Uitspraak 201113404/1/T1/R3


Volledige tekst

201113404/1/T1/R3.
Datum uitspraak: 10 april 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State in het geding tussen:

[appellant], wonend te Veldhoven,

en

het college van burgemeester en wethouders van Veldhoven,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 september 2011 heeft het college hogere waarden vastgesteld voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting voor een aantal woningen aan de Kruisstraat en het Gareel te Veldhoven vanwege de nieuwe weg "Aansluiting Kruisstraat" (hierna: de nieuwe weg) en de Peter Zuidlaan.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 december 2012, waar [appellant], bijgestaan door P.M. van Herk, mr. Q.W.J. de Ruijter en ir. W.A. van Aerle, en het college, vertegenwoordigd door N. Ramaekers, wethouder, J. IJff, M. Foederer en P. Konings, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

Bestuurlijke lus

1. Ingevolge artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, zoals dit luidde ten tijde van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

Het besluit

2. [appellant] richt zich tegen het besluit, voor zover daarbij voor zijn woning aan het Gareel 30 een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege de nieuwe weg van 60 dB is vastgesteld.

3. Nu het besluit is genomen ten behoeve van een nieuwe weg is, gelet op artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met categorie 3, onder 3.4, van bijlage I van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw, zoals die luidde ten tijde van belang, van toepassing op het besluit.

Formeel

4. [appellant] voert aan dat het college ten onrechte geen overleg met hem heeft gevoerd voorafgaand aan het besluit.

4.1. Ingevolge artikel 110a, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 110c, eerste lid, van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) is op de voorbereiding van een besluit van het college tot vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing.

4.2. De Afdeling overweegt dat het bieden van inspraak niet is voorgeschreven in afdeling 3.4 van de Awb en dat de procedure aanvangt met de terinzagelegging van het ontwerpbesluit. Gelet daarop kan het bezwaar dat fouten zouden zijn gemaakt in de fase van inspraak geen gevolgen hebben voor de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Het betoog faalt.

5. [appellant] betoogt dat het luchtkwaliteitsonderzoek en het addendum bij het akoestisch onderzoek ten onrechte niet ter inzage zijn gelegd met het ontwerpbesluit.

5.1. Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Awb legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.

Ingevolge artikel 3:14, eerste lid, van de Awb vult het bestuursorgaan de ter inzage gelegde stukken aan met nieuwe relevante stukken en gegevens.

5.2. De Afdeling overweegt dat luchtkwaliteit geen mee te wegen aspect is bij het besluit tot het vaststellen van hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in artikel 83 van de Wgh, waardoor een onderzoek naar de luchtkwaliteit geen op het ontwerp van het besluit betrekking hebbend stuk is. Gelet daarop bestaat in zoverre geen aanleiding voor het oordeel dat het college heeft gehandeld strijd met artikel 3:11, eerste lid, van de Awb.

5.3. Het ontwerpplan heeft ter inzage gelegen van 1 juli 2011 tot en met 12 augustus 2011. Het addendum bij het akoestisch onderzoek dateert van 28 juli 2011 en is derhalve tot stand gekomen binnen deze termijn. Nu het college dit stuk mede ten grondslag heeft gelegd aan het bestreden besluit, is het naar het oordeel van de Afdeling aan te merken als een nieuw relevant stuk als bedoeld in artikel 3:14, eerste lid, van de Awb. Gelet daarop heeft het college door het niet ter inzage leggen van dit stuk gehandeld in strijd met artikel 3:14, eerste lid, van de Awb, dat aanvulling van de ter inzage gelegde stukken in dit geval voorschrijft.

De Afdeling ziet evenwel aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 1.5, eerste lid, van de Chw, zoals dit luidde ten tijde van belang. Daartoe wordt overwogen dat [appellant] niet is benadeeld, nu het college het addendum heeft gestuurd aan de bewoners van woningen waarvoor een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting zou worden verleend, waaronder [appellant] , en dat [appellant] dit addendum in zijn mondelinge zienswijze binnen de termijn heeft betrokken. Voorts is niet aannemelijk dat derden vanwege de gebrekkige terinzagelegging hebben afgezien van het naar voren brengen van een zienswijze. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het addendum een beperkte correctie op het ter inzage gelegde akoestisch onderzoek betreft.

Verkeersgegevens

6. [appellant] voert aan dat het akoestisch onderzoek waarop het besluit is gebaseerd ondeugdelijk is en in strijd met het Reken- en Meetvoorschrift geluidhinder 2006 (hierna: RMV 2006), zoals dit luidde ten tijde van belang, nu onduidelijk is waarop de gebruikte verkeersgegevens zijn gebaseerd. Ten onrechte is volgens hem ook geen rekening gehouden met de nieuwe aansluiting op de N2/A2 en gaat het rapport uit van een te laag percentage vrachtverkeer.

