Ontwerpbesluit houdende nadere regels omtrent de bijzondere zorgplicht voor veteranen (Veteranenbesluit), met nota van toelichting.


Volledige tekst

Ontwerpbesluit houdende nadere regels omtrent de bijzondere zorgplicht voor veteranen (Veteranenbesluit), met nota van toelichting.

Bij Kabinetsmissive van 17 maart 2014, no.2014000518, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Defensie, mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit houdende nadere regels omtrent de bijzondere zorgplicht voor veteranen (Veteranenbesluit), met nota van toelichting.

Het ontwerpbesluit werkt de in de Veteranenwet opgenomen zorgplichten op het terrein van erkenning en waardering, materiële zorg, maatschappelijke opvang en geestelijke gezondheidszorg voor veteranen en hun relaties nader uit.
De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het ontwerpbesluit, maar maakt een aantal technische opmerkingen. Zij is van oordeel dat in verband daarmee aanpassing van het ontwerpbesluit wenselijk is.

1. Veteranenstatus
Artikel 1, onderdeel c, van de Veteranenwet regelt, voor zover hier van belang, dat een missie ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde bij ministeriële regeling kan worden aangewezen als een missie waaraan de deelnemende militair de status van veteraan kan ontlenen. Artikel 1 van het voorliggende ontwerpbesluit bepaalt, samengevat, dat bij ministeriële regeling of besluit missies ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde worden aangewezen.
Omdat artikel 1, onderdeel c, van de Veteranenwet bepaalt dat een missie bij ministeriële regeling wordt aangewezen, is er geen grondslag voor het aanwijzen van een missie krachtens algemene maatregel van bestuur of besluit, zoals voorzien in artikel 1 van het ontwerpbesluit. Wat betreft delegatie via een ministeriële regeling is artikel 1 daarnaast overbodig.
De Afdeling adviseert artikel 1 van het ontwerpbesluit te schrappen.

Onverminderd het voorgaande merkt de Afdeling het volgende op.

a. Artikel 1, tweede lid, van het ontwerpbesluit geeft de minister de bevoegdheid om andere vormen van militaire inzet in internationaal verband waarvan het om operationele reden niet wenselijk is om die in de ministeriële regeling op te nemen, bij besluit aan te wijzen als een missie als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Veteranenwet.
De Veteranenwet geeft de minister echter niet de bevoegdheid om dergelijke missies bij besluit aan te wijzen. Voorts zal de operatie moeten voldoen aan de criteria voor aanwijzing. Indien de noodzaak bestaat dergelijke missies aan te wijzen, adviseert de Afdeling in de Veteranenwet in de bevoegdheid daartoe te voorzien.

b. Artikel 1, derde lid, van het ontwerpbesluit geeft de minister de bevoegdheid een operatie of andere vorm van daadwerkelijke militaire inzet in of buiten Nederland aan te wijzen als een missie als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Veteranenwet.
Indien de operatie voldoet aan de criteria voor aanwijzing van een missie als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Veteranenwet, dan is een regeling als artikel 1, derde lid, onnodig. Voldoet de operatie niet aan de wettelijke criteria, dan is aanwijzing niet mogelijk en adviseert de Afdeling hierin te voorzien door een aanpassing van de Veteranenwet.

2. Erkenning en waardering voor veteranen
Artikel 2, tweede lid, van het ontwerpbesluit bepaalt, voor zover hier relevant, dat de minister initiatieven op het gebied van erkenning en waardering voor veteranen bevordert door het instellen van een veteranenloket voor informatie en aanvragen betreffende erkenning en waardering. Artikel 11 regelt eveneens de instelling van het veteranenloket, maar dan in het kader van de bijzondere zorgplicht voor veteranen.
Aangezien het hier verschillende taken betreft van dezelfde organisatie, adviseert de Afdeling beide artikelen te combineren.

