Uitspraak 201111671/3/R1


Volledige tekst

201111671/3/R1.
Datum uitspraak: 1 augustus 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellanten sub 1], wonend te Denekamp, gemeente Dinkelland (hierna in enkelvoud: [appellant sub 1]),
2. [appellanten sub 2], wonend te Denekamp, gemeente Dinkelland (hierna in enkelvoud: [appellant sub 2]),
appellanten,

en

de raad van de gemeente Dinkelland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 19 september 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Denekamp Kern" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 november 2011, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 november 2011, beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad en [appellant sub 1] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 mei 2012 waar [appellant sub 1], bijgestaan door drs. H.E. Winkelman, werkzaam bij drs. H.E. Winkelman, juridisch adviesbureau B.V., [appellant sub 2] en de raad, vertegenwoordigd door drs. G.J. Preuter-Brunnekreef en drs. E. List, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

De Afdeling heeft de behandeling van het beroep van de vennootschap onder firma 't Wubbenhof en anderen tegen het besluit van 19 september 2011 afgesplitst en voortgezet onder zaak nr. 201111671/1/T1/R1.

2. Overwegingen

2.1. Het plan ziet op de kern Denekamp en is grotendeels conserverend van aard.

2.2. Het beroep van [appellant sub 2] voor zover gericht tegen de vaststelling van de aanduiding "wro-zone-wijzigingsgebied 1" ter plaatse van de voorziene woning aan de [locatie A], steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wro, gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, voorschriften of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen zienswijze naar voren heeft gebracht. Deze omstandigheid doet zich niet voor.

Het beroep van [appellant sub 2] is in zoverre niet ontvankelijk.

2.3. [appellant sub 2] voert aan dat de paar woningen die liggen in de zogenoemde Zandkuil, die grenst aan de Berghummerstraat, ten onrechte geen eigen ontsluiting hebben, maar gebruik maken van het bospad dat over zijn gronden loopt. Doordat er in de loop der jaren verschillende woningen zijn gebouwd in de Zandkuil wordt [appellant sub 2] geconfronteerd met steeds meer verkeer over zijn bospad en met verzoeken het bospad te onderhouden. Voorts is één van de woningen, namelijk de woning aan de [locatie B], volgens [appellant sub 2] zonder bouwvergunning (thans: omgevingsvergunning voor het bouwen) gebouwd. [appellant sub 2] heeft bij het gemeentebestuur bezwaar gemaakt tegen de bouw van de woning, maar heeft hierop nooit reactie ontvangen.

2.3.1. [appellant sub 1] stelt dat aan de ontsluiting van zijn woning naar de Berghummerstraat de bestemming "Verkeer" had moeten worden toegekend in plaats van de bestemming "Bos". In dit verband wijst hij er op dat deze ontsluiting weliswaar grotendeels in eigendom is van [appellant sub 2] maar dat deze overeenkomstig de wens van het gemeentebestuur sinds de aanleg van de randweg fungeert als hoofdontsluiting van zijn perceel aan de [locatie A]. Nu deze wens is neergelegd in het landschapsplan en in de door hem met de gemeente gesloten overeenkomst met betrekking tot de ruilverkaveling ten behoeve van de aanleg van de randweg, is het bestemmingsplan voorts vastgesteld in strijd met het vertrouwensbeginsel. Bovendien wijst [appellant sub 1] op het feit dat het bospad mogelijk een openbaar karakter heeft gekregen gelet op het reeds tientallen jaren bestaande gebruik als ontsluitingsweg en op het feit dat door verjaring een erfdienstbaarheid van weg ten aanzien van het perceel is ontstaan.

2.3.2. De raad stelt zich op het standpunt dat de bestemming "Verkeer" alleen wordt toegekend aan wegen die op de wegenlegger zijn vermeld en dat overige wegen kunnen worden aangemerkt als ondergeschikte wegen, zodat hieraan een andere hoofdbestemming wordt toegekend; in dit geval "Bos".

2.3.3. Het bospad is bestemd als "Bos".

Ingevolge artikel 8, lid 8.1, van de planregels zijn de voor "Bos" aangewezen gronden bestemd voor:

a. bos;

met daaraan ondergeschikt:

d. wegen, voet- en fietspaden.

2.3.4. Gelet op de systematiek van de Wro komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het toekennen van bestemmingen aan gronden. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een bestemming kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht.

2.3.5. Uit de stukken en ter zitting is gebleken dat, anders dan [appellant sub 2] veronderstelt, de woning op het perceel [locatie B] op basis van een op 13 september 2000 verleende en in rechte onaantastbare bouwvergunning is gebouwd. Nog daargelaten de vraag of [appellant sub 2] in de gelegenheid is gesteld bezwaar te maken tegen de verleende bouwvergunning, overweegt de Afdeling dat de wijze waarop het besluit tot het verlenen van de bouwvergunning tot stand is gekomen, in deze procedure niet aan de orde kan komen.

