Uitspraak 200100411/1


Volledige tekst

200100411/1.
Datum uitspraak: 17 april 2002.

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. de raad van de gemeente Vianen,
2. de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Utrecht en omstreken, gevestigd te Utrecht,
3. de vereniging “Vereniging van Bedrijven in Vianen en omstreken”, gevestigd te Vianen,
4. het algemeen bestuur van het Bestuur Regio Utrecht, gevestigd te Utrecht,
appellanten,

en

gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 27 april 2000 heeft de gemeenteraad van Vianen, op voorstel van burgemeester en wethouders van 20 april 2000, vastgesteld het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Gaasperwaard". Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.

Gedeputeerde staten van Zuid-Holland hebben bij hun besluit van 5 december 2000, kenmerk DRGG/ARB/00/5193A, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Dit besluit is aangehecht.

Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 24 januari 2001, bij de Raad van State ingekomen op 25 januari 2001, appellante sub 2 bij brief van 25 januari 2001, bij de Raad van State ingekomen op 26 januari 2001, appellante sub 3 bij brief van 29 januari 2001, bij de Raad van State ingekomen op 30 januari 2001, en appellant sub 4 bij brief van 31 januari 2001, bij de Raad van State ingekomen op 31 januari 2001, beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.

Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben gedeputeerde staten van Zuid-Holland geen verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 februari 2002, waar appellant sub 1, vertegenwoordigd door mr. H. Zeilmaker, advocaat te Nijmegen, B. van Dijk, wethouder van de gemeente, en P. Jansen, ambtenaar van de gemeente, appellante sub 2, vertegenwoordigd door P. Berculo, appellant sub 4, vertegenwoordigd door ing. R. Driessen, en verweerders, vertegenwoordigd door ing. G.J. Jaspers en ing. P.A. Regter, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. Voorts is aldaar namens gedeputeerde staten van Zuid-Holland P. Meijer, ambtenaar van de provincie, gehoord. Appellante sub 3 is niet verschenen.

