Uitspraak 201001553/1/H3


Volledige tekst

201001553/1/H3.
Datum uitspraak: 2 februari 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de korpsbeheerder van de politieregio Noord-Holland Noord,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 22 december 2009 in zaak nr. 08/1825 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te Utrecht,

en

de korpsbeheerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 20 juli 2007 heeft de korpsbeheerder het verzoek van [wederpartij] om verstrekking van alle in 2006 verleende verloven tot het voorhanden hebben van een vuurwapen afgewezen. De korpsbeheerder heeft zich bij dit besluit beperkt tot het verstrekken van een digitaal uittreksel uit een geautomatiseerd systeem met informatie over de in 2006 verleende verloven en heeft [wederpartij] van de in dat jaar geweigerde verloven een geanonimiseerd afschrift verstrekt.

Bij besluit van 6 juni 2008 heeft de korpsbeheerder, voor zover thans van belang, het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 22 december 2009, verzonden op 28 december 2009, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 6 juni 2008 vernietigd en bepaald dat de korpsbeheerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de korpsbeheerder bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 februari 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 11 maart 2010.

[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend. Tevens heeft hij ten aanzien van de niet openbaar gemaakte stukken toestemming verleend, bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

Bij besluit van 5 augustus 2010 heeft de korpsbeheerder gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank, opnieuw beslist op de door [wederpartij] ingediende bezwaren tegen het besluit van 20 juli 2007 en die bezwaren deels gegrond en deels ongegrond verklaard en alsnog een deel van de gevraagde gegevens verstrekt.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 augustus 2010, waar de korpsbeheerder, vertegenwoordigd door mr. S. Magnani, werkzaam bij de politieregio, is verschenen.

Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend. Bij brief van 1 oktober 2010 heeft [wederpartij] gronden aangevoerd tegen het besluit van 5 augustus 2010. De korpsbeheerder heeft desgevraagd bij brief van 28 oktober 2010 ter nadere motivering van het besluit van 5 augustus 2010 de resultaten van twee proeven aan de Afdeling toegezonden en verzocht op de voet van artikel 8:29, eerste lid, van de Awb te bepalen dat uitsluitend zij van deze stukken kennis mag nemen.

Op 9 november 2010 heeft de Afdeling in een andere samenstelling beslist dat de aldus verzochte beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.
Bij brief van 19 november 2010 heeft [wederpartij] de toestemming verleend, bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb. Daarop heeft de Afdeling kennis genomen van deze stukken.

Met toestemming van partijen is afgezien van een nieuwe behandeling van de zaak ter zitting, waarna het onderzoek is gesloten.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) verstrekt een bestuursorgaan bij de uitvoering van zijn taak, onverminderd het elders bij wet bepaalde, informatie overeenkomstig deze wet en gaat het daarbij uit van het algemeen belang van openbaarheid van informatie.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.

Ingevolge het vijfde lid wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.

Ingevolge artikel 10, tweede lid, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voorzover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:

(...)

e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;

(...)

g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel derden.

2.2. Bij het besluit op bezwaar van 6 juni 2008 heeft de korpsbeheerder zijn besluit van 20 juli 2007 gehandhaafd, onder aanvulling van de motivering. De korpsbeheerder heeft aan [wederpartij] een uittreksel verstrekt met informatie over de in 2006 verleende verloven. In dit overzicht staan de volgende gegevens opgenomen: het vergunningnummer, het geboortejaar en de woonplaats van de verlofhouder, de regio, het aantal wapens, het soort wapen en het wapentype. De korpsbeheerder heeft voorts aan [wederpartij] geanonimiseerde afschriften van de geweigerde verloven verstrekt. Hierbij heeft de korpsbeheerder ook de woonplaatsen onleesbaar gemaakt.