2.3.6. In het landschapsplan noch in voornoemde overeenkomst staat dat het bospad zal worden bestemd als "Verkeer" zodat reeds daarom geen grond bestaat voor het oordeel dat het bestemmingsplan voor zover daarin aan het bospad de bestemming "Bos" is toegekend, is vastgesteld in strijd met het vertrouwensbeginsel.

2.3.7. In de afgelopen jaren heeft het gemeentebestuur bouwvergunningen verleend voor de bouw van enkele woningen in de Zandkuil. Ten tijde van de verlening hiervan werd uitgegaan van de realisering van een nieuwe ontsluiting naar de Berghummerstraat. Nadien is besloten tot de aanleg van een tunnel ter plaatse als gevolg waarvan de nieuwe ontsluiting niet langer kon worden gerealiseerd. De enige ontsluiting die voor de woningen in de Zandkuil resteert, is het bospad dat in eigendom is van [appellant sub 2]. Het bospad is bestemd als "Bos" en ingevolge artikel 8, lid 8.1, aanhef en onder d, van de planregels zijn ter plaatse van gronden met deze bestemming wegen toegestaan zodat de ontsluiting als zodanig is bestemd. Voorts bestaat geen grond voor de verwachting dat het gebruik van het bospad binnen de planperiode zal worden gewijzigd, nu [appellant sub 2] het bospad zelf ook gebruikt als ontsluitingsweg. In planologische zin is derhalve sprake van woningen die worden ontsloten op de openbare weg. In dit kader is van belang dat eigendomsverhoudingen uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet van doorslaggevende betekenis zijn. Gelet op het vorenstaande verandert met het toekennen van de bestemming "Verkeer" aan het bospad - anders dan [appellant sub 1] veronderstelt - de situatie niet.

Voorts overweegt de Afdeling dat de gronden in de Zandkuil zijn bestemd als "Agrarisch - Cultuurgrond", "Bos" en "Wonen" en dat ingevolge de artikelen 4, 8 en 20 van de planregels ter plaatse van deze gronden wegen zijn toegestaan. Het realiseren van een nieuwe ontsluiting ten behoeve van de woningen in de Zandkuil is derhalve eveneens planologisch toegestaan. Het opnemen van een (voorwaardelijke) verplichting tot het aanleggen van een nieuwe ontsluiting voor de woningen in de Zandkuil is niet mogelijk nu een bestemmingsplan is gebaseerd op toelatingsplanologie en de desbetreffende woningen reeds zijn gerealiseerd. Overigens volgt uit artikel 29, aanhef en onder b, sub 7, van de planregels dat aan de bevoegdheid tot het wijzigen van de bestemming en het toekennen van een bouwvlak ten behoeve van het bouwen van twee nieuwe woningen in de Zandkuil de voorwaarde is verbonden dat de woonpercelen zelfstandig ontsloten kunnen worden.

2.3.8. Gelet op het vorenstaande faalt het betoog van [appellant sub 1]. Hierbij betrekt de Afdeling voorts dat - anders dan [appellant sub 1] wellicht veronderstelt - de bestemming van gronden niet relevant is voor de vraag of hiervan door anderen dan de eigenaar gebruik mag worden gemaakt. Omgekeerd zijn de door [appellant sub 1] gestelde openbaarheid en erfdienstbaarheid niet bepalend voor de vraag welke bestemming aan gronden moet worden toegekend, mits de toe te kennen bestemming het gebruik van een erfdienstbaarheid of openbare weg niet onmogelijk maakt. Het standpunt van [appellant sub 1] dat gelet op het woord "ondergeschikt" in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de planregels het gebruik van de ontsluitingsweg uitsluitend is toegestaan voor bezoekers van het "Bos" berust op een onjuiste lezing van dit artikellid.

2.3.9. Ter zitting heeft [appellant sub 2] toegelicht dat zijn beroep niet is gericht tegen de bestemming "Bos" ter plaatse van zijn bospad en evenmin tegen de bestemming "Wonen" ter plaatse van de woningen in de Zandkuil. Met zijn beroep wenst [appellant sub 2] te bereiken dat een aanvaardbare oplossing wordt gevonden voor de door de handelwijze van het gemeentebestuur gecreëerde problemen dat steeds meer verkeer gebruik maakt van zijn bospad alsmede dat hij als gevolg hiervan steeds meer onderhoud moet plegen aan het bospad en hij bovendien wordt geconfronteerd met verzoeken hiertoe van bewoners van de woningen in de Zandkuil. Mede gelet op hetgeen is overwogen onder 2.3.7. kan [appellant sub 2] met zijn beroep niet bereiken wat hij wil. Gelet hierop is het beroep van [appellant sub 2] ook voor het overige niet-ontvankelijk.

2.4. [appellant sub 1] voert verder aan dat zijn woonperceel aan de [locatie A] ten onrechte is bestemd als "Wonen" in plaats van als "Landgoed". In dit verband wijst hij er op dat reeds ten tijde van de grondruil ten behoeve van de aanleg van de rondweg werd gesproken van een landgoed, hetgeen onder meer volgt uit het besprekingsverslag van 19 maart 2001. Bovendien kent de bestemming "Landgoed" volgens [appellant sub 1] meer gebruiks- en bouwmogelijkheden dan de bestemming "Wonen".

