Uitspraak 201211777/1/R4


Volledige tekst

201211777/1/R4.
Datum uitspraak: 19 juni 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg,
2. [appellant sub 2], wonend te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg,

en

de raad van de gemeente Leidschendam-Voorburg,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 25 september 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Nieuw Mariënpark" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de stichting Stichting Vidomes (hierna: Vidomes) een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant sub 1], [appellant sub 2] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 april 2013, waar [appellant sub 1] en [appellant sub 2], alsmede de raad, vertegenwoordigd door mr. P. Heijnen, A.O. Kampschuur en D. de Greef, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is Vidomes, vertegenwoordigd door mr. H.M.F.F. Verbeet, als derde-belanghebbende gehoord.

Overwegingen

Strekking plan

1. Het plan voorziet in de herontwikkeling van het woon- en zorgcomplex Mariënpark.

Crisis- en herstelwet

2. Het plan voorziet in de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied, zodat ingevolge artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in verbinding met categorie 3, onder 3.1, van bijlage I van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) afdeling 2 van die wet van toepassing is op het besluit tot vaststelling van het plan.

2.1. Ingevolge artikel 1.9 van de Chw, dat ten tijde van belang onderdeel was van afdeling 2 van die wet, vernietigt de administratieve rechter een besluit niet op de grond, dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

2.2. Voor zover in deze uitspraak wordt geoordeeld dat een betoog faalt en niet uitdrukkelijk op de toepasselijkheid van artikel 1.9 van de Chw wordt ingegaan, spreekt de Afdeling zich niet uit over de vraag of dat artikel van de Chw van toepassing is.

Ontvankelijkheid

3. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), zoals dat luidde ten tijde van belang, kan een belanghebbende bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep instellen tegen een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

3.1. [appellant sub 2] woont op een afstand van ongeveer 230 m van het plangebied. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die in het plangebied mogelijk worden gemaakt is deze afstand naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen. Voorts heeft [appellant sub 2] geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt. Een louter subjectief gevoel van betrokkenheid bij een besluit, hoe sterk dat gevoel ook is, is daarvoor niet voldoende. Dat [appellant sub 2], zoals hij ter zitting naar voren heeft gebracht, gebruik maakt van het park in het plangebied onderscheidt hem onvoldoende van willekeurige gebruikers van het plangebied.

De conclusie is dat [appellant sub 2] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat hij daartegen ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wro, geen beroep kan instellen.

Inhoudelijk

Toetsingskader

4. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Bezwaren eerdere procedures en inspraak

5. Voor zover [appellant sub 1] bezwaren naar voren brengt over procedures over de herontwikkeling van Mariënpark die zijn voorafgegaan aan de procedure tot vaststelling van het voorliggende plan, overweegt de Afdeling dat deze bezwaren het bereik van het hier aan de orde zijnde bestemmingsplan te buiten gaan en daarom niet kunnen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, zodat zij buiten bespreking moeten blijven. Wat betreft de bezwaren van [appellant sub 1] over het verloop van de inspraakprocedure over het plan overweegt de Afdeling dat het bieden van inspraak geen deel uitmaakt van de in de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Deze bezwaren slagen reeds daarom niet.

Verkeersveiligheid

6. [appellant sub 1] vreest dat het plan vanwege de verwachte toename van het aantal verkeersbewegingen en de situering van de uitritten op de Prins Bernhardlaan onaanvaardbare gevolgen voor de verkeersveiligheid zal hebben. Hij wijst erop dat één van de uitritten is voorzien op korte afstand van de Johann Sebastian Bachlaan, de wijkontsluitingsweg. Dit zal gevaarlijke situaties opleveren. [appellant sub 1] stelt dat de raad hier nader onafhankelijk onderzoek naar had moeten laten doen. Volgens hem mocht de raad zich niet baseren op het onderzoek van Goudappel Coffeng, omdat dat in opdracht van Vidomes, de ontwikkelaar van het plan, is verricht.

6.1. De raad stelt dat het plan geen onaanvaardbare gevolgen voor de verkeersveiligheid zal hebben en verwijst daartoe naar het rapport van Goudappel Coffeng van 28 mei 2008. De aanbevelingen van Goudappel Coffeng over de verkeersmaatregelen worden bij de realisering van het plan integraal overgenomen, aldus de raad.