3. Zorgplicht voor en tijdens inzet

a. In de artikelen 5 en 8 van het ontwerpbesluit wordt gesproken over een sociaal medisch team, respectievelijk een zorg- en hulpverleningsteam. Onduidelijk is hoe de samenstelling van deze beide teams zich verhoudt tot die van het medisch zorgteam dat geregeld is in artikel 12h, derde lid, van de Militaire Ambtenarenwet 1931 en in hoeverre hun taken een aanvulling vormen op, of in de plaats treden van die van het medisch zorgteam.
De Afdeling adviseert de verhouding tussen het sociaal medisch team, het zorg- en hulpverleningsteam en het medisch zorgteam duidelijk te maken en een eventuele overlap van bevoegdheden zoveel mogelijk te voorkomen.

b. Volgens het genoemde artikel 12h Militaire Ambtenarenwet 1931 is de militair ambtenaar in werkelijke dienst verplicht zich te onderwerpen en zijn medewerking te verlenen aan een geneeskundig of tandheelkundig onderzoek door of vanwege het voor hem aangewezen medisch zorgteam. Het vijfde lid bepaalt dat de tot het medisch zorgteam behorende zorgverleners gebruik maken van de in het geïntegreerd militair geneeskundig dossier beschikbare medische gegevens en bescheiden. Het zevende lid geeft een regeling over de verwerking van persoonsgegevens.
Met betrekking tot het sociaal medisch team en het zorg- en hulpverleningsteam voorziet het ontwerpbesluit niet in een met artikel 12h Militaire Ambtenarenwet 1931 vergelijkbare regeling over de medewerkingsplicht van de militair die wordt ingezet bij een missie en over de opslag en uitwisseling van medische gegevens. Voor zover beide teams in de plaats treden van het medisch zorgteam adviseert de Afdeling zo nodig te voorzien in een medewerkingsplicht. Voorts adviseert zij te onderzoeken of uitwisseling van medische gegevens geboden en mogelijk is en daarin zo nodig te voorzien.

4. Bijzondere zorgplicht voor veteranen

a. Artikel 11, vierde lid, van het ontwerpbesluit houdt in dat bij ministeriële regeling regels worden gesteld over het zorgplan. Deze term komt niet voor in de Veteranenwet. Uit de tekst van het ontwerpbesluit blijkt evenmin welke functie en status het zorgplan heeft en door wie het wordt opgesteld. De Afdeling adviseert hierin alsnog te voorzien.

b. Ingevolge artikel 12, eerste lid, van het ontwerpbesluit bevordert de minister door middel van het Landelijk Zorgsysteem voor veteranen samenwerking tussen de daarbij aangesloten zorginstellingen.
Dat de minister een bijzondere zorgplicht heeft, blijkt reeds uit artikel 5 van de Veteranenwet. In die zin is artikel 12, eerste lid, overbodig. De Afdeling adviseert in plaats daarvan te bepalen dat er een Landelijk Zorgsysteem voor veteranen is, waarbij instellingen voor geestelijke gezondheidszorg zijn aangesloten. Vervolgens kan worden bepaald wat de functie van dit Landelijk Zorgsysteem is, te weten het bevorderen van samenwerking, bijdragen aan wetenschappelijk onderzoek en afstemming van het behandelaanbod. Ten slotte adviseert de Afdeling in het ontwerpbesluit een grondslag op te nemen om bij ministeriële regeling regels te kunnen stellen omtrent de uitvoering van dit artikel.

c. Artikel 14, eerste lid, van het ontwerpbesluit bepaalt dat de veteraan die niet meer in militaire dienst is, onder voorwaarden recht heeft op begeleiding bij het vinden van werk overeenkomstig het re-integratiebeleid dat geldt voor Defensiepersoneel. Ingevolge het vierde lid kan deze begeleiding, voor zover noodzakelijk, ook worden geboden aan de relaties van de veteraan, bedoeld in het eerste lid.
Terwijl het eerste lid de veteraan recht op begeleiding geeft, biedt het vierde lid slechts de mogelijkheid van begeleiding. De toelichting stelt evenwel dat in beide gevallen een aanspraak bestaat. Voorts leidt de Afdeling uit de toelichting af dat de relaties van de veteraan onder dezelfde, althans overeenkomstige voorwaarden als de veteraan recht hebben op begeleiding. Indien dit juist is, adviseert de Afdeling in het vierde lid te bepalen dat de voorgaande leden van overeenkomstige toepassing zijn op de relaties van de veteraan, onder schrapping van de woorden "of de relaties van de veteraan" in het derde lid.

d. Artikel 18 van het ontwerpbesluit beschrijft de taken van de Raad van toezicht en advisering (RZO). De RZO is in 2007 bij afzonderlijk besluit ingesteld. In dat besluit zijn de samenstelling en taken van de RZO geregeld. Onduidelijk is of met artikel 18 wordt beoogd de RZO een grondslag te geven, zodat het besluit van 2007 kan worden ingetrokken. Het is echter niet duidelijk op welke wettelijke grondslag artikel 18 berust. Voorts is het artikel onvolledig, nu het slechts enkele taken van de RZO vermeldt.
De Afdeling adviseert in de toelichting in te gaan op de grondslag van artikel 18 en, indien die grondslag er is, samenstelling en taken van de RZO uitputtend te regelen, dan wel in het ontwerpbesluit een mogelijkheid tot delegatie op te nemen.