2.4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het perceel van [appellant sub 1] een landgoed als bedoeld in de Natuurschoonwet 1928 betreft, maar dat dit niet betekent dat hieraan een bestemming "Landgoed" dient te worden toegekend. De raad kent slechts aan karakteristieke buitenplaatsen de bestemming "Landgoed" toe, maar daarvan is in dit geval geen sprake.

2.4.2. Voorop staat dat aan de raad bij het toekennen van bestemmingen een ruime mate van beleidsvrijheid toekomt. Deze vrijheid wordt onder meer begrensd door de SVBP 2008, maar nu daarin de hoofdbestemming en/of functie landgoed niet voorkomt is de SVBP 2008 in zoverre niet van belang. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad in redelijkheid in navolging van zijn beleid de bestemming "Wonen" en niet de bestemming "Landgoed" aan het perceel van [appellant sub 1] kunnen toekennen. Hierbij betrekt de Afdeling dat niet valt in te zien dat een woonbestemming niet passend is nu het perceel juist in gebruik is als woonperceel. Voorts wordt in het niet nader onderbouwde standpunt van [appellant sub 1] geen grond gevonden voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bestemming "Wonen" voldoende gebruiks- en bouwmogelijkheden biedt. In dit kader is van belang dat in het door [appellant sub 1] overgelegde besprekingsverslag staat dat de gemeente geen landgoedbestemming in planologische zin wil toekennen omdat deze bestemming meerdere woningen mogelijk maakt en dat daarvan precedentwerking uitgaat. Het feit dat in verschillende stukken die ten grondslag liggen aan de grondruil ten behoeve van de aanleg van de randweg wordt gesproken van een landgoedkarakter geeft geen grond voor een ander oordeel nu de woonbestemming slechts de toegestane gebruiks- en bouwmogelijkheden regelt maar niets bepaalt omtrent het karakter van het perceel. Derhalve bestaat evenmin grond voor het oordeel dat het bestemmingsplan in zoverre is vastgesteld in strijd met het vertrouwensbeginsel.

2.5. [appellant sub 1] voert verder aan dat hij maximaal vier paarden en vier pony's houdt op zijn perceel en dat hiermee in het bestemmingsplan ten onrechte geen rekening is gehouden.

2.5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het perceel van [appellant sub 1] in het voorheen geldende bestemmingsplan een woonbestemming had. Voorts is in 1978 een bouwvergunning verleend ten behoeve van de verbouw van de boerderij tot een niet-agrarische woning. Bovendien is geen melding gedaan noch een vergunning aangevraagd ten behoeve van het bedrijfsmatig houden van paarden en pony's. Het bestemmingsplan staat echter niet in de weg aan het hobbymatig houden van paarden en pony's, aldus de raad.

2.5.2. Ingevolge artikel 20, lid 20.5 van de planregels wordt tot een gebruik, strijdig met de bestemming "Wonen", in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijvigheid, anders dan in de vorm van mantelzorg.

2.5.3. De Afdeling overweegt dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het houden van maximaal vier paarden en vier pony's kan worden aangemerkt als hobbymatig. De raad heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat dit gebruik kan worden aangemerkt als ondergeschikt gebruik en dat ten behoeve hiervan geen regeling in het bestemmingsplan behoefde te worden opgenomen. Nu voorts niet is gebleken van plannen van [appellant sub 1] om meer paarden en pony's te gaan houden, behoefde de raad evenmin aanleiding te zien met het oog op het toekomstige gebruik het bedrijfsmatig houden van paarden en pony's toe te staan. Dat met het weiden van de paarden en pony's op de aangrenzende landerijen opbrengsten worden gegenereerd, doet aan voornoemd oordeel niet af nu dat aspect op zichzelf niet reeds betekent dat sprake is van bedrijfsmatigheid. Ook het feit dat volgens [appellant sub 1] kan worden voldaan aan de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten aanbevolen afstanden van een bedrijfsmatige paardenhouderij tot aan woningen, betekent niet dat reeds daarom een dergelijk gebruik had moeten worden toegestaan.

2.5.4. In het niet onderbouwde standpunt van [appellant sub 1] dat aan het gehele perceel [locatie A] met de bestemming "Wonen" tevens de aanduiding "wro-zone, wijzigingsgebied 1" had moeten worden toegekend, wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat de raad deze aanduiding niet in redelijkheid slechts aan een deel van dit perceel heeft kunnen toekennen.

2.5.5. [appellant sub 1] heeft in het beroepschrift voorts verwezen naar de inhoud van zijn zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 1] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

2.5.6. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.

2.5.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] niet-ontvankelijk;

II. verklaart het beroep van [appellant sub 1] ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, ambtenaar van staat.

w.g. Drupsteen w.g. Priem
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2012

559.