Uitspraak 200704378/1


Volledige tekst

200704378/1.
Datum uitspraak: 12 maart 2008

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], handelend namens het Comité Behoud Havezathe Heeckeren, wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak nr. AWB 07/82 van de rechtbank Almelo
van 22 mei 2007 in het geding tussen:

Comité Behoud Havezathe Heeckeren

en

het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente.

1. Procesverloop

Bij besluit van 6 juni 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente (hierna: het college) Aeson Zorgconcepten (hierna: Aeson) te Markelo vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouw van 8 appartementen op het perceel Lintelerweg 5 te Goor.

Bij besluit van 19 december 2006 heeft het college het door [appellant], handelend namens het Comité behoud Havezathe Heeckeren (hierna: [appellant]), daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 22 mei 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 juni 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 juli 2007.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Bij brieven van 23 augustus 2007 en 1 oktober 2007 heeft G.J.H. Goorhuis namens Aeson een memorie ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 februari 2008, waar [appellant], in persoon, bijgestaan door mr. F.F. Scheffer, advocaat te Zutphen, en het college, vertegenwoordigd door M.G.B. Kamst, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Aeson heeft zich ter zitting niet doen vertegenwoordigen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Ingevolge artikel 1:2, derde lid, van de Awb worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.

2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het Comité een informele vereniging en derhalve een rechtspersoon is, zodat het als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb dient te worden aangemerkt.

2.3. Dat betoog faalt. De rechtbank is op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat het Comité niet kan worden aangemerkt als een vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid, ook wel informele vereniging genoemd, in de zin van artikel 2:26 van het Burgerlijk Wetboek, nu het Comité niet voldoet aan de cumulatieve vereisten, dat:

1) er een ledenbestand moet zijn;

2) het om een organisatorisch verband moet gaan dat is opgericht voor een bepaald doel, zodat sprake moet zijn van regelmatige ledenvergaderingen, een bestuur en een samenwerking die op enige continuïteit is gericht;

3) de organisatie als een eenheid dient deel te nemen aan het rechtsverkeer.

Anders dan [appellant] betoogt heeft de rechtbank voor het antwoord op de vraag of sprake is van een ledenbestand terecht onderzocht of het Comité beschikt over een ledenadministratie en contributie heft. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit het geval is. In dat verband wordt nog overwogen dat [appellant] geen ledenlijst van het Comité heeft overgelegd, maar een lijst van personen die het Comité ondersteunen.

Hetgeen [appellant] overigens heeft aangevoerd biedt evenmin aanknopingspunten voor een ander oordeel dan dat van de rechtbank.

2.4. De rechtbank is dan ook tot het juiste oordeel gekomen dat het Comité niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb kan worden aangemerkt.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.

w.g. Claessens w.g. Boot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2008

202.