Uitspraak 200704003/1


Volledige tekst

200704003/1.
Datum uitspraak: 23 januari 2008

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 27 april 2007 in zaak no. 06/1806 in het geding tussen:

de stichting Stichting Platform Allochtone Ouderen, gevestigd te Den Haag,

en

appellant.

1. Procesverloop

Bij besluit van 11 november 2004 heeft appellant (hierna: het college), voor zover thans van belang, aan de stichting Stichting Platform Allochtone Ouderen (hierna: de stichting) de bij besluit van 17 december 2002 verleende subsidie ten bedrage van € 19.429,00 op € 14.884,00 vastgesteld en € 4.545,00 van haar teruggevorderd.

Bij besluit van 13 december 2005 heeft het college het daartegen door de stichting gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 27 april 2007, verzonden op 4 mei 2007, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het daartegen door de stichting ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Hiertegen heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 juni 2007, hoger beroep ingesteld.

De stichting heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 december 2007, waar het college, vertegenwoordigd door mr. J. Hortensius, ambtenaar in dienst van de gemeente, is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Bij besluit van 5 juni 2007 heeft het college zich, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, op het standpunt gesteld dat geen grond bestaat voor verlaagde vaststelling van de aan de stichting bij het besluit van 17 december 2002 verleende subsidie. Ter zitting van de Afdeling heeft het voorts verklaard dat eventuele gegrondverklaring van het hoger beroep niet alsnog tot verlaagde vaststellen van die subsidie zal leiden. Hieruit volgt dat tussen partijen geen geschil meer bestaat over de vaststelling van de bij het besluit van 17 december 2002 aan de stichting verleende subsidie. Het college heeft dan ook geen belang bij het hoger beroep.

Voor zover het college ter zitting heeft betoogd dat het belang is dat komt vast te staan, welke bewijskracht de geautomatiseerde gemeentelijke administratie van bezwaarschriften heeft, faalt dat beoog. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 25 april 2007 in zaak nr. 200606565/1) is de bestuursrechter in het kader van de Algemene wet bestuursrecht alleen tot het beantwoorden van rechtsvragen geroepen in een geschil met betrekking tot een besluit. Waar, zoals in dit geval, geen zodanig geschil bestaat, is de bestuursrechter niet tot beantwoording van al dan niet principiële vragen gehouden.

2.2. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.

2.3. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;

II. veroordeelt het college tot vergoeding van bij de stichting in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Den Haag aan de stichting onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

III. bepaalt dat van de gemeente Den Haag een griffierecht van € 428,00 (zegge: vierhonderdachtentwintig euro) wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. D. Roemers, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.

w.g. Loeb w.g. Bindels
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2008

85-507.