Uitspraak ​201207598/1/R1


Volledige tekst

​201207598/1/R1.
Datum uitspraak: 8 mei 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Bloemendaal,
2. de vereniging Vereniging van Eigenaren Bispinckpark I en II (hierna: de VvE), gevestigd te Bloemendaal,
3. [appellanten sub 3] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]), beiden wonend te Bloemendaal,
4. [appellant sub 4], wonend te Bloemendaal,
5. de stichting Stichting Exploitatie Accommodatie H.B.S. (hierna: H.B.S.), gevestigd te Bloemendaal,
6. [appellant sub 6A], wonend te Vogelenzang, gemeente Bloemendaal, en [appellant sub 6B], wonend te China,
7. de vereniging Buurtvereniging Bloemendaal-Noord (hierna: de Buurtvereniging), gevestigd te Bloemendaal, en anderen,
8. de stichting Stichting Schapenduinen, gevestigd te Bloemendaal, en anderen,
9. [appellant sub 9], wonend te Bloemendaal, en de stichting Stichting Particulierfonds Saturnus (hierna: Saturnus), gevestigd te Curaçao,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Bloemendaal,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 juli 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Bloemendaal 2012" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], de VvE, [appellant sub 3], [appellant sub 4], H.B.S., [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B], de Buurtvereniging en anderen, Schapenduinen en anderen en [appellant sub 9] en Saturnus beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben de vereniging Cricket Club Bloemendaal, [persoon A] en anderen, Schapenduinen en anderen en de vereniging Woningbouwvereniging Brederode Wonen schriftelijke uiteenzettingen gegeven.

De raad, H.B.S., [appellant sub 4], [appellant sub 1], [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B], Schapenduinen en anderen en de VvE hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 februari 2013, waar [appellant sub 1], de VvE, vertegenwoordigd door [voorzitter] van de VvE, bijgestaan door mr. S.D. van Reenen, werkzaam bij DAS, [appellant sub 3], bij monde van [appellant sub 3A], [appellant sub 4], vertegenwoordigd door mr. J.C. Binnerts, advocaat te Haarlem, H.B.S., vertegenwoordigd door [voorzitter] van H.B.S., bijgestaan door mr. P.L. Loeb, advocaat te Amsterdam, [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B], vertegenwoordigd door [gemachtigde], de Buurtvereniging en anderen, vertegenwoordigd door [voorzitter] van de Buurtvereniging, bijgestaan door mr. P.C. de Goede, advocaat te Haarlem, Schapenduinen en anderen, vertegenwoordigd door [voorzitter] van Schapenduinen, bijgestaan door mr. A. Kamphuis, advocaat te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.T.M. de Haan-Bergisch, J. Rozema en R.J. van Beek, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting als partij gehoord de vereniging Hockeyclub Bloemendaal, vertegenwoordigd door [voorzitter] van Hockeyclub Bloemendaal, bijgestaan door mr. P.L. Loeb, voormeld, en Woningbouwvereniging Brederode Wonen, vertegenwoordigd door mr. A. Kamphuis, voormeld.

Overwegingen

Het plan

1. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor de kern Bloemendaal. Het plan is overwegend conserverend van aard.

Crisis- en herstelwet

2. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met bijlage I, onderdeel 3, onder 3.1, van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) is afdeling 2 van die wet van toepassing op besluiten die vereist zijn voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de bouw van meer dan elf woningen in een aaneengesloten gebied.

De Afdeling stelt vast dat het plan in de westvleugel van Villa Wildhoef 26 appartementen mogelijk maakt. Gelet hierop is afdeling 2 van de Chw van toepassing op het bestreden besluit.

Ontvankelijkheid

3. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.

Van de Buurtvereniging en anderen hebben [negen personen] geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren gebracht.

Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), zoals dit luidde ten tijde van belang, en artikel 6:13 van de Awb, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door de belanghebbende die over het ontwerpplan tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.

Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Deze omstandigheid doet zich niet voor.

Het beroep van de Buurtvereniging en anderen, voor zover ingesteld door voormelde personen, is niet-ontvankelijk.

4. Het beroep van H.B.S., voor zover gericht tegen de aanduiding "wro-zone - wijzigingsbevoegdheid 1" die aan gronden van Park Brederode is toegekend, steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze. Voor zover H.B.S. aanvoert dat de wijzigingsbevoegdheid wel is bestreden in een vergadering van een raadscommissie over het ontwerpplan, wordt overwogen dat een mondelinge bijdrage in een vergadering van een raadscommissie niet als een zienswijze kan worden aangemerkt.

Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wro, zoals dit luidde ten tijde van belang, gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, regels of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een over het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden.

Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen zienswijze naar voren heeft gebracht. Deze omstandigheid doet zich niet voor.

Het beroep van H.B.S. is in zoverre niet-ontvankelijk.

De beroepen ten aanzien van de percelen, kadastraal bekend, gemeente Bloemendaal, sectie F, nrs. 897 en 898.

5. [appellant sub 1] betoogt ten aanzien van het perceel, kadastraal bekend, gemeente Bloemendaal, sectie F, nr. 897, en [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B] betogen ten aanzien van het perceel kadastraal bekend, gemeente Bloemendaal, sectie F, nr. 898, (hierna: de percelen) dat ten onrechte geen erfafscheidingen met een hoogte van 1,8 m zijn toegestaan. Een hoogte van 1,8 m voor erfafscheidingen is volgens hen nodig om te voorkomen dat de percelen ongeoorloofd worden betreden. Ook wijzen zij erop dat erfafscheidingen op andere percelen in de omgeving een hoogte hebben van 1,8 m. Voorts wijst [appellant sub 1] erop dat hij contractueel verplicht is een erfafscheiding te plaatsen met een hoogte van 1,8 m. Verder is volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B] in tegenstelling tot het voorheen geldende plan ter plaatse ten onrechte een vergunning vereist voor het aanleggen van inrichtingen ten behoeve van recreatieve voorzieningen.

5.1. De raad heeft de maximaal toegestane hoogte voor erfafscheidingen verlaagd ten opzichte van het voorheen geldende plan, omdat de percelen in de zogenoemde landgoederenzone liggen. Volgens de raad is het beleid erop gericht om versnippering van percelen en landgoederen in de landgoederenzone tegen te gaan. Het karakter van een doorlopende groene zoom van tuinen en bos in de landgoederenzone moet worden gehandhaafd. Het is volgens de raad niet wenselijk om het zicht vanuit de openbare ruimte op de hoge kwaliteit van de gebouwen en de tuinen in de landgoederenzone te ontnemen. Verder is het tegengaan van versnippering volgens de raad uit ecologisch oogpunt wenselijk, omdat daardoor de natuurwaarden van de landgoederen behouden en versterkt kunnen worden. Ook is volgens de raad een vergunning vereist voor het aanleggen van inrichtingen ten behoeve van recreatieve voorzieningen om te voorkomen dat de natuurlijke en landschappelijke waarden van de gronden onevenredig worden aangetast.

5.2. Aan de percelen is de bestemming "Natuur" toegekend.

Ingevolge artikel 13, lid 13.1, onder 13.1.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Natuur" aangewezen gronden onder meer bestemd voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuur- en landschappelijke waarden.

Ingevolge lid 13.2, onder 13.2.2, onder a, mag de bouwhoogte van erfafscheidingen ten hoogste 1,2 m bedragen.

Ingevolge lid 13.3 kan het bevoegd gezag nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van bebouwing, ten behoeve van:

a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuur en/of landschappelijke waarden van gronden;

b. de verkeersveiligheid;

c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Ingevolge lid 13.4, onder 13.4.1, aanhef en onder i, is onder meer verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag op de voor "Natuur" aangewezen gronden inrichtingen ten behoeve van aan de bestemming ondergeschikte recreatieve voorzieningen aan te leggen.

Ingevolge lid 13.4.3 kan een vergunning als bedoeld in lid 13.4.1 uitsluitend worden verleend indien en voor zover de werken of werkzaamheden geen onevenredige schade toebrengen aan de landschappelijke en natuurlijke waarden van deze gronden.

Ingevolge artikel 40, lid 40.1, onder 40.1.1 en a, mag een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning of omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd.