e. Ingevolge artikel 19 van het ontwerpbesluit is hoofdstuk 5 van het ontwerpbesluit van overeenkomstige toepassing op militaire dienstslachtoffers voor zover die niet als veteraan kunnen worden aangemerkt.
De Afdeling wijst erop dat artikel 5 van de Veteranenwet uitsluitend een basis biedt voor een bijzondere zorgplicht voor veteranen en hun relaties. Artikel 19 mist daarom een wettelijke grondslag. De Afdeling adviseert het te schrappen.

5. Inkomensvoorziening in verband met zorg

a. Hoofdstuk 6 (Inkomensvoorziening in verband met zorg) is alleen van toepassing op de niet meer in actieve dienst zijnde veteraan die nog niet de AOW-leeftijd heeft bereikt. In verband daarmee wordt in de bij dit hoofdstuk behorende begripsbepalingen (artikel 20) een definitie van veteraan gebruikt die afwijkt van de definitie van veteraan in de Veteranenwet.
Het is niet mogelijk is om bij lagere regeling af te wijken van een definitie, gegeven in een hogere regeling, onder hantering van hetzelfde begrip. Wel is het mogelijk om een nieuw begrip te creëren, door bijvoorbeeld in hoofdstuk 6 een definitie op te nemen van de niet- AOW-veteraan, of door iedere keer dat in een artikel uit dit hoofdstuk het begrip "veteraan" afwijkend wordt gebruikt, deze afwijking te vermelden.
De Afdeling adviseert de definitie van veteraan in artikel 20 te schrappen en in plaats daarvan een nieuwe begripsbepaling te creëren, dan wel in de artikelen zelf uit te vermelden op wie de regeling van toepassing is.

b. In artikel 20 van het ontwerpbesluit wordt onder vermoeden van dienstverband verstaan: "een redelijk en objectiveerbaar vermoeden dat de ziekte dan wel arbeidsongeschiktheid is veroorzaakt door de uitoefening van de militaire dienst". Onder dienstverband wordt in het spraakgebruik een aanstelling, overeenkomst of andere titel voor het verrichten van opgedragen taken verstaan; in het voorstel gaat het om de vraag of er een causaal verband is tussen de uitoefening van de militaire dienst en de ziekte of arbeidsongeschiktheid. Omwille van de begrijpelijkheid adviseert de Afdeling het begrip "vermoeden van dienstverband" te wijzigen in "vermoeden van causaal verband" of "vermoeden van verband met de dienst".

c. Artikel 21, eerste lid, van het ontwerpbesluit, regelt dat op aanvraag een inkomensvoorziening wordt toegekend aan de veteraan die ziek of arbeidsongeschikt is en waarbij sprake is van een "vermoeden van dienstverband." Uit het artikel blijkt niet wie het vermoeden van dienstverband vaststelt en waarop die vaststelling gebaseerd is. Wel geeft de toelichting een enkele aanwijzing, zoals de mededeling dat de vaststelling geschiedt door een verzekeringsarts.
Omdat de toelichting niet gebruikt mag worden voor het stellen van regels, adviseert de Afdeling de tekst van het ontwerpbesluit aan te vullen.

d. Artikel 23 van het ontwerpbesluit houdt in dat de veteraan die een aanvraag voor inkomensondersteuning heeft ingediend of een inkomensvoorziening geniet, een aantal verplichtingen heeft, zoals een informatieplicht, een medewerkingsplicht en een reïntegratieplicht. Het derde lid bepaalt dat bij het toerekenbaar niet naleven van een van deze verplichtingen de inkomensvoorziening niet wordt toegekend, dan wel geheel of ten dele wordt beëindigd. Volgens de toelichting zijn in dit artikel de in de sociale zekerheidswetgeving gebruikelijke verplichtingen opgenomen.