6.2. In het rapport van Goudappel Coffeng van 28 mei 2008 wordt voorgesteld de beide aansluitingen van de parkeersecties op de Prins Bernhardlaan uit te voeren als uitritten. Op deze wijze is voor alle weggebruikers duidelijk vormgegeven dat verkeer naar en van de parkeerterreinen doorgang en voorrang moet verlenen aan al het kruisend verkeer (voetgangers en overig verkeer). Om het zicht op voetgangers optimaal te houden wordt geadviseerd ter hoogte van de tuinen de afscheiding maximaal 50 cm hoog te houden. Zo kan ook de afstand tussen de langslopende voetganger en de uitrijdende auto worden vergroot zodat oogcontact kan worden gemaakt. Om het zicht op de Prins Bernhardlaan zoveel mogelijk te waarborgen wordt geadviseerd ter weerszijden van de inrit geen parkeerplaats te situeren. Bij het situeren van alle parkeerplaatsen binnen het complex kan worden overwogen aan de zuidoostzijde van de Prins Bernhardlaan een parkeerverbod in te stellen. De aanleg van de twee inritconstructies levert een positieve bijdrage aan de verkeersveiligheid, aldus het rapport.

In het rapport staat voorts dat het plan op de Prins Bernhardlaan leidt tot meer verkeer dan in de bestaande situatie (ongeveer 1.000 motorvoertuigen per etmaal) maar dat de toename van het verkeer in relatie tot het karakter van deze woonstraat aanvaardbaar is en niet tot een onaanvaardbare vermindering van de verkeersveiligheid leidt. Het instellen van een parkeerverbod aan de zijde van de nieuwbouw vergroot de beschikbare verkeersruimte en verbetert het onderlinge zicht tussen de verkeersdeelnemers. Tevens wordt in het rapport geadviseerd aan de oneven zijde van de Prins Bernhardlaan een parkeerverbod in te stellen tussen huisnummer 1 en de Johann Sebastiaan Bachlaan, zodat er meer overzicht en ruimte is voor het in- en uitdraaien naar de Johann Sebastiaan Bachlaan.

6.3. Anders dan [appellant sub 1] veronderstelt, volgt uit het enkele feit dat het rapport van Goudappel Coffeng in opdracht van de ontwikkelaar van het plan, Vidomes, is opgesteld niet dat hieraan in deze procedure geen betekenis kan worden toegekend. [appellant sub 1] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat de beoordeling van de gevolgen van het plan voor de verkeersveiligheid in het rapport onjuist of onvolledig is. Daarbij komt dat niet is gesteld dat de aanbevelingen over de verkeersveiligheid uit het rapport, waarvan de raad stelt dat deze bij de realisering van het plan integraal zullen worden overgenomen, niet op grond van het plan kunnen worden uitgevoerd. Derhalve heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan geen onaanvaardbare gevolgen voor de verkeersveiligheid zal hebben.

Parkeren

7. [appellant sub 1] betoogt dat onduidelijk is of het plan voorziet in voldoende parkeerruimte. In januari 2008 is door RBOI berekend dat 275 parkeerplaatsen nodig zijn, maar volgens het rapport van Goudappel Coffeng uit 2011 kan worden volstaan met 254. [appellant sub 1] is van mening dat het eerste getal juist is. Verder is volgens hem onduidelijk waaruit het woonprogramma bestaat en hoeveel parkeerruimte nodig is voor de zorg- en dienstverleningsfuncties in het plangebied. Daarnaast is in het parkeeronderzoek ten onrechte geen rekening gehouden met het verdwijnen van parkeerplaatsen die door omwonenden worden gebruikt. Voorts zal de parkeerkelder niet openbaar toegankelijk zijn, hetgeen een grotere behoefte aan parkeerruimte elders tot gevolg kan hebben, aldus [appellant sub 1].