Ingevolge lid 40.1, onder 40.1.3, is het bepaalde in lid 40.1.1 niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Onder het voorheen geldende plan "Veen en Duin" was aan de percelen de bestemming "Doeleinden voor natuur en landschap" toegekend. Binnen deze bestemming waren bouwwerken, geen gebouwen zijnde, passend in de bestemming, tot een hoogte van 1,5 m toegestaan. Voorts kon het college van burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen voor het afwijken van de op de kaart dan wel in de voorschriften aangegeven maten en getallen, mits de afwijking niet meer dan 10% bedraagt en niet in de richting van de weg. Verder was verboden om zonder aanlegvergunning sport-, wedstrijd-, of spelterreinen, kampeer- of caravanterreinen, dagcampings of lig- en speelweiden aan te leggen of in te richten.

5.3. Op de percelen staan hekwerken met een hoogte van 1,8 m. Er staan geen gebouwen op de percelen. Bij besluit van 21 mei 2012 is aan [appellant sub 1] een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een hekwerk met een hoogte van 1,5 m en een toegangspoort met een hoogte van 2 m op het perceel, kadastraal bekend, gemeente Bloemendaal, sectie F, nr. 897.

5.4. In de gemeentelijke structuurvisie "Kroon op de Regio" (hierna: structuurvisie) van 27 januari 2011 staat dat in de landgoederenzone het openbare en particuliere groen zoveel mogelijk verweven moet zijn, waardoor een doorlopende groene zoom met natuurlijke erfgrenzen ontstaat. Volgens de structuurvisie moet versnippering van percelen en landgoederen worden tegengegaan. Voorts staat in de structuurvisie dat de natuurwaarden van de duingebieden en de landgoederen, het kerngebied van de ecologische hoofdstructuur, behouden en versterkt worden. De continuïteit van de grote groengebieden, zoals alle landgoederen en de duingebieden, is volgens de structuurvisie van zeer groot belang voor het behouden van de karakteristieke opbouw van de gemeente Bloemendaal.

De percelen liggen in de landgoederenzone.

5.5. Daargelaten de vraag of onder het voorheen geldende plan inrichtingen ten behoeve van recreatieve voorzieningen zonder vergunning konden worden aangelegd, wordt overwogen dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Gelet op het belang om onevenredige aantasting van natuurlijke en landschappelijke waarden van de percelen te voorkomen, heeft de raad in redelijkheid kunnen bepalen dat voor het aanleggen van inrichtingen ten behoeve van recreatieve voorzieningen een vergunning is vereist.

5.6. De Afdeling overweegt voorts met betrekking tot de bestaande hekwerken op de percelen dat niet in geschil is dat deze in 1996 zonder de vereiste bouwvergunning zijn opgericht ter vervanging van eerdere hekwerken. Anders dan [appellant sub 1] veronderstelt, betekent de omstandigheid dat op grond van het overgangsrecht van het voorheen geldende plan bestaande hekwerken gedeeltelijk mochten worden vernieuwd of veranderd niet dat voor het vervangen van de eerdere hekwerken geen bouwvergunning was vereist. Ten aanzien van het betoog dat de raad erfafscheidingen met een hoogte van 1,8 m in het plan had moeten toestaan, overweegt de Afdeling dat de raad in redelijkheid een zwaarder gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang om versnippering van percelen en landgoederen in de landgoederenzone tegen te gaan dan aan de belangen van [appellant sub 1] en [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B] bij hekwerken met een hoogte van 1,8 m. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er als gevolg van hekken met een hoogte van 1,8 m er minder natuurlijke erfgrenzen zijn, waardoor het openbare groen en het particuliere groen minder goed met elkaar zijn verweven. Weliswaar zijn erfafscheidingen met een hoogte van maximaal 1,2 m minder effectief om ongeoorloofde betreding van de percelen te voorkomen dan erfafscheidingen met een hoogte van 1,8 m, maar het is niet aannemelijk gemaakt dat een zodanig groot risico op ongeoorloofde betreding van de percelen bestaat dat niet kan worden volstaan met erfafscheidingen met een hoogte van maximaal 1,2 m. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat op de percelen geen bebouwing staat. Verder betekent de enkele omstandigheid dat op andere percelen in de omgeving erfafscheidingen met een hoogte van 1,8 m staan niet dat op de percelen van [appellant sub 1] en [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B] erfafscheidingen met dezelfde hoogte moeten worden toegestaan. Niet is gebleken dat op andere percelen erfafscheidingen die een hoogte van 1,8 m hebben en niet legaal zijn opgericht, als zodanig zijn bestemd. Voor zover [appellant sub 1] aanvoert dat hij op grond van een overeenkomst met Klooster Euphrasia verplicht is een erfafscheiding met een hoogte van 1,8 m op te richten, wordt overwogen dat de raad niet gebonden is aan een overeenkomst die tussen derden is gesloten.

De Afdeling overweegt evenwel met betrekking tot de omgevingsvergunning voor een hekwerk met een hoogte van 1,5 m en een toegangspoort met een hoogte van 2 m die aan [appellant sub 1] is verleend dat een rechtsgeldige omgevingsvergunning een bestaand recht is waaraan bij de vaststelling van een bestemmingsplan in beginsel niet voorbij kan worden gegaan (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 21 mei 2003 in zaak nr. 200203644/1). De raad heeft dit ten onrechte niet onderkend. Het plan is in zoverre in strijd met de rechtszekerheid vastgesteld.

5.7. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het plan, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Natuur" voor het perceel kadastraal bekend, gemeente Bloemendaal, sectie F, nr. 897, is vastgesteld in strijd met de rechtszekerheid. Het beroep van [appellant sub 1] is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

In hetgeen [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B] is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 3]

6. [appellant sub 3] betoogt dat ten onrechte een maximale bouwhoogte van 7 m is toegestaan op zijn perceel [locatie A]. Volgens hem is dit in strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat op omliggende percelen, waaronder de percelen Parkweg 1a en 3 een bouwhoogte van 8 m of hoger is toegestaan. [appellant sub 3] wijst erop dat nieuwe eigenaren in Bloemendaal geregeld de oude woning slopen om een nieuwe woning te bouwen. Als gevolg van de maximale bouwhoogte van 7 m kan evenwel geen volwaardige derde bouwlaag worden gebouwd.
6.1. De raad heeft een maximale bouwhoogte van 7 m toegekend aan het perceel van [appellant sub 3] vanwege het conserverende karakter van het plan. Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat er geen strijd is met het gelijkheidsbeginsel.

6.2. Aan de percelen Parkweg 1a, [locatie A] en 3 is de bestemming "Wonen" toegekend.

Ingevolge artikel 23, lid 23.2, onder 23.2.1, onder e, van de planregels, bezien in samenhang met de verbeelding, zijn voor het perceel Parkweg 1a een bouwhoogte van 11 m en een goothoogte van 7 m, voor het perceel [locatie A] een bouwhoogte van 7 m en een goothoogte van 6 m en voor het perceel Parkweg 3 een bouwhoogte van 8 m en een goothoogte van 4 m toegestaan.

6.3. Gelet op het conserverende karakter van het plan heeft de raad in redelijkheid een maximale bouwhoogte van 7 m kunnen toekennen aan het perceel van [appellant sub 3]. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [appellant sub 3] geen concrete plannen heeft om zijn woning uit te breiden. Voor zover [appellant sub 3] erop wijst dat op de percelen Parkweg 1a en 3 een bouwhoogte van 8 m of hoger is toegestaan, wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat de situaties op deze percelen verschillen van de situatie op het perceel van [appellant sub 3], omdat de woningen op de percelen Parkweg 1a en 3 een ander type woning betreffen dan de woning van [appellant sub 3]. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 3] genoemde situaties niet overeenkomen met de situatie op het perceel van [appellant sub 3].

6.4. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van [appellant sub 3] is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 4]

7. [appellant sub 4] betoogt dat ten onrechte een wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van een woning is toegekend aan gronden van landgoed Caprera. Hiertoe voert hij aan dat de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de wijzigingsbevoegdheid en de situering daarvan in het geheel niet zijn onderzocht. Daarbij wijst hij erop dat de gronden met de wijzigingsbevoegdheid in het Natura 2000-gebied Zuid-Kennemerland (hierna: het Natura 2000-gebied) liggen. Voorts heeft de raad volgens [appellant sub 4] ten onrechte de wijzigingsbevoegdheid opgenomen omdat sprake is van een bestaand bouwrecht. Volgens [appellant sub 4] is geen sprake van een bestaand bouwrecht, omdat onder het voorheen geldende bestemmingsplan "Wildhoef-Schapenduinen nieuw" alleen een vrijstellingsbevoegdheid ten behoeve van een woning op landgoed Caprera was opgenomen.