Artikel 23 is gebaseerd op artikel 7, tweede lid, onder a, van de Veteranenwet. Daarin wordt bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld betreffende de voorwaarden waaraan de veteraan moet voldoen om voor de inkomensvoorziening in aanmerking te komen. De Afdeling wijst erop dat in de sociale zekerheidswetgeving de in artikel 23 opgenomen regels doorgaans als verplichtingen worden aangeduid. Ook in de tekst van artikel 23 is dit het geval. Artikel 23 berust daarom niet op een toereikende wettelijke grondslag, zodat het artikel dient te vervallen. Als het niettemin wenselijk wordt geoordeeld dat de veteraan verplichtingen kunnen worden opgelegd, adviseert de Afdeling hierin alsnog bij wet te voorzien. In het verlengde hiervan merkt de Afdeling op dat de Veteranenwet evenmin voorziet in de bevoegdheid tot terugvordering indien onverschuldigd is betaald. Ook geeft de Veteranenwet geen bevoegdheid om, afhankelijk van de aard en inhoud van de overtreding en de omstandigheden van het geval, een boete op te leggen indien een verplichting opzettelijk niet is nagekomen.

De Afdeling adviseert deze onderwerpen alsnog in de Veteranewet te regelen.

e. Artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b en c, van het ontwerpbresluit bepaalt dat de veteraan gedurende de duur van de inkomensvoorziening recht heeft op voorzieningen die strekken tot behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid, alsmede op voorzieningen die strekken tot verbetering van de levensomstandigheden en geneeskundige verstrekkingen. Het tweede lid bepaalt dat de veteraan in aanmerking kan worden gebracht voor aanvullende dan wel andere ondersteuning ter verkrijging van arbeid.
De Afdeling merkt op dat de in het eerste lid, onderdeel c, en het tweede lid omschreven "rechten" qua omvang en algemeenheid dermate onbepaald zijn, dat de betekenis ervan niet kan worden overzien, zowel wat betreft de rechtspositie van de veteraan als voor het Rijk. Volgens de toelichting wil het artikel garanderen dat de veteraan gedurende de inkomensvoorziening dezelfde praktische en financiële ondersteuning als voor een militair in actieve dienst ter beschikking staan. Gelet hierop adviseert de Afdeling te bepalen dat op deze veteraan nader te noemen regelingen of voorzieningen van overeenkomstige toepassing zijn, dan wel het ontwerpbesluit een grondslag op te nemen voor aanwijzing van deze regelingen bij ministeriële regeling.

f. Artikel 26, tweede en derde lid, van het ontwerpbesluit geeft de veteraan recht op een stimuleringspremie indien hij een aanstelling of arbeidsovereenkomst heeft voor de duur van zes (of drie) maanden, dan wel gedurende die periode als zelfstandige opdrachten heeft.
Niet duidelijk is of een minimale omvang van de arbeidsovereenkomst is vereist, en of de opdrachten een bepaalde duur of financiële waarde moeten vertegenwoordigen. De Afdeling adviseert hierop in de toelichting nader in te gaan en zo nodig het ontwerpbesluitl aan te passen.

6. Veteranenregistratiesysteem

a. Artikel 28, tweede lid, onderdeel d van het ontwerpbesluit maakt het mogelijk om persoonsgegevens te verwerken ten behoeve van beleidsmatig, wetenschappelijk of historisch onderzoek. Onderdeel e betreft statistisch (cijfermatig) onderzoek.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Veteranenwet mogen uitsluitend gegevens verwerkt worden voor de identificatie en informatie van veteranen of ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek.
De Afdeling adviseert artikel 28, tweede lid, onderdeel d te beperken tot wetenschappelijk onderzoek - in aanmerking genomen dat historisch onderzoek daaronder kan worden begrepen - en onderdeel e te schrappen.

b. In de toelichting bij de Veteranenwet is opgemerkt dat een veteraan niet tegen zijn wil kan worden geconfronteerd met het gebruik van zijn persoonsgegevens, tenzij hij geïnformeerd moet worden omdat hij een gezondheidsrisico loopt ten gevolge van een uitzending. (zie noot 1) Niet duidelijk is of deze regel in het ontwerpbesluit is neergelegd. Uit artikel 28, derde lid, juncto artikel 28, tweede lid, onder a volgt dat de veteraan zijn persoonsgegevens niet kan afschermen tegen verwerking ervan voor "het onderhouden van contacten in het kader van veteranenzorg". Omdat veteranenzorg meer omvat dan het informeren over gezondheidsrisico’s, rijst de vraag of deze uitsluiting niet te algemeen is geformuleerd en of deze dient te worden beperkt tot gegevens die verband houden met gezondheidsrisico’s. De Afdeling adviseert hierop in de toelichting nader in te gaan en zo nodig het artikel aan te passen.