7.1. De raad stelt dat uit het rapport van Goudappel Coffeng uit 2008 en de actualisering daarvan uit 2011 volgt dat voor de ontwikkeling waarin het plan voorziet maximaal 253 parkeerplaatsen nodig zijn. Het plan voorziet in 254 parkeerplaatsen, zodat er voldoende parkeerruimte is. Het verschil tussen de berekeningen uit 2008 en 2011 is het gevolg van wijzigingen in de planvorming. In de plantoelichting is uiteengezet waaruit het woningbouwprogramma bestaat. Dit komt overeen met de gegevens die Goudappel Coffeng heeft gebruikt. Ter zitting heeft de raad gesteld dat deze gegevens een representatieve invulling van de maximale mogelijkheden van het plan betreffen. Tevens heeft de raad ter zitting gesteld dat in de omgeving van het plangebied voldoende parkeerruimte voor de omwonenden beschikbaar is en dat uit metingen is gebleken dat de parkeerdruk in de omgeving gemiddeld 70 procent is. Ten slotte wijst de raad erop dat de parkeerkelder toegankelijk zal zijn voor gebruikers en bezoekers van het woon- en zorgcomplex.

7.2. In het rapport van Goudappel Coffeng uit 2011 is vermeld van welke aantallen en categorieën woningen en welke oppervlakten aan verschillende (zorg)functies is uitgegaan bij de berekening van de parkeerbehoefte van de ontwikkeling waarin het plan voorzie[appellant sub 1] heeft onvoldoende weersproken dat deze gegevens een representatieve invulling van de maximale mogelijkheden van het plan betreffen. Voorts bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat in het rapport van Goudappel Coffeng ten onrechte geen rekening is gehouden met het verdwijnen van parkeerplaatsen die door omwonenden worden gebruikt. De parkeerbehoefte van omwonenden dient immers niet aan de ontwikkeling in het plangebied, maar aan de bestaande bebouwing daarbuiten te worden toegerekend. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat na de realisering van het plan voor de omwonenden niet meer voldoende parkeerruimte rest. Wat de parkeerkelder betreft, is van belang dat de raad heeft gesteld dat deze toegankelijk zal zijn voor de gebruikers en bezoekers van het woon- en zorgcomplex en dat het rapport van Goudappel Coffeng hier ook van uitgaat. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan wat betreft de parkeersituatie geen onaanvaardbare gevolgen heeft.

Hoogbouw

8. [appellant sub 1] kan zich voorts niet verenigen met de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Gemengd - 1" voor zover dat tot een hoogte van 40,5 m bebouwd mag worden. Hij stelt dat als gevolg van de hoogbouw schaduwwerking zal ontstaan bij de woningen aan de Sint Jozefstraat, Prins Bernhardlaan en Johann Sebastian Bachlaan. Hiernaar had de raad een onafhankelijk onderzoek moeten laten doen. Voorts is onvoldoende onderzoek gedaan naar windhinder als gevolg van de hoogbouw. Het rapport "Windscan Nieuw Mariënpark" van Royal HaskoningDHV, dat door Vidomes is overgelegd, houdt ten onrechte geen rekening met valwinden. Bovendien is Royal HaskoningDHV niet onafhankelijk, nu zij werkt in opdracht van Vidomes. Voorts stelt [appellant sub 1] dat een aantal nieuwbouwappartementen onvoldoende daglicht zal hebben. Ook is aan de omwonenden van het Neherpark bij de aankoop van hun woningen toegezegd dat in het plangebied in maximaal acht lagen gebouwd zou worden. Daarnaast bestaat geen stedenbouwkundige noodzaak voor een gebouw van meer dan 40 m hoog. Bovendien contrasteert zo’n hoog gebouw te veel met de arbeiderswoningen in de tegenovergelegen Verzetsheldenbuurt, aldus [appellant sub 1].

8.1. De raad stelt dat de toename van de maximale bouwhoogte nabij de woning van [appellant sub 1] beperkt is en dat het plan voor [appellant sub 1] daarom geen onaanvaardbare schaduwwerking tot gevolg heeft. Daarnaast is geen onaanvaardbare toename van windhinder te verwachten, onder meer omdat het plan de bestaande bebouwingsstructuur niet ingrijpend wijzigt. De daglichttoetreding in de nieuwbouwappartementen is een uitvoeringsaspect van het plan. Het bouwplan zal op dit punt aan het Bouwbesluit moeten voldoen. Aan de omwonenden van het Neherpark zijn vanuit de gemeente geen toezeggingen gedaan over de bouwhoogte, aldus de raad. Voorts leidt de herontwikkeling van Mariënpark volgens de raad niet tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige en ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. Het plan voldoet aan de voor de herontwikkeling van Mariënpark opgestelde stedenbouwkundige randvoorwaarden. De raad acht een intensivering van het huidige grondgebruik aan de ‘Bach-as’ en een toenemende verstedelijking bij de Johann Sebastian Bachlaan gewenst. Hierdoor wordt deze centrale as in ruimtelijke zin geaccentueerd en ontstaat een betere samenhang tussen het Damcentrum en Leidsenhage. Ten slotte stelt de raad dat de hoogbouw een slanke vormgeving zal krijgen.

