Uitspraak 200700669/1


Volledige tekst

200700669/1.
Datum uitspraak: 5 december 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 25 april 2006 heeft de gemeenteraad van Hof van Twente, het bestemmingsplan "Buitengebied 1997 Markelo, herziening [locatie]" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 28 november 2006, kenmerk 2006/0023423, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 24 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 24 januari 2007, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 22 februari 2007.

Bij brief van 14 mei 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

[partij] is als belanghebbende tot het geding toegelaten.

Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van de gemeenteraad van Hof van Twente en [partij]. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 september 2007, waar [3 appellanten] in persoon en vertegenwoordigd door M.H. Middelkamp, werkzaam bij Milieu-Adviesbureau Middelkamp, en verweerder, vertegenwoordigd door T. Drint, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord de gemeenteraad van Hof van Twente, vertegenwoordigd door ing. K. Lueks en A.J. Arends, ambtenaren van de gemeente, en [partij], vertegenwoordigd door mr. D. Pool, werkzaam bij Stichting Rechtsbijstand te Tilburg.

Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

2.2. Het plan voorziet in de vergroting van het bestaande agrarisch bouwblok van [partij] op het perceel [locatie] te [plaats] van ongeveer 1,4 hectare tot ongeveer 2 hectare ten behoeve van een mestverwerkingsinstallatie. Het desbetreffende perceelsgedeelte heeft op de plankaart de bestemming "Agrarisch Bouwblok" met een door middel van arcering aangegeven aanduiding "uitsluitend mestverwerkingsinstallatie toegestaan". In de planvoorschriften is bepaald dat op de aldus aangeduide gronden uitsluitend activiteiten zijn toegestaan die samenhangen met de mestverwerkingsinstallatie als onderdeel van het agrarische bedrijf.

2.3. Appellanten betogen dat verweerder het plan ten onrechte heeft goedgekeurd. Het plan is in strijd met het Reconstructieplan Salland-Twente (hierna: het reconstructieplan), nu vergroting van het bestaande bouwblok tot ruim 2 hectare mogelijk wordt terwijl in het reconstructieplan is bepaald dat een bouwblok maximaal 1,5 hectare groot mag zijn, aldus appellanten.

2.4. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat volgens het provinciale beleid, zoals neergelegd in het reconstructieplan, een bouwblok ten behoeve van een intensieve veehouderij een maximale omvang mag hebben van 1,5 hectare. Naar zijn mening is op zichzelf een grotere bouwoppervlakte wel toegestaan, maar die mag dan niet worden benut voor het houden van dieren op intensieve wijze. Nu de in het plan voorziene uitbreiding van het bouwblok uitsluitend mag worden benut voor het plaatsen van een met de bestaande intensieve pluimveehouderij verbonden mestverwerkingsinstallatie, acht verweerder het plan in overeenstemming met het reconstructieplan en niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening.

2.5. De Afdeling stelt op grond van de stukken vast dat het plan is gelegen in een verwevingsgebied als bedoeld in de Reconstructiewet concentratiegebieden (hierna: Rwc). In tabel 6 op pagina 108 en op pagina 113 van het reconstructieplan is bepaald dat het bouwblok in een verwevingsgebied maximaal 1,5 hectare groot zal mogen zijn. Verder staat in genoemde tabel vermeld dat een uitbreiding van een bouwblok waardoor het groter wordt dan 1,5 hectare mogelijk is op zogenoemde sterlocaties in een verwevingsgebied, voor zover nodig voor een goede bedrijfsontwikkeling en na herziening van het bestemmingsplan. Niet in geschil is dat het plangebied niet is aangeduid als een sterlocatie als bedoeld in het reconstructieplan.

2.5.1. Gelet op de in het reconstructieplan neergelegde bepaling 'dat het bouwblok in een verwevingsgebied maximaal 1,5 hectare groot zal mogen zijn' en dat hiervan uitsluitend kan worden afgeweken in geval sprake is van een zogenoemde sterlocatie betreft dit een blijkens de formulering bindende beleidsuitspraak over het grondgebruik binnen deze reconstructiezone, waartegen ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Rcw voor een belanghebbende beroep bij de Afdeling heeft opengestaan. Het reconstructieplan biedt bij de toepassing van die norm geen ruimte voor het onderscheid in functies van het bouwblok die verweerder heeft gemaakt.

2.5.2. Aangezien het plan voor het onderhavige perceel voorziet in een vergroting van het bouwblok tot ruim 2 hectare zonder dat sprake is van een sterlocatie, is het plan in strijd met het bindend bepaalde in het reconstructieplan over de maximale omvang van een bouwblok in een verwevingsgebied.

2.5.3. De conclusie is dat hetgeen appellanten hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hieruit volgt dat verweerder, door het plan goed te keuren, heeft gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Het beroep is reeds hierom gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Gelet op deze uitkomst ziet de Afdeling geen aanleiding de overige beroepsgronden van appellanten in behandeling te nemen.

Nu verweerder bij het opnieuw voorzien met inachtneming van deze uitspraak niet anders dan alsnog goedkeuring kan onthouden aan het plan, ziet de Afdeling aanleiding zelf in de zaak te voorzien.

2.6. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college gedeputeerde staten van Overijssel van 28 november 2006, kenmerk 2006/0023423;

III. onthoudt goedkeuring aan het plan;

IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het onder II genoemde besluit;

V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Overijssel tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 710,77 (zegge: zevenhonderdtien euro en zevenenzeventig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Overijssel aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VI. gelast dat de provincie Overijssel aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Voorzitter, en mr. H.P.J.A.M. Hennekens en mr. G.N. Roes, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Broekman
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 5 december 2007

12-521.