Uitspraak 201203238/1/R4


Volledige tekst

201203238/1/R4.
Datum uitspraak: 30 januari 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Leiden,
2. [appellant sub 2] en de Vereniging van Eigenaars "VvE Haagweg Flat", wonend onderscheidenlijk gevestigd te Leiden,

en

de raad van de gemeente Leiden,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 januari 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Haagwegkwartier Noordwest" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en VvE Haagweg Flat beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1] heeft een nader stuk ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 november 2012, waar [appellant sub 1] en de raad, vertegenwoordigd door mr. R. Lever, advocaat te Leiden, bijgestaan door drs. A. Dijkhof, R. van den Broek, J. Bekkers en J. Smit, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting als partij gehoord Stichting Moslimgroep Leiden, vertegenwoordigd door N. Omari, bijgestaan door S. Kaamouch en A. Ghrami.

Overwegingen

1. Het plan voorziet in een planologisch-juridische regeling voor het gebied gelegen tussen de Haagweg, de Ter Haarkade en de Boshuizerkade, het Boshuizerpad en de Churchilllaan. Het plan maakt onder meer een moskee met bijbehorende functies in de noordelijkste punt van het plangebied mogelijk.

Ontvankelijkheid

2. De raad betoogt dat het beroep van [appellant sub 1] niet ontvankelijk is, omdat [appellant sub 1] geen belanghebbende is. De raad stelt dat de woning van [appellant sub 1] is gelegen op een te grote afstand van het plangebied en dat hij vanuit zijn woning geen zicht heeft op het plangebied. Volgens de raad zal [appellant sub 1] evenmin andere directe ruimtelijke gevolgen in zijn woonomgeving ondervinden.

2.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), zoals dit luidde ten tijde van belang, kan een belanghebbende bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep instellen tegen een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

2.2. [appellant sub 1] woont op een afstand van ongeveer 350 m van het plangebied. [appellant sub 1] heeft vanuit zijn woning geen zicht op het plangebied. Tussen het perceel van [appellant sub 1] en het plangebied is bebouwing, waaronder ten minste één hoge flat, en begroeiing aanwezig. Gelet op de voormelde afstand en de ligging van de woning van [appellant sub 1] is niet aannemelijk dat de ruimtelijke uitstraling van het plan zodanig is, dat [appellant sub 1] geacht moet worden daardoor direct in zijn belangen te worden geraakt. Zo is niet aannemelijk dat - zoals [appellant sub 1] heeft gesteld - de parkeerdruk nabij zijn woning zal toenemen. [appellant sub 1] heeft ook overigens geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee moet worden geoordeeld dat desondanks een objectief en persoonlijk belang rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt. [appellant sub 1] heeft erop gewezen dat hij veelvuldig als fietser gebruik maakt van de Boshuizerkade, die volgens hem reeds verkeersonveilig is voor fietsers en als gevolg van het plan nog onveiliger wordt. Naar het oordeel van de Afdeling is het enkele feit dat [appellant sub 1] regelmatig als fietser van de Boshuizerkade gebruik maakt, niet voldoende om aan te nemen dat hij belanghebbende is bij de in het plan voorziene ontwikkelingen. Hij onderscheidt zich daarin niet voldoende van andere omwonenden en de andere gebruikers van de Boshuizerkade.

De conclusie is dat [appellant sub 1] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat hij daartegen ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wro, zoals dit luidde ten tijde van belang, geen beroep kan instellen. Het beroep van [appellant sub 1] is niet-ontvankelijk.

3. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Awb wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.

Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wro, zoals dit luidde ten tijde van belang, en artikel 6:13 van de Awb kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpbestemmingsplan tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij geen zienswijze naar voren heeft gebracht. VvE Haagweg Flat heeft geen zienswijzen tegen het ontwerpplan naar voren gebracht. Niet gebleken is dat VvE Haagweg Flat redelijkerwijs niet kan worden verweten geen zienswijze naar voren te hebben gebracht.

Het beroep van [appellant sub 2] en VvE Haagweg Flat tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan is, voor zover dat door VvE Haagweg Flat is ingesteld, niet-ontvankelijk.

Het beroep van [appellant sub 2]

4. [appellant sub 2] betoogt dat de raad het plan, voor zover dit de bouw van een moskee in de nabijheid van zijn woning mogelijk maakt, ten onrechte heeft vastgesteld. [appellant sub 2] voert hiertoe aan dat de openbare ruimte bij de moskee ten onrechte wordt ingericht als parkeerterrein voor bezoekers van de moskee en niet voor wijkbewoners, die reeds kampen met parkeeroverlast in de wijk.