8.2. Vidomes heeft schaduwtekeningen van Waal en het rapport "Windscan Nieuw Mariënpark" van Royal HaskoningDHV overgelegd. Anders dan [appellant sub 1] veronderstelt, volgt uit het enkele feit dat deze stukken in opdracht van Vidomes zijn gemaakt niet dat hieraan in deze procedure geen betekenis kan worden toegekend.

8.3. [appellant sub 1] heeft de juistheid van de schaduwtekeningen van Waal niet gemotiveerd betwist. Uit de schaduwtekeningen volgt dat bij de woning van [appellant sub 1] geen schaduwhinder als gevolg van de hoogbouw in het plangebied valt te verwachten. Voor zover [appellant sub 1] klaagt over mogelijke schaduwwerking bij woningen van anderen, beroept hij zich op een aspect van de goede ruimtelijke ordening dat kennelijk niet strekt tot bescherming van zijn belangen, zodat het betoog in zoverre buiten bespreking kan blijven (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 27 juli 2011 in zaak nr. 201007163/1/R2).

8.4. In het rapport "Windscan Nieuw Mariënpark" van Royal HaskoningDHV wordt geconcludeerd dat voor de nieuwbouw binnen Nieuw Mariënpark in het overgrote deel van de onderzochte situaties geen windhinder zal optreden en dat, voor zover deze wel zal optreden, er niet of nauwelijks verschillen zijn met de bestaande situatie. Volgens het rapport is de hoogbouw een uitzondering, maar onaanvaardbare windhinder wordt volgens het rapport zeer waarschijnlijk voorkomen door het remmende effect op de wind van de reeds aanwezige bomen. Ter zitting heeft Vidomes gesteld dat, anders dan [appellant sub 1] betoogt, in het windonderzoek wel rekening is gehouden met valwinden, maar dat die niet ontstaan bij bomen. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dit onjuist is. [appellant sub 1] heeft voorts niet nader onderbouwd waarom het plan voor hem onaanvaardbare windhinder tot gevolg zal hebben. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan wat betreft mogelijke windhinder voor [appellant sub 1] onaanvaardbare gevolgen heeft.

8.5. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 24 oktober 2012 in zaak nr. 201200959/1/R1 strekt het belang van voldoende daglichttoetreding in een woning ter bescherming van de belangen van degene die deze woning bewoont. Derhalve beroept [appellant sub 1] zich in zoverre op een aspect van de goede ruimtelijke ordening dat kennelijk niet strekt tot bescherming van zijn belangen, zodat het betoog in zoverre buiten inhoudelijke bespreking kan blijven.

8.6. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat door of namens de raad de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat het plan niet in hoogbouw zou voorzien. Het plan is in zoverre dan ook niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.

8.7. [appellant sub 1] heeft niet gemotiveerd bestreden dat het plan voldoet aan de stedenbouwkundige randvoorwaarden die voor de herontwikkeling van Mariënpark zijn opgesteld. Voorts biedt hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan wat betreft de stedenbouwkundige vormgeving niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. Hiervoor is onvoldoende dat volgens [appellant sub 1] hoogbouw niet noodzakelijk is en te veel afwijkt van de bebouwing in de omgeving.

Behoefte woningen

9. [appellant sub 1] stelt dat een onafhankelijk onderzoek naar de woningbehoefte ontbreekt en dat onvoldoende duidelijk is wat de gevolgen van de verslechterde woningmarkt voor het plan zijn.

