Uitspraak 200102133/1


Volledige tekst

200102133/1.
Datum uitspraak: 10 april 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

appellanten,

tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Almelo van 25 april 2001 in het geding tussen:

appellanten

en

burgemeester en wethouders van Haaksbergen.

1. Procesverloop

Bij besluit van 22 februari 2000 hebben burgemeester en wethouders van Haaksbergen (hierna: burgemeester en wethouders) appellanten gelast binnen drie maanden na de verzenddatum van dit besluit de permanente bewoning van het zomerhuisje [locatie] te staken op verbeurte van een dwangsom van ƒ 5.000,00 per maand, tot een maximum van ƒ 100.000,00.

Bij besluit van 4 juli 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van Commissie voor de bezwaar- en beroepschriften van 28 juni 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.

Bij uitspraak van 25 april 2001, verzonden op die dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 27 april 2001, bij de Raad van State ingekomen op 2 mei 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 31 mei 2001. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 22 oktober 2001 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 maart 2002, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door R.H. Willems, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het zomerhuisje is gelegen in het bungalowpark De Buurserbeek.

2.2. In het sedert 25 juli 1997 ter plaatse geldende bestemmingsplan “Scholtenhagen-Watermolen” (hierna: het bestemmingsplan) heeft het betrokken perceel de bestemming “verblijfsrecreatieve doeleinden”.

Ingevolge artikel 4, onder A, van de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften (hierna: de planvoorschriften) zijn de gronden met deze bestemming onder andere bestemd voor recreatief verblijf in zomerhuizen.

Ingevolge artikel 1, onder v, wordt onder zomerhuis verstaan een gebouw dat periodiek dient voor recreatief (nacht-)verblijf voor een gezin of vergelijkbare groepen van personen, dat/die hun hoofdverblijf elders hebben.

Ingevolge artikel 23, onder A, is het verboden gronden en opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming.

Ingevolge artikel 23, onder B, mag gebruik van gronden en opstallen, strijdig met het plan op het tijdstip van het van kracht worden daarvan, worden gehandhaafd.

Ingevolge artikel 4, onder C, wordt onder strijdig gebruik in ieder geval verstaan het gebruik van zomerhuizen ten behoeve van permanente bewoning.

2.3. Uit de planvoorschriften volgt dat het zomerhuis mag worden gebruikt door personen die hun hoofdverblijf elders hebben en dat permanente bewoning ervan is verboden. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen kan uit de stukken niet worden opgemaakt dat burgemeester en wethouders de van de bouwverordening van de gemeente Haaksbergen deel uitmakende verordening op de seizoenwoonverblijven aan het bestreden besluit ten grondslag hebben gelegd. Bovendien dient de verordening op de seizoenwoonverblijven op grond van artikel 9, eerste lid, van de Woningwet buiten toepassing te blijven aangezien het bestemmingsplan terzake een uitputtende regeling bevat.

2.4. Burgemeester en wethouders stellen zich blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting op het standpunt dat inschrijving in het bevolkingsregister tezamen met een aantal andere omstandigheden, behoudens tegenbewijs, een vermoeden opleveren dat de bewoners hun hoofdverblijf op het adres hebben. De bewoner kan dit tegenbewijs leveren door aan te tonen dat hij minder dan de helft van het kalenderjaar op het adres woont. Dit standpunt is rechtens niet onjuist. In dit verband kan de Afdeling de stelling van appellanten, dat aan de inschrijving in het bevolkingsregister geen bijzondere betekenis kan toekomen, niet volgen.

Uit de stukken blijkt dat appellanten ten tijde van het bestreden besluit op het adres [locatie] stonden ingeschreven en daar het grootste gedeelte van het jaar verbleven en overnachtten. Met de rechtbank is de Afdeling dan ook van oordeel dat burgemeester en wethouders op goede gronden hebben kunnen aannemen dat appellanten in strijd met het bestemmingsplan het zomerhuis permanent bewoonden.

2.5. Appellanten hebben op 3 juli 1997 het zomerhuis aan de [locatie] in eigendom verkregen en zich op 5 november 1997 op dit adres in de gemeentelijke basisadministratie in laten schrijven. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat reeds eerder, vóór de inwerkingtreding van het bestemmingsplan op 25 juli 1997, het zomerhuis als permanente woning in gebruik was. De Afdeling is derhalve, evenals de rechtbank, van oordeel dat een beroep op het overgangsrecht hun niet toekomt.

2.6. Uit het vorenstaande volgt dat burgemeester en wethouders bevoegd waren terzake van overtreding van artikel 23, onder A, van de planvoorschriften handhavend op te treden. Alleen in bijzondere gevallen kan van een bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van een zodanig optreden.

2.7. Van een bijzonder geval is geen sprake.
De Afdeling is van oordeel dat het niet onaanvaardbaar is te achten dat het handhavingsbeleid ten aanzien van de zomerhuisjes in het bungalowpark De Buurserbeek verschilt van het handhavingsbeleid ten aanzien van in het buitengebied gelegen zomerhuisjes.

Anders dan appellanten veronderstellen geldt ook op grond van de verordening op de seizoenwoonverblijven de voorwaarde dat de gebruiker van het zomerhuis elders zijn hoofdverblijf heeft. Dit volgt uit de in artikel 1 van deze verordening neergelegde begripsomschrijving voor zomerhuis. De destijds in het kader van schriftelijke voorlichting door burgemeester en wethouders gedane mededeling, dat men van 15 maart tot en met 31 oktober permanent in het zomerhuis aanwezig mag zijn en van 1 november tot 14 maart van donderdag 18.00 uur tot dinsdag 9.00 uur, ziet, zoals daarbij met zoveel woorden is gesteld, op de gebruiksperiode van een zomerhuisje. Tevens is daarbij uitdrukkelijk gesteld, dat permanente bewoning van de zomerhuisjes verboden is. Een en ander kan niet anders worden uitgelegd dan dat de zomerhuisjes slechts in bedoelde periode in gebruik mogen zijn, bij niet-permanente bewoners. Bij brief van 2 december 1998 aan appellanten is ook duidelijk door burgemeester en wethouders gesteld dat het gebruik van de in het bungalowpark de Buurserbeek gelegen zomerhuisjes ten behoeve van permanente bewoning op grond van de van het bestemmingsplan deel uitmakende voorschriften is verboden. Appellanten kunnen derhalve niet de rechtens te honoreren verwachting hebben gekregen dat het hun was toegestaan het zomerhuis permanent te bewonen.

De Afdeling is evenals de rechtbank van oordeel dat ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen. Het huis op het adres [locatie A] is niet in het bestemmingsplan gelegen. Van een gelijk geval is reeds om die reden geen sprake.

2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H. Bekker, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.

w.g. Bekker w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2002

17-378.