6.1. Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Wgh is, behoudens het in de artikelen 83, 100 en 100a bepaalde, de voor de woningen binnen een zone ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege de weg, 48 dB.

Ingevolge artikel 83, eerste lid, kan voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in artikel 82, eerste lid, een hogere dan de in dat artikel genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde, buiten de in de volgende leden bedoelde gevallen, voor woningen in stedelijk gebied 58 dB niet te boven mag gaan.

Ingevolge artikel 83, derde lid, kan bij toepassing van het eerste lid met betrekking tot woningen die reeds aanwezig of in aanbouw zijn, een hogere dan de in dat lid genoemde waarde worden vastgesteld voor de toekomstige geluidsbelasting van een weg die nog niet geprojecteerd is. Voor zover het woningen in stedelijk gebied betreft, mag deze waarde 63 dB niet te boven gaan.

Ingevolge artikel 110d, zoals dit luidde ten tijde van belang, wordt ten behoeve van de vaststelling van de geluidsbelasting vanwege een weg voor het bepalen van het equivalente geluidsniveau bij ministeriële regeling aangegeven op welke wijze en met inachtneming van welke bestaande of te verwachten omstandigheden, de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid worden vastgesteld, en op welke wijze uit de over een bepaalde periode verkregen uitkomsten het in vorengenoemde omschrijving genoemde gemiddelde wordt afgeleid.

6.2. Ingevolge artikel 3.2, eerste lid, aanhef en onder a, van het RMV 2006, zoals dit luidde ten tijde van belang, wordt bij de bepaling van het equivalente geluidsniveau rekening gehouden met de maatgevende verkeersintensiteiten van de onderscheiden categorieën motorvoertuigen.

In artikel 3.1, eerste lid, zoals dit luidde ten tijde van belang, is de maatgevende verkeersintensiteit gedefinieerd als de verkeersintensiteit, zoals die, in het voor de geluidsbelasting bepalende jaar, gemiddeld over een representatief tijdvak, optreedt.

6.3. Ten behoeve van het project is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport "Akoestisch onderzoek Reconstructie Slot Oost" van SRE Milieudienst van 9 juni 2011 (hierna: het rapport). Naar aanleiding hiervan is een tweetal punten nader onderzocht, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het addendum van SRE Milieudienst van 28 juli 2011.

In paragraaf 3.1 van het rapport zijn de gebruikte verkeersintensiteiten voor de huidige en toekomstige situatie op de Kruisstraat, Peter Zuidlaan en de nieuwe weg alsmede de verdeling tussen lichte motorvoertuigen, middelzwaar vrachtverkeer en zwaar vrachtverkeer uiteengezet. Het college heeft toegelicht dat de verkeersgegevens in het akoestisch onderzoek, waaronder ook de percentages middelzwaar en zwaar vrachtverkeer, afkomstig zijn uit de Regionale Verkeersmilieukaart. Deze kaart is opgesteld en wordt bijgewerkt door het onderzoeksbureau Goudappel Coffeng. In het aangevoerde wordt geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van die gegevens heeft kunnen uitgaan of dat bijzondere omstandigheden bestaan waarom in dit geval van andere gegevens, in het bijzonder van de door [appellant] gestelde aanzienlijk hogere percentages vrachtverkeer, dient te worden uitgegaan. Evenmin wordt in het aangevoerde aanleiding gevonden voor het oordeel dat hierbij, anders dan het college stelt, geen rekening zou zijn gehouden met de voorziene aansluiting van de Meerenakkerweg op de A2.

Bron- en overdrachtsmaatregelen

7. [appellant] voert aan dat het college ten onrechte een hogere waarde van 60 dB voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel van zijn woning vanwege de nieuwe weg heeft vastgesteld, nu andere maatregelen mogelijk zijn die tot een lagere geluidsbelasting bij zijn woning zouden leiden.

7.1. Ingevolge artikel 110a, vijfde lid, van de Wgh gelezen in samenhang met het eerste lid is het college bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting indien toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting vanwege de weg van de gevel van de betrokken woningen tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