2.3. De rechtbank heeft overwogen dat de korpsbeheerder ter zitting heeft toegezegd alle door [wederpartij] gevraagde gegevens, met uitzondering van de wapennummers, aan hem te zullen verstrekken. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de korpsbeheerder het bij haar bestreden besluit in zoverre niet handhaaft. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is en dat het bij haar bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de weigering de wapennummers aan [wederpartij] te verstrekken ondeugdelijk is gemotiveerd. De korpsbeheerder is er naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd duidelijk te maken op welke wijze kennis van het wapennummer in combinatie met andere wel verstrekte gegevens en andere beschikbare informatie, het identificeren van de verlofhouder mogelijk zou maken. Dit is de rechtbank ook anderszins niet duidelijk geworden en dat dit mogelijk zou zijn ligt volgens haar ook niet voor de hand. Ook in zoverre heeft de rechtbank het ingestelde beroep gegrond geacht en het bestreden besluit vernietigd.

2.4. De korpsbeheerder betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij ter zitting ongeclausuleerd heeft toegezegd alle gegevens waar door [wederpartij] om is verzocht alsnog aan hem te zullen verstrekken.

De korpsbeheerder voert daartoe aan dat hij ter zitting slechts heeft gesteld dat gezien de stand van de jurisprudentie het wapenmerk en wapenkaliber, de datum en de reden van afgifte van het verlof en de geldigheidsduur van het verlof verstrekt kunnen worden. Ook de woonplaatsen van hen, aan wie een verlof is geweigerd, kunnen worden verstrekt, zij het met inachtneming van de restrictie dat moet worden bezien of verstrekking van dit gegeven in het geval van kleine gemeenschappen alsnog achterwege dient te blijven. De toezegging ziet niet op andere dan de hiervoor genoemde gegevens, aldus de korpsbeheerder.

2.4.1. Uit het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting bij de rechtbank blijkt dat de korpsbeheerder ter zitting een toezegging heeft gedaan die ziet op verstrekking van het wapenmerk en wapenkaliber, de datum en de reden van afgifte van het verlof en de geldigheidsduur van het verlof. Voorts ziet deze volgens voormeld proces-verbaal op verstrekking van de woonplaatsen van hen, aan wie een verlof is geweigerd, zij het met inachtneming van de restrictie dat ten aanzien hiervan door de korpsbeheerder nog moet worden bezien of verstrekking van dit gegeven in het geval van kleine gemeenschappen alsnog achterwege dient te blijven. Gelet hierop had de rechtbank in haar uitspraak dienen te specificeren op welke gegevens de toezegging zag en in hoeverre in het door de korpsbeheerder nieuw te nemen besluit op bezwaar nog een nadere afweging diende te volgen. Dit geldt te meer nu het informatieverzoek van [wederpartij] in deze procedure meer dan de hiervoor genoemde gegevens omvat. Het betoog slaagt.

2.5. Voorts betoogt de korpsbeheerder dat de rechtbank heeft miskend dat hij verstrekking van wapennummers in redelijkheid achterwege heeft kunnen laten, op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob. Ter ondersteuning van zijn betoog verwijst de korpsbeheerder naar recente jurisprudentie van de Afdeling, waarin is overwogen dat openbaarmaking van het wapennummer tot identificatie van verlofhouders zou kunnen leiden.

2.5.1. Het is noodzakelijk dat de korpsbeheerder zijn weigering gegevens die tot identificatie zouden kunnen leiden openbaar te maken, motiveert en hierbij betrekt welke andere gegevens hij wel openbaar maakt en hoe deze gegevens, in combinatie met elkaar, tot identificatie van de verlofhouders zouden kunnen leiden. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2009 in zaak nr. 200807811/1/H3.

Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de korpsbeheerder noch in het besluit op bezwaar van 6 juni 2008 noch met hetgeen hij bij de rechtbank naar voren heeft gebracht aannemelijk heeft gemaakt dat een verlofhouder in dit geval door middel van openbaarmaking van het wapennummer geïdentificeerd kan worden. Het betoog faalt.

2.6. Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank, zij het, gelet op hetgeen onder 2.4.1 is overwogen, ten dele op onjuiste gronden, terecht tot het oordeel is gekomen dat het besluit op bezwaar van 6 juni 2008 op grond van artikel 7:12 van de Awb voor vernietiging in aanmerking komt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, met verbetering van de gronden waarop deze rust.

