Uitspraak 201302437/1/R1


Volledige tekst

201302437/1/R1.
Datum uitspraak: 22 mei 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de stichting Stichting Gezinsbedrijf Plus, gevestigd te Deventer,
appellante,

en

de raad van de gemeente Hof van Twente,
verweerder.

Procesverloop

Op 3 maart 2011 heeft de raad een motie aangenomen die het college van burgemeester en wethouders opdraagt met onmiddellijke ingang alle werkzaamheden die zijn gericht op het realiseren van een varkenscluster in Markelosebroek definitief te beëindigen.

Tegen deze motie heeft de Stichting bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 5 februari 2013 heeft de raad het door de Stichting gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Tegen dit besluit heeft de Stichting bij de Afdeling beroep ingesteld.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak gevoegd met zaak nr. 201210534/1/R1 ter zitting behandeld op 24 april 2013, waar de Stichting, vertegenwoordigd door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en door J.H. Pegge, en de raad, vertegenwoordigd door M.G.B. Kamst en G.B.J. Overbeek, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.

Overwegingen

1. Het beroep van de Stichting is gericht tegen het besluit van de raad van 5 februari 2013 waarin door de raad is besloten het bezwaar van de Stichting tegen de motie van 3 maart 2011 niet-ontvankelijk te verklaren. Dit omdat de Stichting volgens de raad geen aanvraag om een bestemmingsplan vast te stellen heeft ingediend zodat de raad met de motie van 3 maart 2011 niet heeft beslist op een aanvraag van de Stichting en omdat evenmin kan worden gesproken van een ambtshalve besluit inhoudende de weigering een bestemmingsplan vast te stellen.

2. De Stichting voert aan dat de raad haar bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, nu zij wel degelijk bij brief van 15 mei 2006 aan het college van burgemeester en wethouders heeft verzocht om planologische medewerking. Deze brief moet volgens haar worden aangemerkt als een aanvraag tot vaststelling van een bestemmingplan en de motie van de raad van 3 maart 2011 moet volgens de Stichting worden gezien als een besluit op die aanvraag. Verder wijst de Stichting op het in opdracht van haar in juni 2007 door het Landbouw Economisch Instituut (hierna: LEI) opgestelde onderzoek "Duurzaamheid geclusterde vestiging varkensbedrijven Markelose Broek" (hierna: het LEI-onderzoek), welk onderzoek eveneens kan worden aangemerkt als een aanvraag tot vaststelling van een bestemmingsplan. Ten slotte betoogt zij dat uit de omstandigheid dat door de gemeente opdracht is gegeven voor verschillende onderzoeken en dat verschillende adviezen zijn opgesteld moet worden afgeleid dat sprake is van een aanvraag.

2.1. In de brief van 15 mei 2006 staat onder meer dat de Stichting het college van burgemeester en wethouders verzoekt om de gewenste ontwikkeling - het inrichten van een innovatieve clusterlocatie met varkenshouderijen - te faciliteren door onder meer de ontwikkelingen in het gebied te volgen en met haar in overleg te treden wanneer er signalen zijn die negatief zijn voor de uitwerking van dit project. Naar het oordeel van de Afdeling is de inhoud van deze brief te weinig concreet om als aanvraag om een bestemmingsplan vast te stellen te kunnen worden aangeduid. Voorts kan het laten opstellen van het LEI-onderzoek niet als een aanvraag om een bestemmingsplan vast te stellen worden aangemerkt, nu het LEI-onderzoek is opgesteld na een verzoek van verschillende fracties van de raad en slechts als doel heeft om informatie over en inzicht te verschaffen in de duurzaamheidsaspecten van de verschillende varianten voor geclusterde plaatsing van zes varkensbedrijven. Uit de omstandigheid dat andere onderzoeken zijn uitgevoerd en adviezen zijn opgesteld kan naar het oordeel van de Afdeling voorts niet worden afgeleid dat, anders dan de Stichting betoogt, hieraan een aanvraag om een bestemmingsplan vast te stellen ten grondslag heeft gelegen. Voor zover de Stichting nog heeft gewezen op een e-mail van de zijde van de gemeente van 15 juni 2006 waarin staat dat het tekenen van een intentieovereenkomst niet nodig wordt gevonden, omdat bereidheid is getoond door middel van het nemen van besluiten door het college van burgemeester en wethouders, overweegt de Afdeling dat de e-mail is opgesteld door een medewerker van de gemeente en dat in het algemeen geen rechten kunnen worden ontleend aan mededelingen die zijn gedaan door niet ter zake beslissingsbevoegden. De bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan berust bij de raad. De Stichting heeft niet aannemelijk gemaakt dat de bedoelde mededeling -wat daar verder ook van zij- aan de raad kan worden toegerekend.

Gelet op al het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de Stichting geen aanvraag tot het vaststellen van een bestemmingsplan heeft ingediend en dat derhalve ook geen besluit op een aanvraag is genomen.

3. De Stichting betoogt verder dat de motie van de raad moet worden gezien als een ambtshalve besluit inhoudende de weigering een bestemmingsplan vast te stellen, zodat haar bezwaar ook om deze reden ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard.

3.1. In de motie van de raad van 3 maart 2011 wordt aan het college van burgemeester en wethouders opgedragen met onmiddellijke ingang alle werkzaamheden die zijn gericht op het realiseren van een varkenscluster in Markelosebroek definitief te beëindigen. De motie strekt naar het oordeel van de Afdeling aldus niet tot de weigering een bestemmingsplan vast te stellen, maar tot het geven van een opdracht aan het college van burgemeester en wethouders. De motie is dan ook niet op rechtsgevolg gericht en behelst geen publiekrechtelijke rechtshandeling als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

4. Gelet op hetgeen in 2.1 en 3.1 is overwogen is geen sprake van een aanvraag tot het vaststellen van een bestemmingsplan en derhalve ook niet van een besluit op een aanvraag noch van een ambtshalve besluit inhoudende de weigering een bestemmingsplan vast te stellen. Dit betekent dat ingevolge artikel 8.2, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening niet de Afdeling in eerste en enige aanleg, maar de rechtbank in eerste aanleg bevoegd is kennis te nemen van het beroep.

De Afdeling zal om proceseconomische redenen het beroep niet doorzenden aan de rechtbank maar daarop beslissen. Zij ziet daarvoor in dit geval te meer aanleiding, nu zij ook in het geval er hoger beroep was ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, na vernietiging van die uitspraak, uitspraak had kunnen doen op het bij de rechtbank ingestelde beroep.

5. Nu geen sprake is van een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, heeft de raad het bezwaar van de Stichting gericht tegen de motie van 3 maart 2011 terecht niet-ontvankelijk verklaard.

In hetgeen de Stichting heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 5 februari 2013 is genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. den Broeder, ambtenaar van staat.

w.g. Simons-Vinckx w.g. Den Broeder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2013

634.