c. Artikel 29, aanhef, van het ontwerpbesluit bepaalt dat in het veteranenregistratiesysteem slechts een aantal limitatief opgesomde gegevens wordt opgenomen. De uitwerking per onderdeel van het artikel "personalia, zoals" etc. laat echter nog betrekkelijk open welke persoonsgegevens daarin precies worden verwerkt. In het belang van een zorgvuldige en behoorlijke verwerking van de aan de orde zijnde persoonsgegevens adviseert de Afdeling uitputtend aan te geven welke persoonsgegevens verwerkt mogen worden.

d. Persoonsgegevens mogen niet langer worden bewaard dan noodzakelijk is (artikel 10 van de Wet bescherming persoonsgegevens). Uit het ontwerpbesluit blijkt niet van enige begrenzing op dit punt.
De Afdeling adviseert te voorzien in een maximale bewaartermijn, zo nodig afhankelijk van het soort gegeven, of te motiveren waarom daarvoor niet is gekozen.

e. Artikel 31, eerste lid, onder a van het ontwerpbesluit bepaalt dat persoonsgegevens slechts worden verstrekt aan personen of instanties die zich bezig houden met de in artikel 28, tweede lid, onder a tot en met e bedoelde activiteiten. Artikel 31, tweede lid, regelt dat voor de doeleinden, genoemd in artikel 28, tweede lid, onder d en e, persoonsgegevens kunnen worden verstrekt in geval van dringende en gewichtige redenen. Niet duidelijk is of wordt beoogd verstrekking van deze gegevens aan de in het eerste lid bedoelde personen en organisaties te beperken, dan wel een regel te geven met betrekking tot de verstrekking van deze gegevens aan anderen dan de in het eerste lid bedoelde rechthebbenden. De met dit besluit in te trekken Regeling veteranenregistratie Defensie maakt nog wel een onderscheid in laatstbedoelde zin.
De Afdeling adviseert nader in te gaan op de verhouding tussen het eerste en tweede lid, en het artikel zo nodig aan te passen.

7. Aanpassing van de Veteranenwet
Resumerend merkt de Afdeling op dat het ontwerpbesluit op onderdelen een wettelijke grondslag mist, dan wel dat het wenselijk is bepaalde onderwerpen alsnog in het ontwerpbesluit te regelen, zij het dat in dat geval evenzeer een aanpassing van de Veteranenwet nodig is. Het betreft de aanwijzing van missies, de Raad van toezicht en advisering, de overeenkomstige positie van militaire dienstslachtoffers, de mogelijkheid om de veteraan verplichtingen op te leggen, terugvordering van onverschuldigd betaalde inkomensondersteuning en een regeling van de bestuurlijke boete. De Afdeling adviseert te voorzien in de noodzakelijke of wenselijke aanpassingen van de Veteranenwet.

8. Redactie van het ontwerpbesluit
De redactie van het ontwerpbesluit schiet in verschillende opzichten tekort. Dit betreft zowel algemene aspecten van vormgeving, indeling en interpunctie, als de uiteenlopende wijze waarop vergelijkbare bepalingen worden geformuleerd. In de bij dit advies behorende redactionele bijlage geeft de Afdeling hiervan een aantal voorbeelden. Zij adviseert de redactie van het gehele ontwerpbesluit nauwkeurig na te lopen.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De vice-president van de Raad van State


Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no.W07.14.0070/II

- Aanwijzing 110 van de aanwijzingen voor de regelgeving in acht nemen.
- Of geen enkel artikel voorzien van een opschrift, of alle artikelen. Steeds hetzelfde lettertype (cursief of niet) en een consequente interpunctie en spatiering hanteren.
- In artikel 3 consequent kiezen tussen onderscheidingstekens of -tekenen.
- In artikel 7 "het veteranenloket als bedoeld in artikel 11" vervangen door: , het veteranenloket, bedoeld in artikel 11. (Aanwijzing 82 van de aanwijzingen voor de Regelgeving).
- In artikel 9, derde lid, na veteranenloket" toevoegen:, bedoeld in artikel 11.
- Artikel 11, vierde lid, als volgt formuleren: "Bij ministeriële regeling worden kwaliteitseisen en voorwaarden gesteld waaraan het veteranenloket, de zorgcoördinator en het zorgplan moeten voldoen."
- In artikel 13, derde lid, "militaire" vervangen door: militair. Voorts "door middel van een gecombineerde betaling uitbetaald" vervangen door: gecombineerd betaald.
- De redactie van artikel 14 ("wordt geëffectueerd"), 15 ("ondersteunt") en 16 ("krijgen ondersteuning") op elkaar afstemmen.
- Artikel 14, derde lid, als volgt formuleren: Het recht op begeleiding als bedoeld in het eerste lid strekt zich niet uit tot het vinden van werk binnen het gezagsbereik van het ministerie van Defensie.
- In artikel 17, eerste en tweede lid, "het onderzoek als bedoeld" vervangen door "het onderzoek, bedoeld". (Aanwijzing 82 van de aanwijzingen voor de regelgeving).
- In artikel 18, eerste lid, de aanhalingstekens en "(RZO)" schrappen.
- In artikel 18, tweede lid "RZO" uitschrijven, dan wel voorzien in een begripsbepaling. (Aanwijzing 60 van de aanwijzingen voor de Regelgeving).
- In artikel 20, in de definitie van berekeningsgrondslag van de inkomensvoorziening "en bedraagt niet minder dan" vervangen door: en dat niet minder bedraagt dan.
- In artikel 21, vierde lid "niet verminderd op" vervangen door: niet in mindering gebracht op.
- Artikel 21, achtste lid, als volgt formuleren: De inkomensvoorziening wordt beëindigd indien de medische eindtoetstand is bereikt.
- Aan artikel 21 toevoegen dat de betaling maandelijks geschiedt.
- Artikel 22 als volgt formuleren: Indien een uitkering op grond van de sociale zekerheidswetgeving wordt verlaagd, geweigerd of in duur beperkt als gevolg van verwijtbaar handelen, wordt voor de toepassing van artikel 21, derde lid, de uitkering geacht steeds onverminderd te zijn genoten.
- In artikel 23, tweede lid, onder a, "de controlevoorschriften als bedoeld in" vervangen door: de controlevoorschriften, bedoeld in. (Aanwijzing 82 van de aanwijzingen voor de regelgeving).
- In artikel 23, tweede lid, onder h, "redelijke" schrappen.
- In artikel 24, eerste lid, onderdeel c, "levensomstandigheden" vervangen door: leefomstandigheden.
- In artikel 25, eerste lid, onder b, "waarvoor" vervangen door: voor wie.
- In artikel 26, eerste lid, "gedurende de duur dan wel aan het einde van de duur" vervangen door: bij het beëindigen.
- Het gecursiveerde deel van de toelichting bij artikel 27 schrappen, nu dit geen zelfstandige betekenis heeft, maar is ontleend aan de toelichting bij de Veteranenwet.
- In artikel 28 "Onze minister van Defensie" vervangen door: Onze minister.
- In artikel 29 "Gemeentelijke Basis Administratie" vervangen door: Basisregistratie personen.
- Artikel 30, eerste lid, laten vervallen nu dit artikel overeenkomt met het bepaalde in artikel 9, eerste lid, van de Veteranenwet.
- Artikel 30, tweede lid, eerste volzin, laten vervallen, nu artikel 9, eerste lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens hierin reeds voorziet.
- Artikel 30, derde lid, laten vervallen in verband met artikel 13 van de Wet bescherming persoonsgegevens.
- In artikel 31, eerste lid, "relevante" schrappen.
- In artikel 31, tweede lid, "bescherming van" schrappen.
- Aanwijzing 194 (slotformulier) van de aanwijzingen voor de Regelgeving in acht nemen.
- Aanwijzing 201 (ondertekening) van de aanwijzingen voor de Regelgeving in acht nemen.


Nader rapport (reactie op het advies) van 5 juni 2014

De Afdeling Advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het ontwerpbesluit maar maakt een aantal technische opmerkingen.

1. Naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) is artikel 1 geschrapt en de nummering van het Besluit aangepast; in dit Nader Rapport wordt om de parallellie met het Advies te behouden, de nummering van het oorspronkelijk besluit aangehouden.
Het is niet de bedoeling geweest om missies die aanspraak geven op de veteranenstatus aan te wijzen bij besluit van de minister; dit geschiedt door wijziging van de ministeriële regeling bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Veteranenwet. Bij gelegenheid van de evaluatie bedoeld in artikel 14 van de wet zal bezien worden of de door de Afdeling bedoelde aanpassing van de wet noodzakelijk en wenselijk is.

2. De artikelen 2 en 11 zijn naar aanleiding van het advies met elkaar in overeenstemming gebracht. Gezien de systematiek in de opbouw van het Besluit, die de volgorde van de artikelen in de Veteranenwet volgt, ligt combinatie van beide artikelen niet voor de hand.