7.1. Aan gronden van landgoed Caprera aan de Krullenlaan is de bestemming "Natuur - 3" met de aanduiding "wro-zone - wijzigingsbevoegdheid 3" toegekend. Deze gronden liggen naast het perceel [locatie B], dat in eigendom is van [appellant sub 4].

Ingevolge artikel 16, lid 16.5, van de planregels kan het bevoegd gezag de bestemming "Natuur - 3" onder voorwaarden wijzigen in de bestemmingen "Wonen", "Tuin" en "Natuur - 1" binnen de aangegeven aanduiding "wro-zone - wijzigingsbevoegdheid 3".

7.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld haar uitspraak van 31 augustus 2011 in zaak nr. 201009009/1/R3) kan met het bestaan van een wijzigingsbevoegdheid in een plan de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemmingen binnen de gebieden waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd indien voldaan wordt aan de bij het plan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit brengt in dit geval met zich dat reeds bij de vaststelling van het bestemmingsplan dient te worden beoordeeld of de woning die door de wijzigingsbevoegdheid mogelijk kan worden gemaakt in beginsel ruimtelijk aanvaardbaar is. De raad heeft ter zitting erkend dat hij ten onrechte niet heeft onderzocht of de woning in beginsel ruimtelijk aanvaardbaar is.

7.3. In hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft de aanduiding "wro-zone - wijzigingsbevoegdheid 3" voor gronden van landgoed Caprera aan de Krullenlaan, is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van [appellant sub 4] is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.

De beroepen ten aanzien van de plandelen voor zorgcentrum Dennenheuvel, Klooster Euphrasia en Huize Pelletier

Formeel bezwaar

8. De Buurtvereniging en anderen voeren aan dat in de nota van zienswijzen niet dan wel onvoldoende is ingegaan op hun zienswijze, omdat niet al hun argumenten zijn besproken.

De Afdeling overweegt dat artikel 3:46 van de Awb zich er niet tegen verzet dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.

Inhoudelijke bezwaren

9. De Buurtvereniging en anderen en [appellant sub 9] en Saturnus betogen dat ten onrechte een bouwhoogte van 15 m is toegestaan voor zorgcentrum Dennenheuvel, Klooster Euphrasia en Huize Pelletier. Volgens hen heeft de raad ten onrechte deze bouwhoogte toegestaan omdat in de bouwverordening een bouwhoogte van 15 m gold, nu aan een bouwverordening geen rechten kunnen worden ontleend. Een bouwhoogte van 15 m is volgens hen in ook strijd met het uitgangspunt van het plan om conserverend te bestemmen, omdat de feitelijke bouwhoogte van de gebouwen lager is dan 15 m. Verder heeft de raad volgens de Buurtvereniging en anderen en [appellant sub 9] en Saturnus onvoldoende de belangen van omwonenden meegewogen. Zij vrezen dat als gevolg van de toegestane bouwhoogte bebouwing kan worden gerealiseerd die het groene en landschappelijke karakter van de omgeving zal aantasten. De Buurtvereniging en anderen en [appellant sub 9] en Saturnus vrezen voorts voor een aantasting van de privacy en het uitzicht. Ook kan de toegestane bouwhoogte volgens hen tot intensievere gebruiksmogelijkheden leiden met nadelige gevolgen wat betreft onder meer de verkeersdruk, geluid- en stankoverlast en voor het Natura 2000-gebied.

9.1. De raad voert het beleid dat eigenaren aanspraak kunnen blijven maken op bouw- en gebruiksrechten uit het voorheen geldende plan als zij voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpplan een principeverzoek hebben ingediend. Er is een principeverzoek ingediend voor de herstructurering van zorgcentrum Dennenheuvel, Klooster Euphrasia en Huize Pelletier, maar vanwege de complexiteit daarvan is dit principeverzoek niet meegenomen in het plan, aldus de raad. Volgens de raad zijn daarom de bouwrechten uit het voorheen geldende bestemmingsplan "Veen en Duin" voor deze gebouwen gehandhaafd. Omdat in het voorheen geldende plan geen maximale bouwhoogte voor deze gebouwen was opgenomen, gold de maximale bouwhoogte van 15 m uit de bouwverordening. Volgens de raad is gekozen om conserverend te bestemmen en is daarom voor een maximale bouwhoogte van 15 m gekozen.

9.2. Aan zorgcentrum Dennenheuvel, Klooster Euphrasia en Huize Pelletier is de bestemming "Maatschappelijk" met een bouwvlak toegekend.

Ingevolge artikel 12, lid 12.1, onder 12.1.1, aanhef en onder a en c, van de planregels zijn de voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden onder meer bestemd voor maatschappelijke voorzieningen en verpleeg- en verzorgingstehuizen.

Ingevolge lid 12.2, onder 12.2.1 en c, bezien in samenhang met de verbeelding, is voor zorgcentrum Dennenheuvel, Klooster Euphrasia en Huize Pelletier een bouwhoogte van 15 m toegestaan.

De bestaande bouwhoogte van Huize Pelletier is 7,2 m, van zorgcentrum Dennenheuvel 10,5 m en van Klooster Euphrasia 10,1 m.

9.3. De Afdeling overweegt dat de raad een maximale bouwhoogte van 15 m aan zorgcentrum Dennenheuvel, Klooster Euphrasia en Huize Pelletier heeft toegekend omdat onder het voorheen geldende planologische regime een bouwhoogte van 15 m was toegestaan en een principeverzoek is ingediend. Deze omstandigheden nemen evenwel niet weg dat in het kader van het vaststellen van een bestemmingsplan telkens weer alle betrokken belangen behoren te worden afgewogen, waarbij wordt bezien in hoeverre het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De raad heeft deze afweging evenwel niet verricht en heeft niet gemotiveerd waarom een bouwhoogte van 15 m voor zorgcentrum Dennenheuvel, Klooster Euphrasia en Huize Pelletier ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening strekt. Ook de raad is van mening dat nog een afweging moet worden verricht, nu hij te kennen heeft gegeven dat het principeverzoek voor de herstructurering te prematuur was om in het plan mee te nemen. Voor zover de raad aanvoert dat met een bouwhoogte van 15 m conserverend is bestemd, wordt overwogen dat daarvan in dit geval niet is gebleken.

9.4. In hetgeen de Buurtvereniging en anderen en [appellant sub 9] en Saturnus hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft de aanduidingen "maximum bouwhoogte (m) = 15" voor de plandelen met de bestemming "Maatschappelijk" voor zorgcentrum Dennenheuvel, Klooster Euphrasia en Huize Pelletier, is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid en niet op een deugdelijke motivering berust. Het beroep van de Buurtvereniging en anderen, voor zover ontvankelijk, en het beroep van [appellant sub 9] en Saturnus zijn gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb te worden vernietigd. Gelet hierop behoeven de overige door de Buurtvereniging en anderen en [appellant sub 9] en Saturnus aangevoerde beroepsgronden geen bespreking.

Het beroep van H.B.S.

10. H.B.S. betoogt dat ten onrechte de aanduiding "landschapswaarden" aan een gedeelte van haar gronden (hierna: de desbetreffende gronden) is toegekend. Hiertoe voert zij aan dat de raad ten onrechte een groot gewicht heeft toegekend aan de rapporten "Sportvelden in Bloemendaal" (hierna: landschapsanalyse) van 23 november 2010 en "Kunstgrasvelden langs de Brederodelaan - Bloemendaal" (hierna: nadere landschapsanalyse) van 12 september 2011 die zijn opgesteld door Buro Adrichem. Daarbij wijst H.B.S. erop dat de raad ten aanzien van de sportvelden van Hockeyclub Bloemendaal en Hockeyclub Bennebroek niet de adviezen uit deze rapporten heeft opgevolgd. Volgens H.B.S. zijn er geen relevante verschillen met haar situatie. Ook is volgens haar in een andere procedure over de sportvelden van Hockeyclub Rood-Wit het belang van de rapporten in twijfel getrokken. Verder wijst H.B.S. erop dat het mogelijk is om alleen kunstgras toe te staan op de desbetreffende gronden, waardoor de landschappelijke waarden niet zouden worden aangetast.

