Uitspraak 200801877/1


Volledige tekst

200801877/1.
Datum uitspraak: 4 maart 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], wonend te Woudenberg,

en

het college van burgemeester en wethouders van Woudenberg,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 18 januari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Woudenberg (hierna: het college) het verzoek om handhaving van [appellanten] met betrekking tot de pluimveehouderij van [De Maatschap] aan de [locatie] te Woudenberg afgewezen.

Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief van 29 februari 2008 bezwaar gemaakt. Daarbij hebben zij het college verzocht in te stemmen met een rechtstreeks beroep op de administratieve rechter als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Het college heeft ingestemd met dat verzoek. Het bezwaarschrift is met toepassing van artikel 7:1a, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht doorgezonden en bij de Raad van State ingekomen op 14 maart 2008. De gronden zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 14 april 2008.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.

[appellanten], het college en [De Maatschap] hebben nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 januari 2009, waar [appellanten], in persoon en bijgestaan door mr. V. Wösten, en ir. J.R. Brouwer, deskundige van De Roever Milieuadvisering, en het college, vertegenwoordigd door drs. S. van der Hoek en M. Sengers, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. [appellanten] hebben het college verzocht handhavend op te treden omdat volgens hen de geluidvoorschriften behorende bij de ten behoeve van de pluimveehouderij verleende revisievergunning van 18 mei 2007 worden overschreden.

2.2. [appellanten] betogen dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de in voorschrift 5.1.1 van de revisievergunning vastgestelde geluidgrenswaarde van 40 dB(A) voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) in de nachtperiode niet wordt overschreden. Zij voeren hiertoe aan dat het college miskent dat het gekraai van de in de inrichting aanwezige 2.000 hanen een tonaal karakter heeft. Bij het bepalen van de geluidbelasting op de in de nabijheid van de pluimveehouderij gelegen woning [locatie] is daarom ten onrechte geen straffactor gehanteerd, zoals voorgeschreven in de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Handreiking). Daarnaast is volgens [appellanten] een onjuiste bedrijfsduurcorrectie toegepast inzake het nachtelijk hanengekraai, omdat dit in de nachtperiode eerder aanvangt dan 6.00 uur.

2.2.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de geluidgrenswaarden zoals vastgesteld in de revisievergunning van 18 mei 2007 niet worden overschreden. Volgens het college heeft het gekraai van de binnen de inrichting aanwezige hanen geen tonaal karakter, zodat hiervoor geen straffactor hoeft te worden toegepast. Bovendien is er bij de vaststelling van de geluidgrenswaarden in het kader van verlening van de revisievergunning van 18 mei 2007 geen rekening mee gehouden dat hanengekraai een tonaal karakter zou hebben. Het zou in strijd met de rechtszekerheid zijn om in het kader van deze handhavingsprocedure de voorschriften op een andere manier te interpreteren dan is bedoeld bij het opstellen daarvan, aldus het college. Daarnaast geeft het college aan dat de hanen weliswaar eerder beginnen met kraaien dan 6.00 uur maar dat ook bij verschuiving van de aanvangstijd geen overschrijding plaats vindt van de geluidnormen.

2.2.2. Op verzoek van [appellanten] heeft De Roever Milieuadvisering twee geluidrapporten opgesteld na onderzoek van de geluidbelasting afkomstig van de pluimveehouderij. Daarbij is het tonale karakter van het hanengekraai onderzocht aan de hand van de kritische bandbreedte methode ISO 1996-2 Annex C. Uit lange duurmetingen van één minuut is een aantal fragmenten beschouwd met een tijdsduur van circa één seconde waarop afzonderlijk hanengekraai hoorbaar is. Er heeft geen sommatie plaatsgevonden van de korte duurmetingen.