3a. Met betrekking tot de samenstelling van en relatie tussen het medisch zorgteam bedoeld in artikel 12h van de Militaire ambtenarenwet 1931, het sociaal medisch team bedoeld in artikel 5 van het Besluit en het zorg- en hulpverleningsteam bedoeld in artikel 8 van het Besluit zij opgemerkt dat de respectievelijke samenstelling en taken binnen de defensieorganisatie duidelijk uiteengezet en bekend gesteld zijn bij Aanwijzing van de Secretaris-Generaal nr. A/982 en de Beleidsaanwijzing Militaire gezondheidszorg DMG/30.
Het medisch zorgteam is een functioneel team, bestaande uit één of meer algemeen militair artsen, ten minste één geregistreerd huisarts en één geregistreerd bedrijfsarts van de militair geneeskundige dienst, belast met het verlenen van geïntegreerde gezondheidszorg aan de aan dit team toegewezen militairen. De Verantwoordelijk militair arts van dit team is de algemeen militair arts, die als eerstelijns hulpverlener is aangewezen voor de aan het medisch zorgteam toegewezen militairen.
Deze arts is het eerste aanspreekpunt voor de geïntegreerde gezondheidszorg en belast met het coördineren van die zorg en het adviseren van de commandant over de inzetbaarheid van de militairen.
Deze arts maakt deel uit van het sociaal medisch team dat de commandant adviseert en dat naast de arts bestaat uit de personeelsfunctionaris en de bedrijfsmaatschappelijk werker voor de eenheid, alsmede een geestelijk verzorger. Het sociaal medisch team wordt onder operationele omstandigheden, zoals bij een missie, aangevuld met een psycholoog en wordt in die samenstelling aangeduid als zorg- en hulpverleningsteam. De leden van het team adviseren en bieden zorg vanuit hun respectievelijke disciplines en binnen het kader van hun bevoegdheden.

b. Gezien het vorenstaande en het feit dat de Verantwoordelijk militair arts steeds deel uitmaakt van het team is een voorziening als door de Afdeling bedoeld niet nodig. De toelichting bij artikel 8 is aangevuld om een en ander te verduidelijken.

4a. In de tekst van het vierde lid van artikel 11 is verduidelijkt dat de zorgcoördinator het zorgplan opstelt in overleg met de veteraan en wat het zorgplan inhoudt.

b. Artikel 12 is in overeenstemming met het advies aangepast.

c. Artikel 14 is conform het advies aangepast.

d. De grondslag van artikel 18 is, behalve dat het invulling geeft aan artikel 10 van de Veteranenwet en artikel 17 van dit besluit, gelegen in artikel 2, eerste en tweede lid van de Veteranenwet. Op grond van het eerste lid bevordert de minister erkenning van de mogelijke gevolgen van de inzet van veteranen door hun gezondheid terwijl het tweede lid het mogelijk maakt om daartoe bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels te stellen. De opsomming in het tweede lid is immers blijkens de zinsnede “in ieder geval” niet limitatief. Het instellingsbesluit van de RZO van 5 juli zal een nieuwe grondslag krijgen, namelijk artikel 17 en indien wenselijk worden aangepast. Hiertoe is aan artikel 17 een derde lid met een delegatiebepaling toegevoegd.

e. Het Veteranenbesluit is niet alleen gebaseerd op de Veteranenwet, maar ook op artikel 12 van de Militaire ambtenarenwet 1931. Dit artikel biedt de grondslag om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voorschriften vast te stellen betreffende rechten en verplichtingen van militaire ambtenaren dan wel, voor zover hun belang daarmee is geboeid of dit uit de vroegere rechtsbetrekking volgt, gewezen militaire ambtenaren. Hierop is dan ook artikel 19 gebaseerd. Het zou ook uit een oogpunt van zorgvuldig werkgeverschap niet verdedigbaar zijn om op dit punt een onderscheid te maken tussen veteranen en militaire dienstslachtoffers.

5a. Ingevolge het advies wordt de “niet meer in actieve dienst zijnde veteraan die nog niet de AOW-leeftijd heeft bereikt” in dit hoofdstuk aangeduid met: belanghebbende.

b. Hoewel het begrip “dienstverband” in de betekenis van “verband met de dienst” in deze context een gangbaar begrip is in de militaire rechtspositie is overal in het besluit de term ”dienstverband” vervangen door “verband met de dienst”.

c. De tekst van het besluit is overeenkomstig het advies aangevuld met de zinsnede: “door een verzekeringsarts”.