Voorts zijn de rapporten volgens H.B.S. onzorgvuldig tot stand gekomen. Zij stelt dat Buro Adrichem zich niet aan de opdracht heeft gehouden om te onderzoeken hoe intensivering van de sportvelden gecombineerd kan worden met het behoud van de landschappelijke waarden, omdat de adviezen in de rapporten deze combinatie uitsluiten. Verder zijn volgens H.B.S. haar sportvelden in de rapporten ten onrechte niet beschouwd in relatie tot de bestaande en voorziene woningbouw op het nabijgelegen Park Brederode. Ook geven de foto’s in de rapporten volgens haar geen representatief beeld van de situatie, omdat op de foto’s geen sportactiviteiten en omliggende bebouwing zichtbaar zijn. Uit een contra-expertise van b&d Natuuradvies Haarlem blijkt verder dat in de rapporten alleen het landschappelijke aspect is onderzocht en dit aspect niet is afgewogen tegen andere belangen, aldus H.B.S.

Tot slot voert H.B.S. aan dat de aanduiding "landschapswaarden" in strijd is met de uitgangspunten van de nota "Sport op eigen benen" (hierna: de sportnota) van 23 juni 2011, omdat het als gevolg van deze aanduiding moeilijker is om het voorzieningenniveau op peil te houden en nieuwe leden aan te nemen.

10.1. De raad heeft op basis van de adviezen in de landschapsanalyse en de nadere landschapsanalyse de aanduiding "landschapswaarden" aan de desbetreffende gronden toegekend. De raad neemt het standpunt in dat de situatie ten aanzien van de sportvelden van Hockeyclub Bloemendaal, Hockeyclub Bennebroek en Hockeyclub Rood-Wit niet gelijk is aan de situatie van H.B.S. Verder betwist de raad dat in een andere procedure het belang van de landschapsanalyse en de nadere landschapsanalyse in twijfel is getrokken.

De raad stelt zich voorts op het standpunt dat de landschapsanalyse en de nadere landschapsanalyse zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Het doel van deze onderzoeken was volgens de raad om te komen tot concrete uitgangspunten voor elk sportveld wat betreft de intensiveringsmogelijkheden, waarbij de inpassing in het landschap de basis voor de mogelijkheden vormt. De landschapsanalyse en de nadere landschapsanalyse voldoen aan dit doel. Verder geven de foto’s in de landschapsanalyse en de nadere landschapsanalyse volgens de raad een representatief beeld van de situatie. Het gaat om bescherming van de zichtlijnen vanaf de Brederodelaan en de omliggende bebouwing heeft geen invloed op die zichtlijnen, aldus de raad. De raad erkent dat in de landschapsanalyse en de nadere landschapsanalyse niet alle belangen zijn onderzocht, maar volgens de raad was dat ook niet het doel van deze onderzoeken. Bij de vaststelling van het plan is volgens de raad een afweging gemaakt tussen het landschappelijke belang en het belang van een goede sportbeoefening. Daarbij heeft de raad gekozen voor intensivering van het gebruik in plaats van uitbreiding van de sportvelden.

Tot slot stelt de raad zich op het standpunt dat de aanduiding "landschapswaarden" niet in strijd is met de uitgangspunten van de sportnota.

10.2. Aan de gronden van H.B.S. aan de Brederodelaan is de bestemming "Sport" toegekend. Aan de desbetreffende gronden is voorts de aanduiding "landschapswaarden" toegekend.

Ingevolge artikel 18, lid 18.1, onder 18.1.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Sport" aangewezen gronden onder meer bestemd voor sportdoeleinden.

Ingevolge lid 18.1, onder 18.1.2, zijn de gronden ter plaatse van de aanduiding "landschapswaarden" mede bestemd voor behoud en instandhouding van de landschappelijke waarden.

Ingevolge lid 18.2, onder 18.2.2 en d, is ter plaatse van de aanduiding "landschapswaarden" de bouw van lichtmasten en vlaggenmasten niet toegestaan.

Ingevolge lid 18.3 is het verboden ter plaatse van de aanduiding "landschapswaarden" de gronden te gebruiken als kunstgrasvelden.

Ten noorden en ten noordwesten van de gronden van H.B.S. ligt Park Brederode.

10.3. In de landschapsanalyse staat dat het doel daarvan is te komen tot kaarten en concrete uitgangspunten voor elk sportveld met aandacht voor intensiveringsmogelijkheden als kunstgras, verlichting en vlaggenmasten. Volgens de landschapsanalyse is daarbij in de structuurvisie het uitgangspunt gekozen dat de intensivering van de sportvelden dient te passen binnen de landschappelijke waarden van Bloemendaal. De inpassing in het landschap vormt de basis voor de mogelijkheden. In de landschapsanalyse staat dat de sportvelden langs de Brederodelaan in een open strandvlakte liggen. Deze strandvlakte is volgens de landschapsanalyse optimaal te ervaren vanaf de Brederodelaan, omdat langs de Brederodelaan bomen staan die zorgen voor een fraaie begrenzing van de open ruimtes. Volgens de landschapsanalyse kan een driedeling in de beleving van de strandvlakte worden gemaakt. De eerste zone betreft een drukke intensieve zone langs de bosrand. De tweede zone betreft de kunstgraszone die het dichtst bij de intensieve zone ligt en waar verlichting aanwezig mag zijn. De derde zone betreft de zone langs de Brederodelaan waar kunstgras en verlichting onwenselijk zijn. Het bestaande kunstgrasveld van Hockeyclub Bloemendaal langs de Brederodelaan is volgens de landschapsanalyse eigenlijk ongewenst. Voorts staat in de landschapsanalyse over de velden van Hockeyclub Bennebroek dat het wijzigen van gewoon gras naar kunstgras is toegestaan mits ervoor wordt gezorgd dat de overgang naar de groene singels plaatsvindt met een brede groenstrook. Verder is op alle hockeyvelden van Hockeyclub Rood-Wit al kunstgras aangelegd. Ook mogen op de velden van deze hockeyclub volgens de landschapsanalyse onder bepaalde voorwaarden lichtmasten worden opgericht.

In de nadere landschapsanalyse staat dat indien ter plaatse van de gronden van H.B.S. het huidige gras wordt vervangen door kunstgras dit gevolgen heeft voor de huidige gaafheid van de strandvlakte. Het aanleggen van kunstgras en het plaatsen van hekken, banken en verlichting zou volgens de nadere landschapsanalyse tot een grote visuele aantasting van het gebied leiden. De huidige natuurlijke uitstraling zou volgens de nadere landschapsanalyse geheel verloren gaan.

10.4. In de sportnota staat dat een uitgangspunt is dat het voorzieningenniveau minimaal gelijk moet blijven; er wordt gestreefd naar het handhaven van de huidige sportcomplexen. Voorts is volgens de sportnota een uitgangspunt dat bij het geven van medewerking aan de uitbreiding of wijziging van sportcomplexen een afweging plaatsvindt van de belangen van sport, natuur, milieu, verkeer en omwonenden. Medewerking wordt gegeven als de belangenafweging uitvalt in het voordeel van de sportvereniging. Verder staat in de sportnota dat een uitgangspunt is dat de wachtlijsten voor de jeugd zoveel mogelijk moeten worden weggewerkt. Tot slot is volgens de sportnota een uitgangspunt dat sportverenigingen zoveel mogelijk gelijk worden behandeld.

10.5. De Afdeling ziet in hetgeen H.B.S. heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat aan de landschapsanalyse en de nadere landschapsanalyse zodanige gebreken kleven of dat deze zodanige leemten in kennis bevatten dat de raad deze rapporten niet ten grondslag heeft kunnen leggen aan het plan. Dat in de landschapsanalyse de combinatie van intensivering van sport en landschappelijke waarden op de desbetreffende gronden wordt uitgesloten, betekent niet dat Buro Adrichem zich niet aan haar onderzoeksopdracht heeft gehouden. Het uitgangspunt was immers dat de intensivering van het gebruik van de sportvelden diende te passen binnen de landschappelijke waarden van Bloemendaal. Voor zover H.B.S. aanvoert dat haar gronden niet zijn beschouwd in relatie tot omliggende bebouwing, waaronder Park Brederode, wordt overwogen dat deze bebouwing geen gevolgen heeft voor de uitstraling van de sportvelden op zichzelf. Verder bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de foto’s die in de landschapsanalyse en de nadere landschapsanalyse zijn gebruikt niet representatief zijn voor de situatie. Uit de foto’s blijkt duidelijk dat het sportvelden betreft. Dat op verscheidene foto’s geen sportactiviteiten zichtbaar zijn doet aan het voorgaande niet af. Voor zover H.B.S. aanvoert dat uit een contra-expertise blijkt dat in de landschapsanalyse en de nadere landschapsanalyse alleen het landschappelijke aspect is onderzocht, wordt overwogen dat de onderzoeksopdracht alleen op het landschappelijk aspect zag. Buro Adrichem behoefde geen andere aspecten te onderzoeken.