7.2. In het rapport staat in paragraaf 4.1 over mogelijkheden voor geluidsreducerende maatregelen dat geluidsarm asfalt vanwege het grote aantal bochten in het ontwerp niet mogelijk is. Het college heeft daarbij gesteld dat het asfalt door bochten sneller slijt, waardoor het duurder is en het geluidsreducerende effect sneller verloren gaat. In het rapport staat verder dat het vergroten van de afstand tussen de nieuwe weg en de woningen uit verkeerskundig oogpunt niet wenselijk is en dat het plaatsen van een geluidsscherm, gezien de korte afstand van de rijbaan tot aan de bebouwing, niet mogelijk is vanuit stedenbouwkundig oogpunt. In het aangevoerde wordt geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid bij het rapport heeft kunnen aansluiten. Wat betreft het aanbrengen van een geluidsscherm is daarbij van belang dat het college heeft gesteld dat een scherm van 4 tot 5 m hoog en 50 m lang nodig is, waardoor een ongewenste en hinderlijke wand ontstaat die te veel zou overheersen in het straatbeeld. Gelet op het vorengaande heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen geluidsreducerende en geluidswerende maatregelen mogelijk zijn en heeft hij in zoverre niet gehandeld in strijd met artikel 110a, vijfde lid, van de Wgh en van zijn bevoegdheid tot het vaststellen van hogere waarden gebruik kunnen maken.

Gecumuleerde geluidsbelasting

8. [appellant] voert aan dat het college ten onrechte de gecumuleerde geluidsbelasting van 65,3 dB voor zijn woning niet onaanvaardbaar heeft geacht. Daarbij wijst hij er op dat deze waarde boven de ten hoogste toelaatbare hogere waarde van 63 dB in artikel 83, derde lid, van de Wgh uitkomt. Gelet op de gecumuleerde geluidsbelasting heeft hij voorts twijfels bij de haalbaarheid van een binnenwaarde van 33 dB.

8.1. Ingevolge artikel 110a, zesde lid, van de Wgh geeft het college indien artikel 110f, zoals dit luidde ten tijde van belang, van toepassing is slechts toepassing aan het derde en vierde lid voor zover de gecumuleerde geluidsbelastingen na de correctie op grond van artikel 110f, derde lid, niet leiden tot een naar zijn oordeel onaanvaardbare geluidsbelasting.

Ingevolge artikel 110f, eerste lid, van deze wet, zoals dit luidde ten tijde van belang, dient degene, die bij of krachtens deze wet verplicht is tot het verrichten van een akoestisch onderzoek, indien een van de volgende onderdelen van deze wet of van het krachtens deze onderdelen bepaalde:

a. Afdeling 1 en afdeling 2 van hoofdstuk V,

b. Afdeling 2, 2a, 3 en 4 van hoofdstuk VI,

c. hoofdstuk VII, en

d. hoofdstuk VIII,

van toepassing is op woningen gelegen in twee of meer aanwezige of toekomstige geluidszones als bedoeld in de artikelen 40, 52, 74, 106b en 108, of als vastgesteld krachtens artikel 107, dan wel in een of meer hiervoor genoemde geluidszones (…), ter plaatse van die woningen overeenkomstig de door de minister gestelde regels, tevens onderzoek te doen naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluidsbronnen. Aangegeven dient te worden op welke wijze met de samenloop rekening is gehouden bij de te treffen maatregelen.

8.2. In het addendum bij het akoestisch onderzoek is de gecumuleerde geluidsbelasting berekend op de gevel van de woning van [appellant] . Daarbij zijn blijkens het addendum de Kruisstraat, de Peter Zuidlaan, de nieuwe weg, de A2 en de Heistraat betrokken. Uit het addendum volgt dat de gecumuleerde geluidsbelasting van de laatste drie aldaar 65,3 dB is.

Anders dan [appellant] kennelijk veronderstelt, heeft artikel 83, derde lid, van de Wgh, geen betrekking op de gecumuleerde geluidsbelasting. Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op de geluidsbelasting vanwege de weg ten aanzien waarvan een hogere waarde wordt vastgesteld. Gelet daarop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college de gecumuleerde geluidsbelasting onaanvaardbaar had dienen te achten, op de enkele grond dat deze de waarde van 63 dB te boven gaat. Voorts wordt in het aangevoerde geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat deze gecumuleerde geluidsbelasting niet onaanvaardbaar is als bedoeld in artikel 110a, zesde lid, van de Wgh.

Wat betreft het betoog dat niet vaststaat dat aan de binnenwaarde van 33 dB zal kunnen worden voldaan, wordt overwogen dat uit de systematiek van de Wgh volgt dat eerst na vaststelling van hogere waarden behoeft te worden bepaald of gevelisolerende maatregelen moeten worden getroffen. Het bestreden besluit gaat niet over de verplichting tot het treffen van maatregelen aan de gevel als bedoeld in artikel 111, tweede lid, van de Wgh, zoals dit luidde ten tijde van belang, en een inhoudelijke bespreking van deze beroepsgrond is daarom in deze procedure niet aan de orde.

Aftrek ingevolge artikel 110g Wgh

9. [appellant] voert aan dat ten onrechte een aftrek van 5 dB op grond van artikel 110g van de Wgh is gehanteerd.