d. Voor de wettelijke grondslag van artikel 23 van het besluit zij verwezen naar de reactie op punt 4, onderdeel e, van het advies. De Veteranenwet beoogt niet een zelfstandig en zelfdragend geheel van rechten en verplichtingen te scheppen, maar biedt “zonder waterscheiding ” een aanvulling op hetgeen in de rechtspositie reeds op basis van de Militaire ambtenarenwet 1931 is geregeld. Daarom is het Veteranenbesluit mede op die wet gebaseerd. Ondergetekende wijst erop dat, anders dan in het advies wordt verondersteld, nergens in artikel 23 sprake is van terugvordering van de inkomensvoorziening of het opleggen van een boete. De enige sanctie is opgenomen in het derde lid en behelst het niet toekennen dan wel het geheel of gedeeltelijk beëindigen van de inkomensvoorziening. Overigens herleeft de inkomensvoorziening zodra wederom aan de verplichtingen wordt voldaan. In die zin kan onder “voorwaarden” voor het ontvangen van een inkomensvoorziening, wel degelijk het moeten voldoen aan deze verplichtingen worden gerekend. Wijziging van de Veteranenwet op deze punten wordt dan ook niet voor nodig gehouden.

e. De bedoelde voorzieningen zijn die welke zijn geregeld in de “Voorzieningenregeling voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers” (Stct. 1996, 244) Deze regeling is rechtstreeks van toepassing aangezien alle belanghebbenden vallen binnen de doelgroep van die regeling. Dit is in de toelichting verduidelijkt. Hierbij gaan zonder waterscheiding voorzieningen bedoeld in de Veteranenwet en het Veteranenbesluit naadloos over in voorzieningen van de militaire rechtspositie. De Veteranenwet schept geen nieuwe aanspraken schept, maar maakt de toegang tot bestaande aanspraken transparanter en inzichtelijker. Het tweede lid is niet als een harde aanspraak geformuleerd en met opzet ruim gehouden om te kunnen voorzien in wat naar het oordeel van de minister hier nodig is.

f. De belanghebbende heeft aanspraak op een stimuleringspremie als hij of zij is gere-integreerd; dat houdt in dat de dienstbetrekking of de opdrachten voldoende van omvang of waarde zijn om in het levensonderhoud te voorzien. Dit is in de toelichting verduidelijkt.

6a. Artikel 28 is in overeenstemming met het advies aangepast.

b. Artikel 27, derde lid, is in overeenstemming met het advies aangepast.

c. Artikel 29 is zo gewijzigd, dat de daarin opgenomen opsomming een limitatief karakter heeft.

d. In de toelichting is uiteengezet waarom niet is gekozen voor een maximale bewaartermijn.

e. Artikel 31, tweede lid is gewijzigd om de verhouding tussen het eerste en tweede lid beter tot uitdrukking te brengen.

7. Met betrekking tot de in het advies voorgestelde aanpassing van de Veteranenwet zij het volgende opgemerkt. In het kader van de evaluatie twee jaar na inwerkingtreden van de wet zal worden bezien of een wijziging van de definitie van veteraan als opgenomen in de wet noodzakelijk en wenselijk is. Voor de grondslag van de Raad van toezicht en advisering zij verwezen naar wat in punt 4, onder d is vermeld. De mogelijkheid om de veteraan verplichtingen op te leggen berust op artikel 12 van de Militaire ambtenarenwet 1931, waarop het Veteranenbesluit mede is gebaseerd. Terugvordering van onverschuldigd betaalde inkomensondersteuning en bestuurlijke boete zijn in het besluit niet voorzien zodat zij ook geen wettelijke basis in de Veteranenwet behoeven. In artikel 21, zesde lid wordt zelfs nadrukkelijk bepaald dat een ten onrechte genoten inkomensvoorziening niet wordt teruggevorderd. Dit zou overigens op basis van artikel 10 van de Militaire ambtenarenwet 1931 wel mogelijk zijn geweest.

8. Aan de in redactionele bijlage opgenomen opmerkingen is aandacht besteed. Ondergetekende merkt op, dat het tekstueel opnemen van het als Privacy Impact Assessment te beschouwen deel van de Memorie van toelichting van de Veteranenwet in de Nota van Toelichting ten doel had de overwegingen van de indieners te kunnen voorleggen aan de toetsing door het College bescherming persoonsgegevens. De tekst is nu vervangen door een verwijzing.

Ik moge u hierbij, mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en u verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Defensie


(1) Kamerstukken II 2010/11, 32 414, nr. 7.


Gehele tekst ontwerpregeling met toelichting (docx, 78 kB)