10.6. Mede gelet op de landschapsanalyse en de nadere landschapsanalyse heeft de raad in redelijkheid een zwaarder gewicht kunnen toekennen aan het behoud van de landschappelijke waarden dan aan het belang van H.B.S. bij intensivering van haar sportvelden. Voor zover H.B.S. aanvoert dat het mogelijk is om alleen kunstgras toe te staan, wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat natuurgras ook een landschappelijke kwaliteit is. De Afdeling acht dit standpunt niet onredelijk. Voor zover H.B.S. erop wijst dat aan het kunstgrasveld van Hockeyclub Bloemendaal langs de Brederodelaan niet de aanduiding "landschapswaarden" is toegekend, wordt overwogen dat dit een bestaand kunstgrasveld is, anders dan de desbetreffende gronden. Wat betreft de sportvelden van Hockeyclub Bennebroek wordt overwogen dat volgens de landschapsanalyse de aanleg van kunstgras onder bepaalde voorwaarden op die velden niet onwenselijk is, anders dan op de desbetreffende gronden. Voorts is op alle hockeyvelden van Hockeyclub Rood-Wit al kunstgras aangelegd en mogen op deze velden volgens de landschapsanalyse onder bepaalde voorwaarden lichtmasten worden opgericht in tegenstelling tot de desbetreffende gronden. De situatie bij H.B.S. is derhalve niet gelijk aan de situaties bij Hockeyclub Bloemendaal, Hockeyclub Bennebroek en Hockeyclub Rood-Wit.

De Afdeling ziet voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de aanduiding "landschapswaarden" in strijd is met de uitgangspunten van de sportnota. De bestaande sportvelden van H.B.S. en het clubgebouw zijn als zodanig bestemd, zodat het huidige voorzieningenniveau kan worden gehandhaafd. Voorts heeft de raad een afweging verricht tussen onder meer het belang van het behoud van landschappelijke waarden en het belang van H.B.S. bij een goede sportbeoefening. Dat die afweging in het nadeel van H.B.S. is uitgevallen, betekent niet dat de aanduiding "landschapswaarden" in strijd is met de uitgangspunten van de sportnota. De Afdeling ziet verder geen aanleiding voor het oordeel dat deze aanduiding in strijd is met het uitgangspunt dat wachtlijsten voor de jeugd zoveel mogelijk moeten worden weggewerkt. Weliswaar valt niet uit te sluiten dat H.B.S. als gevolg van de aanduiding moeilijker nieuwe leden kan aannemen, nu H.B.S. geen extra kunstgrasvelden kan aanleggen en lichtmasten kan oprichten, maar in de sportnota staat niet dat de wachtlijsten te allen tijde moeten worden weggewerkt. In de sportnota staat dat als de uitbreidings- en intensiveringsmogelijkheden van een sportcomplex maximaal zijn benut, wachtlijsten als feit moeten worden beschouwd. Ook bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de aanduiding "landschapswaarden" in strijd is met het uitgangspunt dat sportverenigingen zoveel mogelijk gelijk worden behandeld. Zoals hiervoor is overwogen, is de situatie bij H.B.S. immers niet gelijk aan de situaties bij Hockeyclub Bloemendaal, Hockeyclub Bennebroek en Hockeyclub Rood-Wit.

10.7. Voor het overige heeft H.B.S. zich beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van haar zienswijze en de schriftelijke aantekeningen van een nadere mondelinge toelichting. In de nota van zienswijzen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze en mondelinge toelichting. H.B.S. heeft in het beroepschrift noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze en mondelinge toelichting in de nota van zienswijzen onjuist zou zijn.

10.8. In hetgeen H.B.S. heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van H.B.S., voor zover ontvankelijk, is ongegrond.

Het beroep van Schapenduinen en anderen

Formele bezwaren

11. Schapenduinen en anderen betogen dat de nadere landschapsanalyse ten onrechte niet ter inzage heeft gelegen met het ontwerpplan.

11.1. Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Awb, legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.

Ingevolge artikel 1.5 van de Chw, zoals dit luidde ten tijde van belang, kan een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist, in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.

11.2. De Afdeling overweegt dat de nadere landschapsanalyse een op het ontwerpplan betrekking hebbend stuk is, nu dit stuk betrekking heeft op de aanvaardbaarheid van de plandelen met de bestemming "Sport" wat betreft het landschappelijke aspect. De nadere landschapsanalyse heeft in strijd met artikel 3:11, eerste lid, van de Awb niet ter inzage gelegen met het ontwerpplan. De Afdeling ziet evenwel aanleiding dit gebrek met toepassing van artikel 1.5 van de Chw te passeren. De nadere landschapsanalyse is in deze procedure overgelegd, zodat Schapenduinen en anderen deze hebben kunnen inzien en daarop hebben kunnen reageren. Niet aannemelijk is dat andere belanghebbenden benadeeld zijn, nu het bestaan van de nadere landschapsanalyse kenbaar was. In de toelichting bij het ontwerpplan staat vermeld dat na de landschapsanalyse een vervolgstudie is verricht. Er mag derhalve worden aangenomen dat andere belanghebbenden een zienswijze naar voren zouden hebben gebracht waarin erop gewezen zou worden dat de nadere landschapsanalyse niet ter inzage lag dan wel dat zij, na desgevraagd inzage te hebben gehad in de nadere landschapsanalyse, na kennisneming daarvan een zienswijze naar voren zouden hebben gebracht.

12. Schapenduinen en anderen voeren aan dat in de nota van zienswijzen ten onrechte niet is ingegaan op hun verzoek om in de planregels bepalingen op te nemen over de toegestane tijdstippen voor het gebruik van lichtmasten.

12.1. De Afdeling overweegt dat in de nota van zienswijzen wordt ingegaan op het verzoek van Schapenduinen en anderen, anders dan zij aanvoeren. In de nota van zienswijzen staat als reactie op hun verzoek dat in de planregels zal worden opgenomen dat het bevoegd gezag nadere eisen kan stellen aan de plaats, afmetingen en technische uitvoering van lichtmasten. Er bestaat derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat het verzoek van Schapenduinen en anderen niet in de besluitvorming is betrokken.

Inhoudelijke bezwaren

Staat van wijzigingen

13. Schapenduinen en anderen voeren aan dat het plan ten onrechte niet overeenkomt met de staat van wijzigingen, die tot het vaststellingsbesluit behoort, omdat de nummering van verscheidene planregels niet overeenkomt met de nummering in de staat van wijzigingen.

De Afdeling overweegt dat de nummering van verscheidene planregels inderdaad niet overeenkomt met de nummering in de staat van wijzigingen. Dit is evenwel niet in strijd met de rechtszekerheid, nu kan worden vastgesteld dat hetgeen in de desbetreffende planregels materieel is bepaald niet is gewijzigd zonder grondslag in het vaststellingsbesluit.

Velden 3 en 4 van Hockeyclub Bloemendaal

14. Schapenduinen en anderen betogen dat het plan ten onrechte lichtmasten mogelijk maakt op de velden 3 en 4 van Hockeyclub Bloemendaal (hierna: de velden). Hiertoe voeren zij aan dat de raad daarbij ten onrechte alleen rekening heeft gehouden met de belangen van de sportbeoefening en het landschap en niet met andere belangen, zoals natuur, verkeer, het woon- en leefklimaat van omwonenden en cultuurhistorische waarden. Schapenduinen en anderen wijzen er daarbij op dat de velden naast het Natura 2000-gebied liggen. Voorts blijkt volgens hen uit het rapport "Aanvullend advies betreffende effecten van aanleg kunstgrasvelden hockeyclub Bloemendaal" van september 2002 van Bureau Vista (hierna: natuuronderzoek) en het rapport "Effecten lichtmasten Hockeyclub Bloemendaal" van februari 2013 van Els&Linde dat ter plaatse vleermuizen aanwezig zijn.

14.1. De raad stelt zich op het standpunt dat hij niet alleen rekening heeft gehouden met de belangen van de sportbeoefening en het landschap, maar ook andere belangen heeft meegewogen. Volgens de raad blijkt uit het onderzoek "Habitattoets Hockeyclub Bloemendaal" van 24 januari 2013 van Van der Goes en Groot dat lichtmasten op de velden geen significante effecten zullen hebben op het Natura 2000-gebied. Voorts neemt de raad het standpunt in dat de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) niet in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van de planregeling ten aanzien van lichtmasten. Volgens de raad kan een ontheffing in het kader van de Ffw worden verleend voor de lichtmasten, omdat voor lichtmasten op de velden van H.B.S. ook een ontheffing is verleend.

