2. het college van burgemeester en wethouders van Deventer,
verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 27 februari 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Windturbines Kloosterlanden" vastgesteld.

Bij besluit van 12 maart 2013 heeft het college aan [vergunninghoudster] een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van twee windturbines op de percelen gelegen langs de rijksweg A1, kadastraal bekend gemeente Deventer, sectie N, nrs. 112 en 201.

De besluiten van 27 februari 2013 en 12 maart 2013 zijn op grond van artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder b, en artikel 3.32 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) gecoördineerd voorbereid en bekend gemaakt.
Tegen deze besluiten heeft de vereniging Woonmilieu Epse beroep ingesteld. De vereniging Woonmilieu Epse heeft de voorzitter tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[vergunninghoudster] heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De vereniging Woonmilieu Epse en het college hebben nadere stukken ingediend.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 juni 2013, waar de raad en het college, vertegenwoordigd door G.K. Modderkolk,
M.G.M. Wolbrink-Meijerink, M. Udink en E. Lam, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door mr. G.A. Lever, als partij gehoord.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. Het plan voorziet in de bouw van twee windturbines. De locaties voor de windturbines zijn gelegen langs de rijksweg A1 ter hoogte van de afslag Deventer-Centrum en even verderop ten oosten hiervan.

3. Het college en [vergunninghoudster] hebben betoogd dat het spoedeisend belang ontbreekt, nu reeds op grond van het plan een omgevingsvergunning is verleend. Er kunnen volgens hen geen andere onomkeerbare besluiten worden genomen waardoor het treffen van een voorlopige voorziening is gerechtvaardigd.

3.1. Nu zonder verzoek om voorlopige voorziening de omgevingsvergunning in werking zou treden na het verstrijken van de beroepstermijn, zodat met de bouw zou kunnen worden begonnen, acht de voorzitter een spoedeisend belang aanwezig. Dat thans nog geen subsidie is verleend voor de realisatie van de windturbines en derhalve nog niet met de bouw van de windturbines zal worden begonnen maakt het voorgaande niet anders, nu niet is uitgesloten dat het verlenen van de subsidie kan plaatsvinden voordat uitspraak in hoofdzaak is gedaan.

4. De vereniging Woonmilieu Epse betoogt allereerst dat de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) ten onrechte van toepassing wordt geacht op de bestreden besluiten. Volgens haar is in de omgevingsvergunning vastgelegd dat twee windturbines worden opgericht met een gezamenlijk opgewekt vermogen van 4,7 MW (megawatt) en is de Chw van toepassing op de aanleg van productie-installaties voor de opwekking van duurzame elektriciteit met behulp van windenergie met een capaciteit van ten minste 5 MW. Nu de omgevingsvergunning reeds verleend is, heeft de in het plan maximaal toegestane capaciteit van 6 MW derhalve geen ruimtelijke relevantie.

4.1. Nu het bestemmingsplan voorziet in de aanleg van windturbines met een capaciteit van maximaal 6 MW, is afdeling 2 van de Chw van toepassing op de bestreden besluiten. Zoals is overwogen in de uitspraak van de Afdeling van 28 december 2011, zaak nr. 201011617/1/R1, is gelet op artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Chw afdeling 2 van deze wet van toepassing op alle besluiten die nodig zijn voor de ontwikkeling of verwezenlijking van het ruimtelijke project dat is opgenomen in bijlage I bij de wet. Hieruit volgt dat de Chw ook op de andere in het coördinatiebesluit opgenomen besluiten van toepassing is. Gelet hierop faalt het betoog van de vereniging Woonmilieu Epse.

5. De vereniging Woonmilieu Epse betoogt verder dat ten tijde van de voorbereiding van het plan de raad slechts overleg heeft gepleegd met de inwoners van de woonwijk Het Bramelt en ten onrechte niet met de inwoners van Epse, zodat zij geen invloed hebben kunnen uitoefenen op de locatiekeuze van de windturbines. Pas na ter inzage legging van het ontwerpplan is een informatiebijeenkomst voor de inwoners van Epse gehouden. Voorts betoogt zij dat onder maatschappelijke druk de afstand van de windturbines tot de woonwijk Het Bramelt is vergroot tot minimaal 1.000 m, terwijl 60 woningen in Epse op een afstand van minder dan 1.000 m staan. Volgens haar is dit in strijd met de algemene beginselen van bestuur.

