Uitspraak 201111409/1/A4


Volledige tekst

201111409/1/A4.
Datum uitspraak: 17 april 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], wonend te [woonplaats], gemeente Oldebroek,

en

het college van burgemeester en wethouders van Oldebroek,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 september 2011 heeft het college aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid CêlaVíta B.V. een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een inrichting aan de Puttensteinsveldweg 22 te Wezep, gemeente Oldebroek.

Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellanten] en CêlaVíta hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 maart 2013, waar [appellanten] en het college, vertegenwoordigd door J.C. Kaat, werkzaam bij de gemeente, en drs. S.F.M. Anzion, ing. J. Dolstra en ing. C. Kooy, zijn verschenen. Voorts is ter zitting CêlaVíta, vertegenwoordigd door P. Dalhuisen en H.W.J. Hemmen, gehoord.

Overwegingen

Toepasselijk recht Wabo

1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) in werking getreden. Bij invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding, omdat de aanvraag om revisievergunning voor de inwerkingtreding van de Wabo is ingediend. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.

Bestreden besluit

2. Bij het bestreden besluit heeft het college aan CêlaVíta krachtens artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer een nieuwe, de gehele inrichting omvattende vergunning verleend. In de inrichting worden onder meer aardappelen, aardappelproducten, maaltijden, maaltijdcomponenten en salades geproduceerd.

Gewijzigde aanvraag

3. [appellanten] voeren aan dat, nu na de terinzagelegging van het ontwerpbesluit een nieuw akoestisch rapport van Ingenieursbureau Oranjewoud B.V. van 5 augustus 2011 (hierna: het akoestisch rapport) is ingediend en dit aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd, het college een nieuw ontwerpbesluit ter inzage had behoren te leggen.

3.1. Bij de totstandkoming van besluiten op aanvraag die worden voorbereid met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, zoals neergelegd in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, moet in beginsel op de aanvraag worden beslist zoals die is ingediend en met het ontwerp van het besluit ter inzage is gelegd. Na deze terinzagelegging is het niet meer geoorloofd de aanvraag nog te wijzigen en aan te vullen, tenzij vaststaat dat daardoor geen derden zijn benadeeld.

3.2. De op grond van het akoestisch rapport gewijzigde aanvraag voorziet niet langer in een overgangsperiode waarin tijdelijk hogere geluidgrenswaarden gelden, waardoor er blijkens het akoestisch rapport sprake is van een lagere geluidbelasting voor nabij de inrichting gelegen woningen. Gelet hierop is voldoende komen vast te staan dat door het wijzigen van de aanvraag geen derden zijn benadeeld. De stellingen van [appellanten] dat het akoestisch rapport niet vermeldt wat de geluidbelasting op de gevel van de woning van Hertsenberg is en opnieuw ten onrechte wordt uitgegaan van de gebiedstypering "woonwijk in de stad" als bedoeld in de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Handreiking), doen daaraan niet af. Die stellingen zien niet op wijzigingen van de aanvraag. Het college heeft er dan ook van kunnen afzien een nieuw ontwerpbesluit ter inzage te leggen.

De beroepsgrond faalt.

Algemeen toetsingskader

4. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd.

Het tweede lid, aanhef en onder a, bepaalt dat de vergunning in ieder geval wordt geweigerd indien door verlening daarvan niet kan worden bereikt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.

Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend.

Ingevolge het derde lid worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.

Uit artikel 8.11, tweede en derde lid, volgt dat de vergunning moet worden geweigerd indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.

Bij de toepassing van de hiervoor genoemde bepalingen komt het college een zekere beoordelingsvrijheid toe.

Onduidelijke vergunning

5. [appellanten] voeren aan dat niet duidelijk is of bij het bestreden besluit een productieniveau van 80.000 ton of 100.000 ton gereed product per jaar is vergund. Voorts stellen zij dat onduidelijk is welke geluidgrenswaarden er op grond van de vergunning moeten worden nageleefd.

5.1. Vergunningvoorschrift 7.1 luidt:

'De vergunninghouder doet schriftelijk melding aan het bevoegd gezag van de start en tevens van de voltooiing van het treffen van het volledige maatregelenpakket zoals bedoeld in paragraaf 7.2, 7.3 en 7.4 van het akoestisch rapport van Oranjewoud (projectnr. 150534, revisie 1.0, datum 5 augustus 2011), dat behoort bij de aanvraag.’

In vergunningvoorschrift 7.2 zijn geluidgrenswaarden gesteld voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau geproduceerd door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties en binnen de inrichting plaatsvindende werkzaamheden en activiteiten in de representatieve bedrijfssituatie. De geluidgrenswaarden zijn gesteld ter plaatse van zeven woningen, die nabij de inrichting zijn gesitueerd. Zolang de geluidsbeperkende maatregelen zoals bedoeld in voorschrift 7.1 niet volledig zijn getroffen, gelden de in dit voorschrift vermelde geluidgrenswaarden.