2. Overwegingen
2.1. Op 3 april 2000 zijn in werking getreden de Wet tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van 1 juli 1999 (Stb. 302) en het Besluit tot wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 van 15 oktober 1999 (Stb. 447).
Uit artikel VI, tweede lid, van genoemde wet volgt dat dit geschil, nu het ontwerp van het plan ter inzage is gelegd vóór 3 april 2000, moet worden beoordeeld aan de hand van het vóór die datum geldende recht.
2.1.1. Bij Wet van 18 oktober 2001 tot wijziging van de provinciale indeling van de gemeente Vianen (Stb. 521) is de gemeente Vianen met ingang van 1 januari 2002 ingedeeld bij de provincie Utrecht. Gelet op hetgeen in de Wet algemene regels herindeling is bepaald, dienen vanaf laatstvermelde datum gedeputeerde staten van Utrecht als verweerders te worden aangemerkt.
2.2. Het plangebied bevindt zich aan de oostzijde van Rijksweg A27. Het plan bevat in hoofdzaak een regeling voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein Gaasperwaard. Het terrein is ongeveer 25 hectare groot en moet met name ruimte bieden aan elders uit te plaatsen lokale en subregionale milieuhinderlijke en transport- en distributiebedrijven.
Bij het bestreden besluit hebben gedeputeerde staten van Zuid﷓Holland goedkeuring onthouden aan het plan.
2.3. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op gedeputeerde staten de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben gedeputeerde staten er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat gedeputeerde staten de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.4. Appellant sub 1 voert allereerst aan dat gedeputeerde staten van Zuid-Holland niet bevoegd waren te beslissen over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Hij wijst daartoe op de strekking en ratio van de Kaderwet bestuur in verandering in samenhang met de Wet gemeenschappelijke regelingen en van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, meer in het bijzonder de artikelen 36l tot en met 36n en 37 en de Koninklijke besluiten van 7 juni 1995 en 28 september 1995 inzake de gemeenschappelijke regeling Bestuur Regio Utrecht.
2.4.1. De Afdeling overweegt dat uit de door appellant genoemde artikelen, wettelijke regelingen en Koninklijke besluiten niet valt af te leiden dat daarmee wordt afgeweken van het in de Wet op de Ruimtelijke Ordening neergelegde stelsel dat het college van gedeputeerde staten van de provincie waarbij de gemeente is ingedeeld, beslist over de goedkeuring van door de raad van die gemeente vastgestelde bestemmingsplannen. Nu ten tijde van de bestreden beslissing de gemeente Vianen nog was ingedeeld bij de provincie Zuid-Holland, waren gedeputeerde staten van Zuid-Holland bevoegd te beslissen over de goedkeuring van het onderhavige bestemmingsplan.
2.5. Appellant sub 1 voert, evenals appellant sub 4, verder aan dat gedeputeerde staten van Zuid-Holland geen rekening hebben gehouden met het op 25 juni 1997 vastgestelde en door gedeputeerde staten van Utrecht op 18 mei 1999 goedgekeurde Regionaal Structuurplan “een RSP voor de tien”.
2.5.1. De Afdeling overweegt hieromtrent het volgende.
Op grond van artikel 36l, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening dienen gedeputeerde staten, indien voor het gebied begrepen in een regionaal structuurplan een bestemmingsplan is vastgesteld en dit aan de goedkeuring van gedeputeerde staten wordt onderworpen, bij hun besluit omtrent de goedkeuring van dat bestemmingsplan rekening te houden met het regionaal structuurplan.
Op grond van artikel 36l, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vragen gedeputeerde staten voorzover het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, in strijd is met het regionaal structuurplan, het dagelijks bestuur van het regionaal openbaar lichaam om advies.
Het beleid ten aanzien van het gebied waarin het plangebied is gelegen, is onder meer neergelegd in het hiervoor genoemde regionaal structuurplan.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat gedeputeerde staten van Zuid-Holland dit regionaal structuurplan niet bij hun besluitvorming hebben betrokken. Voorts is gebleken dat het bestemmingsplan, nu dit betrekking heeft op gronden die ingevolge het structuurplan nog niet voor ontwikkeling als bedrijventerrein in aanmerking komen, in strijd is met het regionaal structuurplan. Dit brengt mee dat gedeputeerde staten van Zuid﷓Holland het dagelijks bestuur van het Bestuur Regio Utrecht om advies hadden moeten vragen, hetgeen niet is geschied. Dat de gemeente Vianen ten tijde van de besluitvorming bij de provincie Zuid-Holland was ingedeeld, maakt dit niet anders.
2.5.2. Het bestreden besluit is derhalve genomen in strijd met artikel 36l, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. De beroepen zijn gelet hierop gegrond en het bestreden besluit dient wegens strijd met de genoemde bepalingen te worden vernietigd.
2.5.3. Nu het vorenstaande reeds leidt tot vernietiging van het bestreden besluit, behoeven de beroepen voor het overige geen bespreking.
2.6. Gedeputeerde staten van Zuid-Holland dienen op na te melden wijze in de proceskosten van appellant sub 1 te worden veroordeeld. Gedeputeerde staten van Zuid-Holland dienen voorts in beginsel in de proceskosten van appellanten sub 2, 3 en 4 te worden veroordeeld, doch niet is gebleken van kosten die daarvoor in aanmerking komen.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de beroepen gegrond;
II. vernietigt het besluit van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 5 december 2000, kenmerk DRGG/ARB/00/5193A;
III. bepaalt dat gedeputeerde staten van Utrecht een nieuw besluit nemen over de goedkeuring van het bestemmingsplan “Bedrijventerrein Gaasperwaard”;
IV. veroordeelt gedeputeerde staten van Zuid-Holland in de door appellant sub 1 in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 322,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Zuid-Holland te worden betaald aan appellant sub 1;
V. gelast dat de provincie Zuid-Holland aan appellanten sub 1, 2, 3 en 4 het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 204,20 voor appellanten sub 1, 2, 3 en 4 ieder afzonderlijk) vergoedt.

Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. K. Brink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.

w.g. Dolman w.g. Klein
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2002.

176-371.