5.1. De voorzitter overweegt allereerst dat het plegen van overleg, zoals door de vereniging Woonmilieu Epse bedoeld, geen deel uitmaakt van de in de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. De omstandigheid dat, naar gesteld, met de inwoners van Epse geen dergelijk overleg is gepleegd, heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan. Overigens heeft de raad ter zitting verklaard dat ruim voor de ter inzage legging van het ontwerpplan met een bewonersvertegenwoordiging uit Epse overleg is gevoerd.

5.2. De raad heeft verder te kennen gegeven dat in zijn raadsvergadering van 20 juli 2011 gekozen is voor de plaatsing van twee in plaats van drie windturbines. De voorzitter overweegt dat, behoudens zeer uitzonderlijke omstandigheden, de interne politieke besluitvorming van de raad hier niet ter toets staat. Dat zich dergelijke uitzonderlijke omstandigheden hebben voorgedaan bij de besluitvorming van de raad is niet aangetoond.

6. De vereniging Woonmilieu Epse voert verder aan dat het woon- en leefklimaat van de inwoners van Epse onevenredig wordt aangetast.

6.1. In de plantoelichting staat dat is aangesloten bij de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten waarin voor een windturbine met wiekdiameter van 50 m een richtafstand van 300 m is opgenomen en dat binnen deze afstand geen woningen van derden zijn gelegen. Uit het door Pondera Services opgestelde rapport "Akoestisch onderzoek windpark Kloosterlanden te Deventer" van 18 september 2012 (hierna: het akoestisch onderzoek) volgt dat geluidsniveaus bij de dichtst bijgelegen woningen voldoen aan de wettelijke geluidnormen van 41 dB voor Lnight en 47 dB voor Lden. Verder levert cumulatie van de geluidniveaus met de geluidbronnen verkeerslawaai en industrielawaai op dat ter plaatse van de beoordelingspunten het verkeerslawaai maatgevend is. Het geluid ten gevolge van de windturbines zal niet in significante mate bijdragen aan het geluidniveau ter plaatse, aldus het akoestisch onderzoek.

In het door Bosch&Van Rijn opgestelde rapport "Slagschaduwonderzoek Windturbines Kloosterlanden" van 25 juni 2012 staat dat zich geen woningen binnen de slagschaduwcontour bevinden.

Wat betreft zichthinder volgt uit de plantoelichting dat voor de landschappelijke inpassing en het effect op het omringende kleinschalige landschap de provinciale insteek wordt gevolgd om de windturbinelocaties te zoeken op/of langs bedrijventerreinen en/of langs grootschalige infrastructuur. Deze locaties worden als logisch en aanvaardbaar aangemerkt. Windturbinelocaties markeren op deze wijze in het landschap de aanwezigheid van andere activiteiten, zoals bedrijvigheid en/of mobiliteit/vervoer. Het na te streven effect is dat windturbines landmarks zijn waarbij in de buurt bedrijvigheid en infrastructuur mag worden verwacht, aldus de plantoelichting.

Gelet op al het voorgaande heeft de vereniging Woonmilieu Epse naar het oordeel van de voorzitter niet aannemelijk gemaakt dat het woon- en leefklimaat van bewoners in Epse onevenredig wordt aangetast.

7. Voorts voert de vereniging Woonmilieu Epse aan dat het door Altenburg&Wymenga Ecologisch onderzoek (hierna: A&W) opgestelde rapport "Ecologische beoordeling van realisatie en gebruik van twee windturbines langs de A1 te Deventer" van 27 augustus 2012 (hierna: het ecologisch onderzoek) onjuist is, nu hierin geen melding wordt gemaakt van het ganzenfoerageergebied aan de oostzijde van de IJssel ten zuiden van de A1 in de omgeving van de Weerdsweg en van de aanwezigheid van een weidevogelgebied in die omgeving. Volgens haar wordt voornoemd gebied intensief benut als foerageergebied. Zij voert verder aan dat in het ecologisch onderzoek evenmin melding is gemaakt van de aan- en afvliegroutes van vogels van en naar het Natura 2000-gebied ‘Uiterwaarden IJssel’. De vereniging Woonmilieu Epse wijst ten slotte op het ontbreken van onderzoek naar de cumulatieve effecten van het bedrijvenpark ten zuiden van de A1 en de voorziene windturbines.