14.2. Aan de velden is de bestemming "Sport" zonder de aanduiding "landschapswaarden" toegekend.

Ingevolge artikel 18, lid 18.2, onder 18.2.2 en b, van de planregels mag de bouwhoogte van lichtmasten ter plaatse van de gronden met de bestemming "Sport" maximaal 18 m bedragen.

Op de velden staan geen lichtmasten.

14.3. Ingevolge artikel 19j, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) houdt een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit tot het vaststellen van een plan dat, gelet op de instandhoudingsdoelstelling voor een Natura 2000-gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in dat gebied kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, ongeacht de beperkingen die ter zake in het wettelijk voorschrift waarop het berust, zijn gesteld, rekening met de gevolgen die het plan kan hebben voor het gebied.

Ingevolge het tweede lid maakt het bestuursorgaan voor plannen als bedoeld in het eerste lid, die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied maar die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, alvorens het plan vast te stellen een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstelling van dat gebied.

De velden liggen naast het Natura 2000-gebied.

14.4. De vraag of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling geldt dan wel een ontheffing op grond van de Ffw nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komt in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet had mogen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

14.5. De Afdeling overweegt dat in het natuuronderzoek wordt geconcludeerd dat als gevolg van kunstverlichting op de velden de gunstige staat van instandhouding van aanwezige vleermuissoorten in de nabijheid van deze velden aanzienlijk zou worden aangetast. Voorts staat in het onderzoek van Els&Linde dat lichtmasten op de velden tot een verstoring van de vaste rust- en verblijfplaatsen van de watervleermuis zouden leiden. Ook zijn volgens dit onderzoek waarschijnlijk verstoringen van voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen van de gewone grootoorvleermuis, de rosse vleermuis en de ruige dwergvleermuis te verwachten. Gelet op de conclusies van deze onderzoeken is de enkele niet nader onderbouwde stelling van de raad dat een ontheffing in het kader van de Ffw kan worden verleend, omdat voor lichtmasten op de velden van H.B.S. ook een ontheffing is verleend, onvoldoende voor het oordeel dat de Ffw niet in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van de lichtmasten. Daarbij wordt ook in aanmerking genomen dat uit het natuuronderzoek en het onderzoek van Els&Linde volgt dat vleermuissoorten zijn aangetroffen in de omgeving van de velden, terwijl de velden van H.B.S. op ruime afstand daarvan, nabij Park Brederode, liggen. De situatie bij H.B.S. behoeft derhalve niet gelijk te zijn aan de situatie bij de velden 3 en 4 van Hockeyclub Bloemendaal.

Gelet op de ligging van de velden naast het Natura 2000-gebied kon voorts niet zonder onderzoek worden uitgesloten dat lichtmasten tot significante effecten op het Natura 2000-gebied zullen leiden. Dit onderzoek was ten tijde van de vaststelling van het plan niet verricht.

14.6. In hetgeen Schapenduinen en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover lichtmasten zijn toegestaan op de velden, is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van Schapenduinen en anderen is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd. Gelet hierop behoeven de overige aangevoerde gronden met betrekking tot de lichtmasten op de velden geen bespreking.

14.7. De Afdeling ziet in het onderzoek van Van der Goes en Groot geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in zoverre in stand te laten. Weliswaar wordt in dat onderzoek geconcludeerd dat significante effecten op het Natura 2000-gebied als gevolg van lichtmasten op de velden zijn uitgesloten, maar in dat onderzoek zijn niet de gevolgen van de lichtmasten op de aanwezige vleermuissoorten onderzocht.

Nadere eisen bestaande lichtmasten

15. Schapenduinen en anderen betogen met betrekking tot de bestaande lichtmasten op de velden van H.B.S., BVC Bloemendaal en de velden 1 en 2 van Hockeyclub Bloemendaal dat in de planregels ten onrechte geen bepalingen zijn opgenomen over de toegestane vormen van kunstverlichting en de toegestane tijdstippen voor het gebruik van de lichtmasten om schade aan de natuur en lichtoverlast voor omwonenden te voorkomen. Zij voeren aan dat omwonenden veel lichtoverlast ondervinden van de bestaande lichtmasten vanwege verouderde technieken. Volgens Schapenduinen en anderen is de bevoegdheid om nadere eisen te stellen aan de plaats, afmetingen en technische uitvoering van lichtmasten onvoldoende.

15.1. De raad stelt zich op het standpunt dat door het stellen van nadere eisen aan lichtmasten schade aan de natuur en lichtoverlast voor omwonenden voldoende kunnen worden voorkomen.

15.2. Aan de velden 1 en 2 van Hockeyclub Bloemendaal en de velden van H.B.S. en BVC Bloemendaal waarop lichtmasten staan is de bestemming "Sport" zonder de aanduiding "landschapswaarden" toegekend.

Ingevolge artikel 18, lid 18.4, onder 18.4.2, kan het bevoegd gezag nadere eisen stellen aan de plaats, afmetingen en technische uitvoering van lichtmasten en lichtbronnen, zulks ter voorkoming van onevenredige lichthinder voor omwonenden en aantasting van nabijgelegen natuurwaarden.

15.3. Voor zover Schapenduinen en anderen aanvoeren dat maximale gebruikstijden voor lichtmasten in het plan hadden moeten worden opgenomen, wordt overwogen dat in artikel 3.148 van het Activiteitenbesluit milieubeheer regels zijn gesteld over het gebruik van lichtmasten. Voorts kan door het stellen van nadere eisen aan nieuwe lichtmasten de overlast voor omwonenden en de natuur op termijn worden beperkt. Weliswaar kunnen geen nadere eisen worden gesteld aan de bestaande lichtmasten, maar ook als bepalingen over de toegestane vormen van kunstverlichting in het plan waren opgenomen, zou de overlast als gevolg van de bestaande lichtmasten niet meteen afnemen. Voor zover de bestaande lichtmasten zouden afwijken van dergelijke bepalingen, zouden deze lichtmasten immers kunnen blijven staan op grond van het overgangsrecht. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bepalingen over de toegestane vormen van kunstverlichting en het toegestane gebruik van de lichtmasten in het plan had moeten opnemen.

15.4. In hetgeen Schapenduinen en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van Schapenduinen en anderen is in zoverre ongegrond.

Hoogte lichtmasten

16. Schapenduinen en anderen betogen voorts dat de raad niet een maximale hoogte van 18 m, maar een maximale hoogte van 16 m voor de lichtmasten heeft beoogd, omdat in de nota van zienswijzen staat dat het verzoek om de maximale hoogte van de lichtmasten te wijzigen tot 18 m wordt afgewezen.

16.1. Volgens de raad heeft hij een maximale hoogte van 18 m voor de lichtmasten beoogd. Verder hebben de bestaande lichtmasten volgens de raad reeds een hoogte van 18 m en zijn door lichtmasten met een dergelijke hoogte minder lichtmasten nodig waardoor de openheid van het gebied minder wordt aangetast.

16.2. De Afdeling overweegt dat in de nota van zienswijzen, die tot het vaststellingsbesluit behoort, staat dat het verzoek om de maximale hoogte voor de lichtmasten te wijzigen tot 18 m wordt afgewezen. In de staat van wijzigingen, die ook tot het vaststellingsbesluit behoort, staat evenwel dat naar aanleiding van zienswijzen de maximale hoogte voor lichtmasten van 16 m tot 18 m wordt gewijzigd. Nu de nota van zienswijzen en de staat van wijzigingen in zoverre niet met elkaar overeenstemmen, is het bestreden besluit in zoverre in strijd met de rechtszekerheid vastgesteld. De Afdeling ziet evenwel aanleiding dit gebrek met toepassing van artikel 1.5 van de Chw te passeren, nu de raad in het verweerschrift te kennen heeft gegeven dat een maximale hoogte van 18 m voor de lichtmasten is beoogd, zoals ook in de planregels is neergelegd. Voorts zijn belanghebbenden niet benadeeld, omdat de motivering van de raad voor een maximale hoogte van 18 m voor de lichtmasten naar het oordeel van de Afdeling deugdelijk is.

16.3. In hetgeen Schapenduinen en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van Schapenduinen en anderen is in zoverre ongegrond.