In vergunningvoorschrift 7.3 is bepaald dat, nadat de geluidsbeperkende maatregelen zoals bedoeld in voorschrift 7.1 zijn getroffen, de in dit voorschrift vermelde hogere geluidgrenswaarden gesteld voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau gelden.

5.2. De huidige productie van CêlaVíta bedraagt circa 70.000 ton gereed product per jaar. Blijkens het bestreden besluit wil zij dit gefaseerd verhogen van 80.000 ton naar uiteindelijk 100.000 ton per jaar. Uit de vergunning volgt duidelijk dat deze is verleend voor het toekomstige maximum van 100.000 ton per jaar.

In het akoestisch rapport, dat blijkens het dictum van het bestreden besluit deel uitmaakt van de vergunning, wordt een aantal geluidsbeperkende maatregelen genoemd. Uit vergunningvoorschrift 7.3 volgt dat wanneer die zijn getroffen, er soepelere geluidgrenswaarden gelden. Aan de hand van de meldingsplicht in vergunningvoorschrift 7.1 kan worden vastgesteld wanneer dat het geval is. Zolang de geluidsbeperkende maatregelen niet zijn getroffen, gelden de strengere geluidgrenswaarden van vergunningvoorschrift 7.2. Gelet hierop is duidelijk welke geluidgrenswaarden er op grond van de vergunning gelden.

Voor zover [appellanten] betogen dat onduidelijk is wanneer het bestreden besluit in werking treedt, heeft dat betoog geen betrekking op de rechtmatigheid van dat besluit. Hetgeen [appellanten] ter zake hebben aangevoerd, behoeft thans dan ook geen bespreking.

De beroepsgrond faalt.

Geluid

6. [appellanten] voeren aan dat hun woningen onvoldoende tegen geluidhinder vanwege de inrichting worden beschermd. In dat verband stellen zij dat het college bij de typering van de omgeving ten noorden van de inrichting ten onrechte alleen is uitgegaan van de gebiedstypering "woonwijk in de stad" als bedoeld in de Handreiking. Volgens [appellanten] dient de straat waarin hun woningen zijn gelegen, De Ploeg, getypeerd te worden als "rustige woonwijk, weinig verkeer", nu deze is gesitueerd in een bos en er vrijwel geen bestemmingsverkeer komt.

6.1. Bij het bepalen van de referentiepunten heeft het college de Handreiking tot uitgangspunt genomen. Nu daarin wordt aanbevolen om referentiepunten te kiezen ter plaatse van gevels waarop de hoogste geluidsbelasting optreedt, heeft het college ter plaatse van de meest nabij de inrichting gelegen woningen, referentiepunten bepaald. Aangezien de woningen aan De Ploeg niet tot de meest nabij de inrichting gelegen woningen behoren, zijn ter plaatse daarvan geen referentiepunten met daarbij een gebiedstypering bepaald. Het college stelt zich op het standpunt dat nu uit het akoestisch rapport volgt dat ter plaatse van de gekozen referentiepunten aan de gestelde geluidsnormen kan worden voldaan, de daarachter gelegen woningen, waaronder die aan De Ploeg, voldoende worden beschermd.

6.2. Vooropgesteld moet worden dat ter plaatse van de woningen van [appellanten] geen referentiepunten zijn bepaald en dat derhalve, anders dan zij met het oog op toekomstige besluitvorming vrezen, met dit besluit niet vaststaat dat de omgeving van de woningen getypeerd moet worden als "woonwijk in de stad". [appellanten] hebben verder niet aannemelijk gemaakt dat de referentiepunten op onjuiste wijze zijn bepaald en dat derhalve hun woningen onvoldoende tegen geluidhinder vanwege de inrichting worden beschermd. Dit wordt bevestigd door een memo van Oranjewoud van 2 december 2011, waaruit kan worden afgeleid dat ook wanneer ter plaatse van de woningen van [appellanten] zou worden uitgegaan van de gebiedstypering "rustige woonwijk, weinig verkeer", ter plaatse van die woningen aan geluidsnormen die volgens de Handreiking aanvaardbaar zijn zou kunnen worden voldaan.

De beroepsgrond faalt.

Overige gronden

7. Voor zover [appellanten] in het beroepschrift verwijzen naar de door hen over het ontwerpbesluit naar voren gebrachte zienswijzen zonder redenen aan te voeren waarom de reactie die het college daarop heeft gegeven onjuist is, overweegt de Afdeling dat het beroep in zoverre geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit onjuist is.

Slotoverwegingen

8. Het beroep is ongegrond.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, voorzitter, en mr. R. Uylenburg en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.

w.g. Koeman w.g. Van Roessel
Voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2013

457-742.