7.1. Vast staat dat het gebied aan de oostzijde van de IJssel ten zuiden van de A1 in de omgeving van de Weerdsweg noch door provinciale staten van Gelderland noch door provinciale staten van Overijssel is aangewezen als ganzenfoerageergebied en/of weidevogelgebied.

In de brief van 11 december 2012 van A&W wordt in aanvulling op het ecologisch onderzoek uiteen gezet dat het landschap ten zuiden van het plangebied beneden de A1 voor ganzen en eenden niet of nauwelijks geschikt is als rust- en/of foerageergebied vanwege de aanwezigheid van verspreid staande bebouwingen, bomen en houtsingels waardoor geen sprake is van het open landschap dat voor deze soorten van belang is. Ook ontbreken grotere wateroppervlakten en plas-drasgebieden. Er is bovendien verstoring van die openheid door de verhoogde ligging van de A1 en door het gebruik van deze weg.

Gelet op al het voorgaande heeft de vereniging Woonmilieu Epse naar het oordeel van de voorzitter niet aannemelijk gemaakt dat de voorziene windturbines kunnen leiden tot schade aan ganzenfoerageer- en weidevogelgebieden.

7.2. Het Natura 2000-gebied ‘Uiterwaarden IJssel' ligt ongeveer 600 m ten westen van het plangebied. Ten zuiden van de A1 ligt geen gebied dat van groot belang is voor foeragerende ganzen en eenden die vanuit het Natura 2000-gebied komen, zodat het volgens het ecologisch onderzoek onwaarschijnlijk is dat sprake zal zijn van belangrijke vliegroutes van ganzen en eenden tussen het Natura 2000-gebied en de graslanden ten oosten van de IJssel en ten zuiden van het onderzoeksgebied. Bovendien is het niet te verwachten dat ganzen en eenden relatief dicht langs de A1 en over de stad Deventer zullen vliegen vanwege de verstoring die daarvan uit gaat. Om deze redenen kan worden aangenomen dat er geen vliegroutes van ganzen en eenden kruisen met de oost-west georiënteerde rij van windturbines langs de A1. De raad heeft ter zitting verder toegelicht dat lokale vliegbewegingen juist relatief dicht langs de IJssel plaatsvinden in een lijn van noordwest naar zuidoost en derhalve niet boven het plangebied.

Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het oordeel van de voorzitter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de voorziene windturbines geen verstoring van vliegroutes zullen veroorzaken.

7.3. In het ecologisch onderzoek staat dat slechts projecten die hoogbouw mogelijk maken in de omgeving van het plangebied relevant kunnen zijn voor het cumulatieonderzoek. Ter zitting is door de raad toegelicht dat het bestemmingsplan dat voorziet in de realisering van het bedrijvenpark ten zuiden van de A1 een maximale bouwhoogte van 30 m mogelijk maakt. Nu de reguliere vlieghoogtes van de desbetreffende vogels veel hoger zijn dan 30 m, zijn volgens de raad geen cumulatieve effecten te verwachten. De vereniging Woonmilieu Epse heeft geen gegevens verstrekt waaruit volgt dat van een andere vlieghoogte zou moeten worden uitgegaan.

Gelet hierop heeft de raad zich naar het oordeel van de voorzitter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat verder onderzoek naar de cumulatieve effecten niet nodig is.

8. Ook in hetgeen de vereniging Woonmilieu Epse voor het overige heeft aangevoerd, ziet de voorzitter geen grond voor de verwachting dat het besluit in de bodemprocedure niet in stand kan blijven. Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat derhalve geen grond.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.J.G. Driessen, ambtenaar van staat.

w.g. Parkins-de Vin w.g. Driessen
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2013

634.