Kunstgras

17. Schapenduinen en anderen betogen verder dat ten onrechte niet als voorwaarde voor het aanleggen van kunstgrasvelden is gesteld dat geen onevenredige schade wordt toegebracht aan de belangen van de omwonenden.

17.1. Ingevolge artikel 18, lid 18.5, onder 18.5.1 en a, van de planregels is onder meer verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag buiten het bouwvlak op gronden met de bestemming "Sport" zonder de aanduiding "landschapswaarden" grasvelden om te zetten naar kunstgrasvelden.

17.2. De Afdeling overweegt dat van de sportvelden met de bestemming "Sport" zonder de aanduiding "landschapswaarden" alleen op de velden van BVC Bloemendaal nog geen kunstgras is aangelegd. Er staan wel lichtmasten op deze velden, zodat daarop ’s avonds kan worden gesport. Gelet op deze omstandigheid is niet aannemelijk gemaakt dat de aanleg van kunstgras op deze velden tot een zodanig intensiever gebruik zal leiden dat de raad ervan had moeten uitgaan dat dit tot een ernstige toename van de overlast voor omwonenden zal leiden. Gelet hierop behoefde de raad in redelijkheid niet als voorwaarde voor het aanleggen van kunstgrasvelden te stellen dat geen onevenredige schade wordt toegebracht aan de belangen van de omwonenden.

17.3. In hetgeen Schapenduinen en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van Schapenduinen en anderen is in zoverre ongegrond.

Wijzigingsbevoegdheid Park Brederode

18. Schapenduinen en anderen richten zich voorts tegen de wijzigingsbevoegdheid die aan gronden van Park Brederode is toegekend. Hiertoe voeren zij aan dat de wijzigingsbevoegdheid in strijd is met artikel 13 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (hierna: verordening), omdat bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid woningen buiten bestaand bebouwd gebied (hierna: BBG) mogelijk kunnen worden gemaakt. Voorts is volgens Schapenduinen en anderen de ruimtelijke aanvaardbaarheid van deze wijzigingsbevoegdheid ten onrechte niet onderzocht.

18.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de wijzigingsbevoegdheid niet in strijd is met artikel 13 van de verordening, omdat pas bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid een ontheffing van deze bepaling behoeft te worden aangevraagd. Voorts wordt volgens de raad voldaan aan de voorwaarden voor het verlenen van een ontheffing.

18.2. Aan gronden van Park Brederode is de bestemming "Groen" met de aanduiding "wro-zone - wijzigingsbevoegdheid 1" toegekend.

Ingevolge artikel 9, lid 9.7, van de planregels kan het bevoegd gezag de bestemming "Groen" onder voorwaarden wijzigen in de bestemmingen "Wonen" en "Tuin" binnen de aangegeven aanduiding "wro-zone - wijzigingsbevoegdheid 1".

18.3. Ingevolge artikel 1, onder 23, van de verordening wordt onder landelijk gebied verstaan het gebied, niet zijnde BBG.

Ingevolge artikel 13, eerste lid, voorziet een bestemmingsplan niet in de ontwikkeling van nieuwe woningbouw in het landelijk gebied.

Ingevolge het tweede lid, zoals dit luidde ten tijde van de vaststelling van het plan, kan het college van gedeputeerde staten, gehoord de Adviescommissie voor Ruimtelijke Ontwikkeling, ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid voor nieuwe woningbouw die bijdraagt aan een substantiële verbetering van in de directe omgeving daarvan aanwezige kwaliteiten van het landschap en overige nieuwe woningbouw in het landelijk gebied.

Niet in geschil is dat de gronden met de wijzigingsbevoegdheid buiten BBG liggen.

18.4. De Afdeling overweegt onder verwijzing naar haar uitspraak van 24 oktober 2012 in zaak nr. 201200349/1/R1, dat de wijzigingsbevoegdheid voorziet in nieuwe woningbouw buiten BBG, zodat het plan in zoverre in strijd is met artikel 13, eerste lid, van de verordening. Anders dan de raad betoogt, diende hij derhalve bij de vaststelling van het plan te beschikken over een door het college van gedeputeerde staten verleende ontheffing op grond van het tweede lid. Vast staat dat een dergelijke ontheffing ten behoeve van het plan door de raad niet is aangevraagd en door het college van gedeputeerde staten niet is verleend.

Voorts kan, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld haar uitspraak van 31 augustus 2011 in zaak nr. 201009009/1/R3), met het bestaan van een wijzigingsbevoegdheid in een plan de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemmingen binnen de gebieden waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd indien voldaan wordt aan de bij het plan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit brengt met zich dat reeds bij de vaststelling van het plan dient te worden beoordeeld of de woningbouw die door de wijzigingsbevoegdheid mogelijk kan worden gemaakt in beginsel ruimtelijk aanvaardbaar is. Ter zitting is door de raad erkend dat geen onderzoek is verricht naar de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de wijzigingsbevoegdheid. Het bestreden besluit is derhalve wat betreft de wijzigingsbevoegdheid niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.

18.5. In hetgeen Schapenduinen en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft de aanduiding "wro-zone - wijzigingsbevoegdheid 1" voor de gronden van Park Brederode, is genomen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de verordening en artikel 3:2 van de Awb. Het beroep van Schapenduinen en anderen is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 13, eerste lid, van de verordening en artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.

Het beroep van de VvE

Formeel bezwaar

19. De VvE betoogt dat ten onrechte de ambtelijke memo "verkeerssituatie Bispinck" van 28 juni 2010 van de gemeente naar de gevolgen voor de verkeer- en parkeersituatie (hierna: het verkeersonderzoek) als gevolg van de bestemming "Maatschappelijk" voor het perceel Bloemendaalseweg 137 (hierna: het perceel) niet ter inzage is gelegd met het ontwerpplan.

19.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het verkeersonderzoek niet ter inzage behoefde te worden gelegd, omdat het integraal is opgenomen in de plantoelichting.

19.2. De Afdeling overweegt dat het verkeersonderzoek een op het ontwerpplan betrekking hebbend stuk is dat redelijkerwijs nodig is voor de beoordeling daarvan. Het verkeersonderzoek heeft immers betrekking op de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de bestemming "Maatschappelijk" voor het perceel wat betreft de verkeer- en parkeersituatie. Voorts is het verkeersonderzoek, anders dan de raad aanvoert, niet integraal in de plantoelichting opgenomen, maar zijn alleen de conclusies daarvan samengevat weergegeven. Het verkeersonderzoek is in strijd met artikel 3:11, eerste lid, van de Awb niet ter inzage gelegd met het ontwerpplan.

19.3. In hetgeen de VvE heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het plan, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" voor het perceel, is vastgesteld in strijd met artikel 3:11, eerste lid, van de Awb. Het beroep van de VvE is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

19.4. De Afdeling zal bezien of aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in zoverre in stand te laten. Daarbij zal de Afdeling niet uitgaan van het verkeersonderzoek, dat in deze procedure overigens wel is overgelegd, nu de raad naar aanleiding van de uitspraak van de voorzitter van 18 oktober 2012 in zaak nr. 201207598/2/R1 een aanvullend verkeersonderzoek heeft laten verrichten door Goudappel Coffeng. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Onderbouwing verkeer bestemmingsplan Bloemendaal 2012" (hierna: het aanvullende verkeersonderzoek) van 6 februari 2013.

Inhoudelijke bezwaren

20. De VvE vreest voor ernstige geluidoverlast en verkeers- en parkeeroverlast als gevolg van de bestemming "Maatschappelijk" voor het perceel. De VvE wijst er daarbij op dat haar appartementencomplexen op korte afstand van het perceel liggen. Volgens de VvE ondervinden de bewoners van de appartementencomplexen Bispinckpark I en II volgens de VvE reeds veel geluidoverlast van de bestaande naastgelegen school en bestaat reeds een overbelaste verkeer- en parkeersituatie. Daarbij wijst de VvE erop dat de ingang van de parkeergarage van de appartementencomplexen zich aan de zijde van het perceel bevindt. Volgens de VvE zal het extra verkeer het verlaten en betreden van de parkeergarage bemoeilijken. Voorts is het aanvullende verkeersonderzoek volgens de VvE ontoereikend, omdat daarin niet de parkeersituatie op drukke momenten is onderzocht. Ook wijst de VvE erop dat in het aanvullende verkeersonderzoek niet de geluidbelasting als gevolg van de bestemming "Maatschappelijk" op zichzelf is onderzocht.