9.1. De raad acht aannemelijk dat voldoende vraag bestaat naar de commerciële woningen waarin het plan voorziet en verwijst daartoe naar het rapport "Naar maximale klantwaarde in Nieuw Mariënpark, Raadhuiskwartier Leidschendam-Voorburg. Keteninnovatie en marketingstrategie" van Gauteng van 18 januari 2012.

9.2. In het rapport van Gauteng is de stand van zaken op de landelijke en regionale woningmarkt beschreven en wordt na een analyse van de problemen op deze markten aanbevolen om de commerciële woningen in het plangebied te ontwikkelen middels een proces van ‘co-creatie’, waarbij de ideeën en wensen van de eindgebruikers centraal staan. Op deze wijze kunnen de voorziene commerciële woningen succesvol worden gerealiseerd, aldus het rapport. Anders dan [appellant sub 1] veronderstelt, volgt uit het enkele feit dat dit rapport in opdracht van Vidomes is opgesteld niet dat hieraan in deze procedure geen betekenis kan worden toegekend. [appellant sub 1] heeft de inhoud van het rapport niet gemotiveerd bestreden. Hetgeen hij heeft aangevoerd biedt dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij de voorbereiding van het plan nader onderzoek had moeten doen naar de woningmarkt in Leidschendam.

Financieel-economische uitvoerbaarheid

10. [appellant sub 1] voert aan dat het plan uit financieel-economisch oogpunt niet uitvoerbaar is. Hij stelt in dit verband dat sprake is van ongeoorloofde staatssteun, omdat de gemeente ten behoeve van de realisering van het plan 2.100 m2 grond heeft verkocht voor €298.670, terwijl deze gronden meer dan €1 miljoen waard zijn. De makelaar die de taxatie van de gronden voor de gemeente heeft verricht, is niet onafhankelijk, omdat hij betrokken is bij de verkoop van de commerciële woningen in het plangebied, aldus [appellant sub 1]. Voorts is volgens [appellant sub 1] een voormalig klooster in het plangebied voor een te hoge prijs aangekocht, hetgeen een negatief effect heeft op haalbaarheid van het plan. Tevens is niet voldaan aan de financieringsvoorwaarden van het Waarborgfonds Sociale Woningbouw. Daarnaast bestaat volgens [appellant sub 1] onvoldoende inzicht in de omvang en het gevolg van het negatieve resultaat van de exploitatie.

10.1. De raad stelt dat de beroepsgrond van [appellant sub 1] over de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan niet steunt op een bij de raad ingediende zienswijze over het ontwerp van het plan en derhalve op grond van artikel 6:13 van de Awb buiten bespreking dient te blijven. De raad ziet geen reden te twijfelen aan de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan, omdat er geen sprake is van ongeoorloofde staatssteun. De gemeente heeft in het kader van het plan 775 m2 grond overgedragen aan Vidomes en de Katholieke Stichting Mariënpark (hierna: KSM) voor €298.670. Deze koopprijs is in overeenstemming met de gemeentelijke "Nota grondprijsbeleid 2011" vastgesteld op basis van een taxatie door een onafhankelijke taxateur. De koopprijs is dan ook marktconform. Daarnaast heeft de gemeente 1.260 m2 grond om niet overgedragen gekregen van Vidomes en KSM. Er is dus geen sprake van de verkoop van 2.100 m2 grond door de gemeente. Ook is het door [appellant sub 1] genoemde bedrag niet correct, aldus de raad. De raad merkt voorts op dat de gemeente niet bij de aankoop van het klooster betrokken is geweest. Het resultaat van de grondexploitatie is negatief, maar Vidomes heeft aangegeven dat zij het verlies kan en zal dragen, aldus de raad.

10.2. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wro, gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, planregels of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden. Binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden staat geen rechtsregel eraan in de weg dat bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure met betrekking tot het desbetreffende besluitonderdeel naar voren zijn gebracht.

[appellant sub 1] heeft in zijn zienswijze onder meer bezwaren naar voren gebracht over de procedure en voorgeschiedenis van het ontwerp, de hoogbouw, de verkeersveiligheid van de uitritten en de parkeerbehoefte van de ontwikkeling in het plangebied. Gelet hierop moet de zienswijze van [appellant sub 1] geacht te zijn gericht tegen het plan in zijn geheel. Derhalve staat artikel 6:13 van de Awb, anders dan de raad betoogt, niet in de weg aan bespreking van de beroepsgrond van [appellant sub 1] over de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan.