2.2.3. In het deskundigenbericht zet de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening uiteen dat op grond van het gestelde in de ISO 1996-2 Annex C voor het bepalen van het totale geluidniveau van de toon een energetische sommatie dient plaats te vinden van alle geluidniveaus van de individuele tonen, binnen dezelfde kritische bandbreedte van de korte duurmetingen, over de totale meettijd van één minuut. Volgens het deskundigenbericht is het onderzoek van De Roever Milieuadvisering, voor zover er geen energetische sommatie heeft plaats gevonden, niet volledig conform de bepalingen van ISO 1996-2 Annex C uitgevoerd. De smalbandige metingen van De Roever Milieuadvisering bieden volgens het deskundigenbericht echter voldoende informatie om te kunnen concluderen dat het gaat om geluid met een tonaal karakter, omdat op basis van de geanalyseerde spectra geconcludeerd kan worden dat zich meermalen gedurende de meetperiode van driemaal één minuut een gebeurtenis voordeed waarbij gedurende circa 1 seconde een afzonderlijk kraaiende haan te horen was. Uit de meetresultaten van het rapport van De Roever Milieuadvisering blijkt dat bij 8 gebeurtenissen de tonale hoorbaarheid groter was dan 10 dB. In die gevallen gaat het bij toepassing van de kritische bandbreedte methode om geluid met een tonaal karakter. Het feit dat de afzonderlijke tonen niet allemaal dezelfde middenfrequentie (fc)hebben, doet daaraan niet af, zo wordt in het deskundigenbericht gesteld. Daarnaast stelt het deskundigenbericht dat het tonale karakter van het hanengekraai door een medewerker van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening zelf is waargenomen tijdens een werkbezoek aan de woning [locatie] en de pluimveehouderij. Het geluid is volgens de medewerker duidelijk hoorbaar en bevat een tonaal karakter, dat wordt veroorzaakt door het kraaien van een of enkele hanen, dat duidelijk boven het continue geluid van de overige hanen en hennen uitkomt.

2.2.4. De Afdeling ziet geen aanleiding om de bevinding van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening, dat het hanengekraai een tonaal karakter heeft, onjuist te achten. Dit betekent dat een toeslagfactor van 5 dB(A) dient te worden toegepast. Verder ziet de Afdeling geen aanleiding om de bevinding van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening dat een bedrijfsduur van 4 uur in de nachtperiode moet worden aangehouden, onjuist te achten. Uit het deskundigenbericht volgt dat bij toepassing van voornoemde toeslagfactor en een juiste bedrijfsduurcorrectie de bij de revisievergunning van 18 mei 2007 vastgestelde geluidnorm van 40 dB(A) voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LART,LT) in de nachtperiode wordt overschreden. Het college heeft zich in het bestreden besluit dan ook ten onrechte op het standpunt gesteld dat vergunningvoorschrift 5.1.1 niet is overtreden en dat het niet bevoegd was om ter zake handhavend op te treden.

2.2.5. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

2.2.6. De Afdeling begrijpt de stelling van het college dat het in strijd met de rechtszekerheid jegens de vergunninghoudster zou zijn om de vergunningvoorschriften in het kader van de handhavingsprocedure op een andere manier te interpreteren dan waarvan het bij de opstelling hiervan is uitgegaan aldus, dat het college zich op het standpunt stelt dat dit een bijzondere omstandigheid is op grond waarvan dient te worden afgezien van handhaving.

In de vergunningvoorschriften zijn de geluidnormen vastgelegd waaraan de inrichting dient te voldoen. Uit de vergunningvoorschriften valt niet af te leiden dat er bij de beoordeling van de daadwerkelijke geluidbelasting vanuit gegaan moet worden dat hanengekraai geen tonaal karakter heeft. De omstandigheid dat eerst naar aanleiding van een verzoek om handhaving duidelijk wordt dat hanengekraai een tonaal karakter heeft, levert gelet op de door handhaving te dienen belangen niet een bijzondere omstandigheid op die rechtvaardigt van handhaving af te zien. Bij zorgvuldig onderzoek door de vergunninghoudster bij de voorbereiding van de aanvraag om vergunning of door het college bij de voorbereiding van het besluit op die aanvraag had dit reeds duidelijk kunnen worden. Het college heeft dan ook ten onrechte besloten van handhaving af te zien.

2.3. Het beroep is gegrond. Aan een verdere beoordeling van het ingediende beroep wordt niet toegekomen. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.

2.4. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Daarbij zijn onder meer inbegrepen de kosten waarom is verzocht door [appellanten] voor de door hen ingeschakelde deskundige van De Roever Milieuadvisering opgestelde geluidrapporten 'Beoordeling tonaliteit hanengekraai met kritieke bandbreedte methode ISO 1996-2 Annex C' d.d. 15 april 2008 en 'Beoordeling geluidaspecten bij een pluimveehouderij' d.d. 16 april 2008 en de notitie 'Geluidsniveaus op 50 meter afstand' d.d. 23 december 2008. Deze kosten bedragen € 2.950,00 (59 uur tegen een uurtarief van € 50,00).

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Woudenberg van 18 januari 2008, kenmerk G/MSE/31754;

III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Woudenberg tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.815,28 (zegge: drieduizend achthonderdvijftien euro en achtentwintig cent), waarvan € 805,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Woudenberg aan [appellanten] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

IV. gelast dat de gemeente Woudenberg aan [appellanten] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. W. Sorgdrager, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Kreveld w.g. Van Leeuwen
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2009

373-578.