20.1. Aan het perceel is onder meer de bestemming "Maatschappelijk" toegekend.

Ingevolge artikel 12, lid 12.1, onder 12.1.1 en a, b, c en d, van de planregels zijn de voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden onder meer bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, kinderopvang, verpleeg- en verzorgingstehuizen en zorghotels.

De afstand van de appartementencomplexen Bispinckpark I en II tot het perceel is ongeveer 15 m.

20.2. In het aanvullende verkeersonderzoek is ervan uitgegaan dat op het perceel een kinderdagverblijf, een verpleeg- en verzorgingstehuis, een basisschool, een kerk of moskee dan wel een culturele ontmoetingsruimte kan worden gerealiseerd. In het aanvullende verkeersonderzoek wordt geconcludeerd dat indien één van deze functies op het perceel zal worden gerealiseerd geen verkeersoverlast zal ontstaan. Wat betreft de parkeersituatie wordt in het aanvullende verkeersonderzoek geconcludeerd dat bij een invulling met religie of gezondheidscentrum extra parkeerplaatsen benodigd zijn. Bij een invulling met een kinderdagverblijf zijn volgens het aanvullende verkeersonderzoek voldoende parkeerplaatsen beschikbaar, maar zijn voor het halen en brengen van de kinderen aanvullende voorzieningen nodig. In het aanvullende verkeersonderzoek is voorts de geluidbelasting die veroorzaakt wordt door het verkeer als gevolg van de bestemming "Maatschappelijk" onderzocht. Volgens het aanvullende verkeersonderzoek is de geluidbelasting op de appartementencomplexen als gevolg daarvan maximaal 50 dB(A).

20.3. Daargelaten de vraag of het aanvullende verkeersonderzoek juist is, overweegt de Afdeling dat indien wordt uitgegaan van de juistheid van het aanvullende verkeersonderzoek, niet inzichtelijk is gemaakt dat geen ernstige parkeeroverlast zal ontstaan als gevolg van de maximale mogelijkheden van het plan voor het perceel. In het aanvullende verkeersonderzoek wordt immers geconcludeerd dat bij een invulling met religie of gezondheidscentrum extra parkeerplaatsen benodigd zijn. Gelet op de afstand van 15 m van het perceel tot de appartementencomplexen, is voorts niet inzichtelijk gemaakt dat geen ernstige geluidoverlast zal ontstaan als gevolg van de maximale mogelijkheden van het plan voor het perceel. Weliswaar is in het aanvullende verkeersonderzoek de geluidbelasting die veroorzaakt wordt door het verkeer als gevolg van de bestemming "Maatschappelijk" onderzocht, maar niet de geluidbelasting als gevolg van deze bestemming op zichzelf, zoals de geluidbelasting als gevolg van spelende kinderen. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in zoverre in stand te laten.

Voorlopige voorzieningen en opdracht

21. Teneinde onomkeerbare gevolgen voor beschermde diersoorten te voorkomen, ziet de Afdeling aanleiding om de in de beslissing te melden voorlopige voorziening ten aanzien van de velden 3 en 4 van Hockeyclub Bloemendaal te treffen en om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, onder a, en vijfde lid, van de Awb de raad op te dragen om binnen 52 weken na en met inachtneming van deze uitspraak een herziening van het plan voor de velden 3 en 4 van Hockeyclub Bloemendaal vast te stellen.

Teneinde onomkeerbare gevolgen voor omwonenden te voorkomen, ziet de Afdeling aanleiding om ten aanzien van zorgcentrum Dennenheuvel, Klooster Euphrasia en Huize Pelletier de in de beslissing te melden voorlopige voorzieningen te treffen en om de raad op te dragen om binnen 52 weken na en met inachtneming van deze uitspraak een herziening van het plan voor zorgcentrum Dennenheuvel, Klooster Euphrasia en Huize Pelletier vast te stellen.

Proceskosten

22. De raad dient ten aanzien van de VvE, [appellant sub 4], de Buurtvereniging en anderen, Schapenduinen en anderen en [appellant sub 9] en Saturnus op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellant sub 1] is niet van proceskosten gebleken die voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B], [appellant sub 3] en H.B.S. bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart niet-ontvankelijk:

a. het beroep van de vereniging Buurtvereniging Bloemendaal-Noord en anderen, voor zover ingesteld door [negen personen];

b. het beroep van de stichting Stichting Exploitatie Accommodatie H.B.S., voor zover gericht tegen de aanduiding "wro-zone - wijzigingsbevoegdheid 1" die aan gronden van Park Brederode is toegekend;

II. verklaart gegrond:

a. de beroepen van [appellant sub 1], de vereniging Vereniging van Eigenaren Bispinckpark I en II, [appellant sub 4] en [appellant sub 9] en de stichting Stichting Particulierfonds Saturnus geheel;

b. het beroep van de stichting Stichting Schapenduinen en anderen gedeeltelijk;

c. het beroep van de vereniging Buurtvereniging Bloemendaal-Noord en anderen voor het overige;

III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Bloemendaal van 11 juli 2012 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Bloemendaal 2012", voor zover:

a. het betreft het plandeel met de bestemming "Natuur" voor het perceel kadastraal bekend, gemeente Bloemendaal, sectie F, nr. 897;

b. het betreft de aanduiding "wro-zone - wijzigingsbevoegdheid 3" voor gronden van landgoed Caprera aan de Krullenlaan;

c. het betreft de aanduidingen "maximum bouwhoogte (m) = 15" voor de plandelen met de bestemming "Maatschappelijk" voor zorgcentrum Dennenheuvel, Klooster Euphrasia en Huize Pelletier;

d. lichtmasten zijn toegestaan op de velden 3 en 4 van de vereniging Hockeyclub Bloemendaal zoals deze staan aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart;

e. het betreft de aanduiding "wro-zone - wijzigingsbevoegdheid 1" voor de gronden van Park Brederode;

f. het betreft het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" voor het perceel Bloemendaalseweg 137;

IV. draagt de raad van de gemeente Bloemendaal op om binnen 52 weken na de verzending van deze uitspraak en met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen ten aanzien van de velden 3 en 4 van de vereniging Hockeyclub Bloemendaal en ten aanzien van zorgcentrum Dennenheuvel, Klooster Euphrasia en Huize Pelletier en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze en binnen de daarvoor geldende termijn bekend te maken en mede te delen;

V. treft de voorlopige voorzieningen dat:

a. voor velden 3 en 4 van de vereniging Hockeyclub Bloemendaal zoals deze staan aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart geldt dat lichtmasten niet zijn toegestaan;

b. op de gronden van zorgcentrum Dennenheuvel de aanduiding "maximum bouwhoogte (m) =10,5 m" geldt;

c. op de gronden van Klooster Euphrasia de aanduiding "maximum bouwhoogte (m) = 10,1 m" geldt;

d. op de gronden van Huize Pelletier de aanduiding "maximum bouwhoogte (m) = 7,2 m" geldt;

VI. bepaalt dat de onder V. opgenomen voorlopige voorzieningen vervallen op het tijdstip van inwerkingtreding van het door de raad vast te stellen besluit als bedoeld onder IV;

VII. verklaart de beroepen van [appellant sub 3] en [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B] geheel en de beroepen van de stichting Stichting Exploitatie Accommodatie H.B.S. en de stichting Stichting Schapenduinen en anderen voor het overige ongegrond;

VIII. veroordeelt de raad van de gemeente Bloemendaal tot vergoeding van in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten ten aanzien van:

a. de vereniging Vereniging van Eigenaren Bispinckpark I en II tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

b. [appellant sub 4] tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

c. de vereniging Buurtvereniging Bloemendaal-Noord en anderen tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

d. de stichting Stichting Schapenduinen en anderen tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

e. [appellant sub 9] en de stichting Stichting Particulierfonds Saturnus tot een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

IX. gelast dat de raad van de gemeente Bloemendaal aan de hierna vermelde appellanten het door hen voor de behandeling van hun beroepen betaalde griffierecht vergoedt:

- € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 1];

- € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro) voor de vereniging Vereniging van Eigenaren Bispinckpark I en II;

- € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 4];

- € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro) voor de vereniging Buurtvereniging Bloemendaal-Noord en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

- € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro) voor de stichting Stichting Schapenduinen en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

- € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro) voor [appellant sub 9] en de stichting Stichting Particulierfonds Saturnus, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van staat.

w.g. Van Sloten w.g. Bošnjaković
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2013

410-703.