Uitspraak 201101036/1/A2


Volledige tekst

201101036/1/A2.
Datum uitspraak: 25 april 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak strekkende tot vervallenverklaring van de uitspraak van de Afdeling van 5 oktober 2011, zaak nr201101036/1/H2, op het hoger beroep van: college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 8 december 2010 in zaken nrs. 09/8946 en 09/8952 in het geding tussen:

[wederpartij]

en

het college.

1. Procesverloop

Bij besluit van 20 april 2009 heeft het college [wederpartij] - voor zover hier van belang - een boete opgelegd wegens het niet-nakomen van een aanwijzing (hierna: het boetebesluit).

Bij besluit van 9 november 2009 heeft het college - voor zover hier van belang - het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij besluit van 22 november 2010 heeft het college een nader besluit genomen.

Bij uitspraak van 8 december 2010, verzonden op 13 december 2010, heeft de rechtbank het door [wederpartij] tegen het besluit van 9 november 2009 ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit - voor zover dat betrekking heeft op het boetebesluit - vernietigd en bepaald dat het college in zoverre een nieuw besluit zal nemen met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 januari 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 15 februari 2011.

Het college en [wederpartij] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 augustus 2011, waar het college, vertegenwoordigd door mr. S. van Gent, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.

Bij uitspraak van 5 oktober 2011 heeft de Afdeling de aangevallen uitspraak bevestigd, het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van het college van 22 november 2010 gegrond verklaard en bepaald dat van het college een griffierecht van € 448,00 wordt geheven.

Bij brief van 13 februari 2012 heeft het college verzocht deze uitspraak vervallen te verklaren.

Bij brief van 10 april 2012 heeft [wederpartij] op dit verzoek gereageerd.

Partijen hebben de Afdeling bij brieven van 4 april 2012 en 10 april 2012 toestemming verleend een zitting ter zake van dit verzoek achterwege te laten.

2. Overwegingen

2.1. Het hoger beroep waarop de Afdeling bij uitspraak van 5 oktober 2011 heeft beslist was gericht tegen de uitspraak van de rechtbank van 8 december 2010 waarbij het besluit op bezwaar van het college van 9 november 2009, voor zover dat het boetebesluit betrof, was vernietigd.

2.2. De uitspraak van de rechtbank had in zoverre betrekking op een bestuurlijke boete opgelegd ingevolge artikel 72, eerste lid, van de Wet kinderopvang. Deze bepaling (thans artikel 1.72, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen) is vermeld op de bijlage bij de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie. Ingevolge artikel 20, eerste lid, van die wet, gelezen in verbinding met artikel 47, eerste lid, van de Wet op de Raad van State, kan tegen een uitspraak over een dergelijk besluit hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Dit brengt mee dat de Afdeling niet bevoegd was te oordelen over de uitspraak van de rechtbank. Derhalve verklaart de Afdeling de uitspraak van 5 oktober 2011 ambtshalve vervallen en doet de Afdeling opnieuw uitspraak. De Afdeling is kennelijk onbevoegd van het hoger beroep van het college kennis te nemen en zal het hogerberoepschrift van het college met toepassing van artikel 6:15 van de Awb doorzenden aan het College van Beroep voor het bedrijfsleven. De vervallenverklaring brengt mee dat het van het college geheven griffierecht zal worden teruggestort.

2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 5 oktober 2011, nr. 201101036/1/H2, vervallen;

II. verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag kennis te nemen.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.

w.g. Van Altena w.g. Van Meurs-Heuvel
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2012

47.