Uitspraak 200607098/1


Volledige tekst

200607098/1.
Datum uitspraak: 18 april 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], allen wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Deurne,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 8 augustus 2006 heeft verweerder aan [vergunninghouder] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een fokzeugenbedrijf gelegen aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 18 augustus 2006 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 25 september 2006, bij de Raad van State ingekomen op 26 september 2006, beroep ingesteld.

Bij brief van 21 november 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 februari 2007, waar appellanten, vertegenwoordigd door ir. A.K.M. van Hoof, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. C.G.M. Claessens en ing. M.J.Th. van der Heijden, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. G.R.A.G. Goorts, advocaat te Deurne.

2. Overwegingen

2.1. Verweerder stelt dat [namen 4 appellanten], gelet op de afstand van hun woningen tot de inrichting, niet als belanghebbenden bij het bestreden besluit kunnen worden aangemerkt, zodat hun beroep niet-ontvankelijk is.

2.1.1. Ingevolge artikel 20.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan een belanghebbende beroep instellen tegen een besluit op grond van deze wet.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

2.1.2. Bij een besluit tot het verlenen van een revisievergunning zijn naast de aanvrager onder meer de eigenaren en bewoners van percelen waarop milieugevolgen van deze inrichting kunnen worden ondervonden belanghebbenden.

De verleende vergunning ziet op het houden van 180 kraamzeugen, 535 guste en dragende zeugen, 2.409 gespeende biggen, 140 vleesvarkens en 4 dekberen. Uit de stukken blijkt dat de woningen van de desbetreffende appellanten op ten hoogste circa 400 meter van de inrichting zijn gelegen. Gelet op deze afstand en op de aard en omvang van de inrichting is het aannemelijk dat ter plaatse van die woningen milieugevolgen van de inrichting kunnen worden ondervonden. Ook deze appellanten zijn daarom belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is ook wat het hen betreft ontvankelijk.

2.2. Appellanten stellen dat verweerder een bosstrook van 15 meter breed (de eerste 15 meter van het bosgebied op de hoek van de Braamweg en de Sint Vincentiusstraat) ten onrechte niet heeft aangemerkt als kwetsbaar gebied als bedoeld in artikel 2 van de Wet ammoniak en veehouderij (hierna: Wav). Zij betogen dat nu de vergunningaanvraag betrekking heeft op een uitbreiding van het aantal dieren en de inrichting binnen een zone van 250 meter rond een kwetsbaar gebied is gelegen, de vergunning in strijd met artikel 6, eerste lid, van de Wav is verleend.

2.2.1. Verweerder stelt dat de bedoelde strook van 15 meter, gelet op de feitelijke situatie, niet meer tot het bosgebied kan worden gerekend en daarom niet langer als kwetsbaar gebied moet worden aangemerkt. Hiertoe voert hij aan dat dit een stuk grond betreft dat is omheind en voorzien van een schuur en is beplant met struiken en jonge bomen zoals kerstdennen, taxus en laurier.

2.2.2. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Wav wordt een vergunning voor het veranderen van een veehouderij geweigerd, indien de aanvraag betrekking heeft op een uitbreiding van het aantal dieren van een of meer diercategorieën en een tot de veehouderij behorend dierenverblijf geheel of gedeeltelijk is gelegen in een kwetsbaar gebied, dan wel in een zone van 250 meter rond een zodanig gebied.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wav, voor zover hier van belang, worden als kwetsbaar gebied aangemerkt gebieden die deel uitmaken van de ecologische hoofdstructuur (hierna: EHS) en:

a. onmiddellijk voorafgaand aan het vervallen van de Interimwet ammoniak en veehouderij (hierna: Iav) als voor verzuring gevoelig krachtens artikel 1, tweede lid, van de Iav waren aangemerkt.

2.2.3. De Afdeling is van oordeel dat artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wav geen ruimte biedt voor de door verweerder voorgestane uitleg dat voor de beoordeling of een gebied als kwetsbaar moet worden aangemerkt, de feitelijke situatie ten tijde van het nemen van het besluit op de vergunningaanvraag bepalend is. Ook overigens biedt de Wav geen ruimte voor een dergelijke uitleg. De tekst van deze bepaling noopt tot een beoordeling aan de hand van de situatie onmiddellijk voorafgaand aan het vervallen van de Iav.

2.2.4. Bij besluit van 10 januari 2006 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant de EHS voor Noord-Brabant vastgesteld. Niet in geschil is dat het bosgebied, inclusief de bedoelde strook van 15 meter, binnen de EHS is gelegen. Verder blijkt uit de stukken dat dit bosgebied onmiddellijk voorafgaand aan het vervallen van de Iav als voor verzuring gevoelig in de zin van de Iav was aangemerkt. Het bosgebied, inclusief de bedoelde strook, moet derhalve worden aangemerkt als een kwetsbaar gebied in de zin van artikel 2 van de Wav.

De inrichting is binnen een zone van 250 meter rond dit gebied gelegen. Verder ziet de vergunningaanvraag op een uitbreiding van het aantal dieren van een of meer diercategorieën. Een situatie als bedoeld in artikel 7, op grond waarvan in afwijking van artikel 6, eerste lid, vergunning kan worden verleend, doet zich hier niet voor.

De conclusie is dat het bestreden besluit, waarbij de gevraagde vergunning is verleend, in strijd is met artikel 6, eerste lid, van de Wav.

2.3. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.

2.4. Nu de vergunning op grond van artikel 6, eerste lid van de Wav had moeten worden geweigerd, ziet de Afdeling aanleiding dienovereenkomstig in de zaak te voorzien en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

2.5. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Deurne van 8 augustus 2006, kenmerk 20 927;

III. weigert de gevraagde vergunning;

IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Deurne tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Deurne aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VI. gelast dat de gemeente Deurne aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, Voorzitter, mr. S.F.M. Wortmann en mr. J.H. van Kreveld, Leden, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat.

w.g. Brink w.g. Van der Maesen de Sombreff
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2007

373-517.