4.1. De raad stelt dat het bouwvlak voor de moskee niet, en het omliggende terrein wel eigendom is en blijft van de gemeente. Dit terrein is volgens de raad enerzijds openbaar en anderzijds bestemd om de extra parkeervraag van bezoekers van de moskee op piekmomenten op te kunnen vangen. Hierdoor zal de parkeerdruk in de omgeving vanwege de moskee niet toenemen, aldus de raad.

4.2. De Afdeling overweegt dat het plan ter plaatse van de desbetreffende gronden rondom het bouwvlak voor de moskee voorziet in de bestemming "Maatschappelijk", die onder meer parkeervoorzieningen mogelijk maakt. Het feitelijk gebruik van deze voorzieningen wordt geregeld door het treffen van verkeersmaatregelen. Dit ziet op een nadere invulling van voornoemde bestemming en betreft een uitvoeringsaspect. Uitvoeringsaspecten zijn in deze procedure niet aan de orde. Het betoog faalt.

5. [appellant sub 2] betoogt dat de realisering van de moskee tegenover het appartementencomplex waar hij woont het uitzicht vanuit zijn woning op een vijver met rietkraag en bomen zal aantasten. Tevens leidt het plan volgens hem tot verlies aan groen.

5.1. De raad stelt dat het plan voor [appellant sub 2] wat betreft uitzicht weinig verandering met zich zal brengen. Daartoe voert hij aan dat vanuit de woning van [appellant sub 2] in de huidige situatie reeds uitzicht bestaat op het ROC-schoolgebouw, dat ten behoeve van de geprojecteerde moskee zal worden gesloopt, en dat rondom de moskee ook sprake zal zijn van water en groen.

5.2. [appellant sub 2] heeft vanuit zijn woning thans uitzicht op een terrein met daarop een voormalig schoolgebouw. Het bouwvlak waarbinnen de moskee mag worden gebouwd ligt op een afstand van ongeveer 127 m van het appartementencomplex waar [appellant sub 2] woont. De maximaal toegelaten bouwhoogte voor dit bouwvlak bedraagt 10,5 m, met uitzondering van de minaret, die tot een hoogte van 20 m mag worden gerealiseerd.

Het plan zal een verandering in het uitzicht van [appellant sub 2] mogelijk maken. De Afdeling acht niet aannemelijk gemaakt dat deze verandering een zodanige belemmering van het uitzicht met zich brengt dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in zoverre geen onaanvaardbare verslechtering zal ontstaan. Daarbij heeft de raad gewicht mogen toekennen aan de omstandigheid dat geen recht op een blijvend vrij uitzicht bestaat en dat de bebouwing in stedelijk gebied is gesitueerd. Het betoog faalt.

Wat betreft het door [appellant sub 2] gestelde verlies aan groen overweegt de Afdeling dat niet aannemelijk is geworden dat het plan in zoverre leidt tot een onevenredige aantasting van de leefomgeving van [appellant sub 2]. In dit kader is van belang dat aan een deel van het plangebied - waaronder een strook langs de Ter Haarkade - de bestemming "Groen" is toegekend, en dat de bestemming "Maatschappelijk" ook groenvoorzieningen mogelijk maakt. Voorts heeft de raad ter zitting erop gewezen dat het groen bij de nieuwbouw, in tegenstelling tot de situatie in het vorige plan, openbaar toegankelijk zal zijn.

6. [appellant sub 2] betoogt dat het plan leidt tot een waardedaling van zijn woning. Hij wijst er in dit verband op dat hij een planschadeclaim zal indienen.

6.1. De raad stelt met betrekking tot de aangekondigde planschadeclaim dat daarvoor een aparte procedure bestaat en dat in het vorige plan "Leiden Zuidwest" reeds een moskee planologisch mogelijk was gemaakt.

6.2. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant sub 2] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.

7. [appellant sub 2] heeft zich in het beroepschrift ten aanzien van de overige beroepsgronden beperkt tot het verwijzen naar zijn zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 2] heeft geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist is.

Conclusie

8. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Het beroep van [appellant sub 2] en VvE Haagweg Flat is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] en het beroep van [appellant sub 2] en de Vereniging van Eigenaars "VvE Haagweg Flat" voor zover ingesteld door de Vereniging van Eigenaars "VvE Haagweg Flat" niet-ontvankelijk;

II. verklaart het beroep van [appellant sub 2] en de Vereniging van Eigenaars "VvE Haagweg Flat", voor zover ingesteld door [appellant sub 2], ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.G. Timmerman, ambtenaar van staat.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Timmerman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2013

431-685.