10.3. In het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder ook de financieel-economische uitvoerbaarheid is begrepen, slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen een periode van in beginsel tien jaar. Aan dit criterium is in beginsel niet reeds voldaan, indien aannemelijk wordt gemaakt dat staatssteun die plaats heeft of heeft gehad kan worden teruggevorderd.

Ingevolge artikel 2, onder a, in samenhang met artikel 3 van de "Mededeling van de Commissie betreffende staatssteunelementen bij de verkoop van gronden en gebouwen door openbare instanties" (PB 1997 C 209) hoeven transacties die tot stand zijn gekomen tegen op zijn minst de marktwaarde die door onafhankelijke taxateurs voorafgaand aan de verkooponderhandelingen is vastgesteld niet bij de Europese Commissie te worden aangemeld ter beoordeling of sprake is van staatssteun.

10.4. De raad heeft een overeenkomst over de herontwikkeling van Mariënpark overgelegd, die is gesloten tussen de gemeente, Vidomes en KSM. Volgens deze overeenkomst draagt de gemeente 205 m2 grond over aan Vidomes en 570 m2 grond aan KSM, voor in totaal €298.670. Volgens de overeenkomst dragen KSM en Vidomes 1.227 m2 onderscheidenlijk 33 m2 grond om niet over aan de gemeente. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat tussen de gemeente en Vidomes en KSM met betrekking tot de herontwikkeling van Mariënpark meer transacties hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden. Gelet hierop mist het betoog van [appellant sub 1] wat betreft de oppervlakte van de grond die de gemeente aan Vidomes en KSM heeft verkocht feitelijke grondslag.

De raad heeft een taxatierapport overgelegd van R.H. van Lieshout, registermakelaar en taxateur onroerende zaken bij Van Lieshout Lammers Kruize Makelaars & Taxateurs te Leidschendam, van 10 augustus 2010 met daarbij een overzicht van de later door de gemeente aan Vidomes en KSM verkochte percelen. De getaxeerde waarde van de in het overzicht genoemde percelen bedraagt in totaal €298.670. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat Van Lieshout niet als onafhankelijke deskundige kan worden aangemerkt. Hij heeft zijn, door de raad weersproken, stelling dat Van Lieshout betrokken is bij de verkoop van de commerciële woningen waarin het plan voorziet niet onderbouwd.

Gelet op het voorgaande acht de Afdeling aannemelijk dat de koopprijs van de gronden die de gemeente in verband met de herontwikkeling van Mariënpark aan Vidomes en KSM heeft verkocht tot stand is gekomen op basis van een taxatie van een onafhankelijke deskundige. Derhalve biedt hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding voor de conclusie dat in het onderhavige geval staatssteun is verleend.

10.5. In de plantoelichting staat dat Vidomes ten behoeve van de beoordeling van de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan vertrouwelijk een exploitatieberekening heeft overgelegd. In deze berekening zijn alle kosten en opbrengsten van de grondexploitatie opgenomen. Wat betreft de kosten gaat het om de plankosten, verwervingskosten, sloopkosten, kosten voor bouw- en woonrijp maken, kosten voor voorbereiding en toezicht, planschade, onvoorziene posten, niet-verrekenbare btw en rentekosten. Bij de opbrengsten gaat het om opbrengsten uit de grondexploitatie. Tevens is door Vidomes inzicht verstrekt in het resultaat op de vastgoedexploitatie. Het exploitatieresultaat uit de grond- en vastgoedexploitatie is negatief. Dit negatieve resultaat wordt gedekt door een bijdrage van Vidomes. Deze bijdrage is geborgd door middel van een verklaring van de zijde van Vidomes, dat zij bereid én financieel in staat is de werkzaamheden ter verwezenlijking van het bestemmingsplan uit te voeren en voor haar rekening en risico te zúllen uitvoeren, aldus de plantoelichting.

Gelet hierop ziet de Afdeling onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode.

Conclusie

11. Het beroep van [appellant sub 2] is niet-ontvankelijk.

12. Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.

13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] niet-ontvankelijk;

II. verklaart het beroep van [appellant sub 1] ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.R. Jacobs, ambtenaar van staat.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Jacobs
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2013

717.