2.7. De korpsbeheerder heeft bij besluit van 5 augustus 2010 opnieuw beslist op de door [wederpartij] gemaakte bezwaren tegen het besluit van 20 juli 2007. Aangezien de korpsbeheerder niet geheel aan de bezwaren van [wederpartij] is tegemoetgekomen, wordt dit besluit, gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding.

Bij dit besluit heeft de korpsbeheerder, voor zover thans van belang, zijn weigering de wapennummers openbaar te maken gehandhaafd. Hij heeft daartoe het volgende gesteld. Het wapennummer is een uniek nummer dat is toegekend aan de individuele verlofhouder. Het gaat om een identificeerbaar nummer van een wapen. Een eventuele speciale editie waarvan er slechts een beperkt aantal in omloop zijn, is daaruit te destilleren. Dit brengt mee dat bij openbaarmaking van dit gegeven in combinatie met andere openbare gegevens de identiteit van de verlofhouder redelijkerwijs achterhaald zou kunnen worden. De bij terzake kundige personen bestaande technische knowhow om gegevens te koppelen kan voldoende zijn om achter de identiteit van verlofhouders te komen en hiermee de aanwezigheid van vuurwapens te lokaliseren, aldus de korpsbeheerder.

2.8. [wederpartij] voert, voor zover van belang, aan dat de korpsbeheerder heeft nagelaten aannemelijk te maken dat verlofhouders aan de hand van een wapennummer identificeerbaar zouden zijn. Met deze nummers zijn volgens [wederpartij] uitsluitend wapens identificeerbaar. [wederpartij] bestrijdt dat er voldoende grond bestaat voor een categoriale weigering alle wapennummers te verstrekken.

2.8.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in haar uitspraak van 24 september 2008 in zaak nr. 200800614/1) is het wapennummer een uniek nummer dat is gekoppeld aan een uniek wapen en, door middel van het verlof voor het voorhanden hebben van dat wapen, aan de individuele verlofhouder.

De Afdeling acht de door de korpsbeheerder gegeven motivering in het besluit op bezwaar van 5 augustus 2010 in samenhang bezien met de nadere toelichting hierop door middel van de resultaten van een proef toereikend. Met de resultaten van deze proef heeft de korpsbeheerder aan de hand van een aantal scenario's gedemonstreerd op welke wijze gegevens kunnen worden gekoppeld en vervolgens kunnen leiden tot identificatie van de verlofhouder. Aan het openbaar maken van gegevens aan de hand waarvan de mogelijkheid bestaat dat verlofhouders van vuurwapens geïdentificeerd kunnen worden, is een zeker veiligheidsrisico verbonden. Gelet hierop heeft de korpsbeheerder zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ten aanzien van de wapennummers het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zwaarder weegt dan het belang van openbaarheid. Voor het oordeel dat de korpsbeheerder alleen openbaarmaking van wapennummers die daadwerkelijk tot identificatie leiden in redelijkheid achterwege heeft kunnen laten, zoals [wederpartij] betoogt, ziet de Afdeling geen grond. De korpsbeheerder heeft aannemelijk gemaakt dat een verlofhouder door middel van openbaarmaking van het wapennummer, in combinatie met wel openbaar gemaakte gegevens en andere beschikbare informatie, geïdentificeerd kan worden. Dit levert voldoende grond op om openbaarmaking van alle wapennummers te weigeren. Het betoog faalt.

2.9. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het beroep tegen het besluit van 5 augustus 2010 ongegrond.

2.10. De korpsbeheerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. verklaart het beroep tegen het besluit van 5 augustus 2010 ongegrond;

III. veroordeelt de korpsbeheerder van de politieregio Noord-Holland Noord tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV. verstaat dat de secretaris van de Raad van State van de korpsbeheerder van de politieregio Noord-Holland Noord griffierecht ten bedrage van € 448,00 (zegge: vierhonderdachtenveertig euro) heft.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van staat.

w.g. Lubberdink w.g. Van der Smissen
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2011

419-597.