Uitspraak 201208285/1/R3


Volledige tekst

201208285/1/R3.
Datum uitspraak: 20 februari 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Waalwijk,

en

het college van burgemeester en wethouders van Waalwijk,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 juni 2012 heeft het college hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vastgesteld voor het te bouwen appartementencomplex aan de Putstraat 1 binnen de geluidszone van de Putstraat.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 december 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.M. Smet, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Ketelaars, M.A.P. Kloosterman, ing. M.J.M.C. Deenen , allen werkzaam bij de gemeente, en ing. P.A.J.M. Hermens, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.

Overwegingen

1. Het besluit tot het vaststellen van hogere waarden is genomen in verband met de vaststelling van het bestemmingsplan "Putstraat 1". Dit plan voorziet in de bouw van een appartementencomplex met zeventien appartementen op het perceel aan de Putstraat 1.

2. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van toepassing op alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten.

In categorie 3, onder 3.1, van bijlage I van de Chw wordt als categorie ruimtelijke en infrastructurele projecten als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, aangemerkt de ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening ten behoeve van de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied.

Nu het bestreden besluit is vereist voor de ontwikkeling dan wel verwezenlijking van een gebied ten behoeve van de bouw van maximaal zeventien woningen in een aaneengesloten gebied, is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw van toepassing op dit besluit.

3. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte hogere waarden heeft vastgesteld voor het appartementencomplex. Daartoe voert hij aan dat de aanvraag om de vaststelling van hogere waarden gebrekkig is. Ook voert hij aan dat de procedure van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) voor het vaststellen van hogere waarden niet juist is doorlopen. Voorts zijn de bij het akoestisch onderzoek gehanteerde uitgangspunten en gebruikte verkeersgegevens niet juist. Verder is de motivering van het college dat het bestreden besluit in overeenstemming is met het gemeentelijke beleid over het vaststellen van hogere waarden, ondeugdelijk.

Voorts betoogt [appellant] dat artikel 1.9 van de Chw niet in de weg staat aan de vernietiging van het bestreden besluit, nu de Wgh strekt tot het voorkomen en beperken van geluidhinder en de geluidsbelasting op de gevel van zijn woning zal toenemen als gevolg van de bouw van het appartementencomplex. Ter onderbouwing van zijn betoog wijst hij op de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2011 in zaak nr. 201008514/1/M3.

3.1. Het college stelt zich op het standpunt dat artikel 83, tweede lid, van de Wgh niet strekt tot de bescherming van de belangen van [appellant] en dat artikel 1.9 van de Chw daarom in de weg staat aan de vernietiging van het bestreden besluit.

3.2. Ingevolge artikel 83, eerste lid, van de Wgh kan voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in artikel 82, eerste lid, een hogere dan de in dat artikel genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde, buiten de in de volgende leden bedoelde gevallen, voor woningen in buitenstedelijk gebied 53 dB en voor woningen in stedelijk gebied 58 dB niet te boven mag gaan.

Ingevolge het tweede lid kan bij toepassing van het eerste lid met betrekking tot in stedelijk gebied nog te bouwen woningen die nog niet zijn geprojecteerd, voor de aanwezige of te verwachten geluidsbelasting vanwege een aanwezige weg een hogere dan de in dat lid genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde 63 dB niet te boven mag gaan.

Ingevolge artikel 1.9 van de Chw vernietigt de administratieve rechter een besluit niet op de grond, dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

3.3. Afdeling 2 van hoofdstuk VI van de Wgh bevat een regeling volgens welke bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die behoren tot een zone langs een weg, ter zake van de geluidsbelasting, vanwege de weg waarlangs die zone ligt, voor woningen gelegen binnen die zone de waarden in acht moeten worden genomen die als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt. Als beschermingsniveau geldt in beginsel de waarde die voor de betrokken woningen is vastgelegd in de regeling. Indien deze waarde niet wordt gehaald, is het mogelijk om voor de betrokken woningen een ander beschermingsniveau te bepalen door middel van het bij besluit vaststellen van een hogere waarde voor die woningen.

De regeling in artikel 83 van de Wgh strekt ertoe dat bij besluit wordt vastgesteld welke geluidsbelasting - na het zo mogelijk treffen van maatregelen - bij de te bouwen woningen vanwege de weg maximaal mag optreden. Deze regeling strekt daarmee, zoals de Afdeling reeds eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 juli 2011 in zaak nr. 201006731/1/M3), tot bescherming van de bewoners van de te bouwen woningen. Niet in geschil is dat [appellant], die woont tegenover het te bouwen appartementencomplex waarvoor bij het bestreden besluit hogere waarden zijn vastgesteld, niet woonachtig zal zijn in dat appartementencomplex. Evenmin is gebleken dat hij een appartement in dat complex heeft gekocht. Derhalve strekt de regeling kennelijk niet tot bescherming van de belangen van [appellant].

Uit de door [appellant] genoemde uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2011 volgt niet dat een belanghebbende zich in het kader van een procedure over de vaststelling van hogere waarden kan beroepen op de normen van de Wgh die niet strekken tot de bescherming van zijn belangen. Uit deze uitspraak volgt dat een belanghebbende zich in het kader van een bestemmingsplanprocedure kan beroepen op de normen die de Wgh stelt, indien een bestemmingsplan de aanleg of verbreding van een weg mogelijk maakt waarvan ook hij nadelige geluidseffecten voor zijn woonsituatie moet vrezen. Een dergelijke procedure is hier evenwel niet aan de orde.

Gelet op het vorenstaande kan hetgeen [appellant] heeft aangevoerd niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Daarom ziet de Afdeling af van een verdere inhoudelijke bespreking van hetgeen hij ter zake heeft aangevoerd.

3.4. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van staat.

w.g. Koeman w.g. Lap
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2013

288-629.