9.1. Ingevolge artikel 110g stelt de Minister regels op grond waarvan telkens voor een bepaalde periode, al naar gelang de geluidsproductie van motorvoertuigen in de betrokken periode hoger ligt dan voor de toekomst redelijkerwijs is te verwachten, bij de berekening en meting van de geluidsbelasting van de gevel van woningen op het resultaat een door hem bepaalde aftrek van niet meer dan 5 dB wordt toegepast.

9.2. Ingevolge artikel 3.6 van het RMV 2006, zoals dit luidde ten tijde van belang, bedraagt de ingevolge artikel 110g van de Wgh toe te passen aftrek op de bepaalde waarde van het equivalente geluidsniveau, vanwege een weg, van de gevel van woningen 2 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen 70 km/uur of meer bedraagt en 5 dB voor de overige wegen.

9.3. Uit hoofdstuk 4 van het rapport volgt dat voor de geluidsbelasting van de gevel vanwege de nieuwe weg een aftrek van 5 dB is gehanteerd.

In het rapport staat dat op de nieuwe weg een maximumsnelheid zal gelden van 50 km/uur. Niet is gebleken dat dit onjuist is. Gelet daarop mocht op grond van artikel 110g van de Wgh en het RMV 2006 een aftrek van 5 dB worden gehanteerd. Voor zover [appellant] wijst op de uitspraak van de Afdeling van 13 juni 2012 in zaak nr. 201110192/1/T1/R2, leidt dat niet tot een ander oordeel, nu in die zaak, anders dan in voorliggende geval, sprake was van een weg met een maximumsnelheid van 30 km/uur, waarbij de Afdeling heeft geoordeeld dat bij snelheden van 30 km/uur of minder niet uitgesloten moet worden geacht dat de geluidsreductie niet kan worden gehaald.

Berekenhoogte

10. [appellant] voert aan dat in het akoestisch onderzoek ten onrechte de geluidsbelasting van zijn gevel slechts op 4,5 m hoogte en niet op 1,5 m hoogte is gemeten.

10.1. In paragraaf 3.2 van het rapport staat dat voor de beoordeling van de geluidsbelasting berekeningen zijn uitgevoerd op 4,5 m hoogte ten opzichte van het plaatselijke maaiveld. Gebleken is dat zich in de woning van [appellant] zowel op de begane grond als op de eerste verdieping verblijfsruimten bevinden. Ter zitting heeft het college erkend dat het ontbreken van berekeningen die zijn uitgevoerd op 1,5 m, hetgeen overeenkomt met de begane grond, gelet daarop een omissie betreft. Derhalve is het bestreden besluit in zoverre onzorgvuldig voorbereid.

Overige betogen

11. In deze beroepsprocedure staat ter beoordeling of het college heeft kunnen overgaan tot vaststelling van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege het wegverkeerslawaai van de voorziene nieuwe weg van de gevel van de woning van [appellant] aan het Gareel 30 als bedoel in artikel 83, derde lid, van de Wgh. De bezwaren van [appellant] met betrekking tot de gevolgen van de weg voor de luchtkwaliteit en het woon- en leefklimaat in zijn tuin kunnen in dit kader geen rol spelen. Bezwaren met betrekking tot de planologische besluitvorming, waaronder de afweging van belangen en alternatieven, dienen voorts aan de orde te komen in het kader van de planologische procedure.

Bestuurlijke lus

12. De Afdeling ziet in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding het college op te dragen om binnen twaalf weken na verzending van deze uitspraak het onder 10.1 genoemde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het college dient met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen onderzoek te doen naar de geluidsbelasting op een hoogte van 1,5 m van de gevel van de woning aan het Gareel 30 vanwege de nieuwe weg. Het college dient de resultaten van het akoestisch onderzoek mede te delen aan de andere partij. Het college dient binnen genoemde termijn te bezien of het akoestisch onderzoek aanleiding geeft het besluit te wijzigen. Daarbij hoeft geen toepassing te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb. Dit besluit dient in dat geval op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te worden gemaakt en te worden medegedeeld. Het college dient de Afdeling de uitkomsten van het nader onderzoek en het eventuele gewijzigde besluit mede te delen.

13. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

draagt het college van burgemeester en wethouders van Veldhoven op om binnen 12 weken na de verzending van deze tussenuitspraak:

1. met inachtneming van overweging 12 onderzoek te doen naar de geluidsbelasting op een hoogte van 1,5 m van de gevel van de woning aan het Gareel 30 vanwege de nieuwe weg en te bezien of het besluit van 16 september 2011 gewijzigd dient te worden en

2. de Afdeling en de andere partij de uitkomst mede te delen en in geval van een gewijzigd besluit, dit besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van staat.

w.g. Simons-Vinckx w.g. Matulewicz
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2013

45-715.